Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
h. het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht of
(…)
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005181&artikel=2&g=2024-03-12&z=2024-03-12) of 120 van de Woningwet (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005181&artikel=120&g=2024-03-12&z=2024-03-12);
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005181&artikel=8&g=2024-03-12&z=2024-03-12) dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005181&artikel=120&g=2024-03-12&z=2024-03-12);
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005181&artikel=12a&g=2024-03-12&z=2024-03-12), tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0019516&g=2024-03-12&z=2024-03-12) betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0019516&artikel=6&g=2024-03-12&z=2024-03-12) gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Artikel 2.16
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder g of h, kan de omgevingsvergunning worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
1. In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
2. In afwijking van artikel 10:32 van de Algemene wet bestuursrecht (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005537&artikel=10:32&g=2024-03-12&z=2024-03-12) is afdeling 10.2.1 van die wet, met uitzondering van artikel 10:28 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005537&artikel=10:28&g=2024-03-12&z=2024-03-12), niet van toepassing met betrekking tot de verklaring.
3. De verklaring kan slechts worden gegeven of geweigerd in het belang dat in de betrokken wet of algemene maatregel van bestuur is aangegeven.
4. Het bestuursorgaan dat de verklaring geeft, bepaalt daarbij dat aan de omgevingsvergunning de daarbij aangegeven voorschriften die nodig zijn met het oog op het belang, bedoeld in het derde lid, worden verbonden.
5. De verklaring wordt vermeld in de beschikking op de aanvraag. Een exemplaar ervan wordt bij ieder exemplaar van die beschikking gevoegd.
Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016, versie maart 2023
Artikel 2.7 Begripsbepalingen
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
aardbevingsgebied:het op kaart 11 aangegeven gebied.
beeldbepalende gebouwen:gebouwen die op grond van hun ruimtelijk relevante kenmerken bijdragen aan de visuele belevingswaarde van het landschap;
bestaand stedelijk gebied: gebied dat geen deel uitmaakt van het op kaart 1 aangeduide buitengebied;
buitengebied: gebieden aangegeven op kaart 1;
deskundige:
1. de gemeentelijke monumentencommissie;
2. een onafhankelijke deskundige op het gebied van cultuurhistorie, of
3. een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van cultuurhistorie die voldoet aan de kwaliteitscriteria uit de gemeentelijke Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht;
karakteristieke gebouwen: gebouwen die van cultuurhistorische waarde zijn op grond van karakteristieke hoofdvorm, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, bijdrage aan de herkenbaarheid van de omgeving, gaafheid of zeldzaamheid;
karakteristieke hoofdvorm: ruimtelijke verschijningsvorm van een gebouw zoals die wordt bepaald door bouwmassa naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen, dakvorm, nokrichting, dakoverstekken, goothoogte, daklijsten en schoorstenen, erkers en balkons.
gewoon onderhoud en herstel: activiteiten die gericht zijn op het behoud van een bouwwerk waarbij vormgeving, detaillering en profilering niet wijzigen;
voorziening:bouwkundige of bouwtechnische maatregel aan een gebouw die strekt tot verbetering van de gebruiksfunctie, waaronder begrepen de daarbij noodzakelijke opheffing van gebreken aan de constructieve veiligheid.
Artikel 2.9.1 Bescherming beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het aardbevingsgebied en een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied gelegen buiten het aardbevingsgebied, stelt regels ter bescherming van de hoofdvorm van de karakteristieke en beeldbepalende gebouwen.
De in het eerste lid bedoelde regels bevatten in ieder geval een verbod om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een karakteristiek gebouw geheel of gedeeltelijk te slopen.
Het in het tweede lid bedoelde vergunningstelsel bevat in ieder geval een toetsingscriterium op grond waarvan een omgevingsvergunning niet kan worden verleend zonder dat is onderzocht of zinvol hergebruik van het gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, passende functie objectief gezien mogelijk is al dan niet na het treffen van voorzieningen aan het gebouw.
Het tweede lid is niet van toepassing voor zover het sloop betreft:
a. ten behoeve van gewoon onderhoud en herstel;
b. van inpandige delen van een gebouw;
c. ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek;
d. die noodzakelijk is ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen; of
e. van gebouwen die op grond van de Erfgoedwet of gemeentelijke erfgoedverordening zijn beschermd.
Artikel 2.9.2 Rechtstreeks werkende regel aardbevingsgebied
Tot het tijdstip dat het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.9.1 of bij het ontbreken van een bestemmingsplan, is het verboden om een gebouw dat gelegen is binnen het aardbevingsgebied geheel of gedeeltelijk te slopen.
Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het sloop betreft:
a. ten behoeve van gewoon onderhoud en herstel;
b. van inpandige delen van een gebouw;
c. ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek;
d. die noodzakelijk is ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
e. van rijksmonumenten die op grond van de Erfgoedwet of van gemeentelijke monumenten die op grond van de gemeentelijke erfgoedverordening zijn beschermd;
f. van een gebouw dat volgens een in het kader van artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening verricht onderzoek of - vooruit lopend daarop - een advies van een deskundige niet karakteristiek is;
g. van een gedeelte van een karakteristiek gebouw waarbij de karakteristieke hoofdvorm volgens het advies van een deskundige niet onevenredig wordt aangetast.
3. In afwijking van het eerste lid kan voor het geheel of gedeeltelijk slopen van een karakteristiek gebouw - met toepassing van artikel 2.12, aanhef en eerste lid, onder c, gelezen in samenhang met artikel 2.27 van de Wabo en artikel 6.6. van het Bor - een omgevingsvergunning worden verleend als deugdelijk wordt onderbouwd dat vergunningverlening in overeenstemming is met de in voorbereiding zijnde bestemmingsplanregels als bedoeld in artikel 2.9.1.
Bestemmingsplan ‘Binnenstad geconsolideerde versie’
Artikel 4.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
De gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0014.BP574BinnenstadGV-gv02/r_NL.IMRO.0014.BP574BinnenstadGV-gv02.html) worden gebouwd, met dien verstande dat aan de gevel aangebrachte reclame-uitingen, luifels en zonweringen buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd.
De goothoogte (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0014.BP574BinnenstadGV-gv02/r_NL.IMRO.0014.BP574BinnenstadGV-gv02.html) en de bouwhoogte (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0014.BP574BinnenstadGV-gv02/r_NL.IMRO.0014.BP574BinnenstadGV-gv02.html) mogen maximaal de op de verbeelding aangegeven hoogte bedragen, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte en bouwhoogte meer bedragen de goot- en bouwhoogte maximaal de bestaande hoogte mag bedragen.
De hoogte van de eerste bouwlaag (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0014.BP574BinnenstadGV-gv02/r_NL.IMRO.0014.BP574BinnenstadGV-gv02.html) dient minimaal 4 meter te bedragen, met dien verstande dat:
1. de hoogte van een souterrain, voor zover gelegen boven peil, niet bij de hoogte van de eerste bouwlaag wordt gerekend;
2. indien de bestaande hoogte van de eerste bouwlaag minder bedraagt dan de voorgeschreven minimale hoogte de hoogte van deze bouwlaag minimaal de bestaande hoogte dient te bedragen.
Hoofdgebouwen (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0014.BP574BinnenstadGV-gv02/r_NL.IMRO.0014.BP574BinnenstadGV-gv02.html) worden met een kap afgedekt, met dien verstande dat voor zover bestaande hoofdgebouwen plat zijn afgedekt een platte afdekking is toegestaan.
De dakhelling (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0014.BP574BinnenstadGV-gv02/r_NL.IMRO.0014.BP574BinnenstadGV-gv02.html) bedraagt minimaal 45° en maximaal 60°, met dien verstande dat:
1. indien de bestaande dakhelling meer, dan wel minder bedraagt, de dakhelling maximaal, respectievelijk minimaal de bestaande dakhelling mag bedragen;
2. een platte afdekking is toegestaan voor zover bestaand;
3. dakterrassen niet zijn toegestaan, tenzij bestaand.
Het samenvoegen van gebouwen is niet toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' bedraagt de hoogte van de onderdoorgang minimaal 4 meter, met dien verstande dat indien de bestaande hoogte lager is, de hoogte van de onderdoorgang minimaal de bestaande hoogte bedraagt, gerekend vanaf peil.
Het verwijderen van een al dan niet zelfstandige ontsluiting naar de verdiepingen is niet toegestaan.
Het realiseren van een doorgang in een gevel naar het achtergelegen binnenterrein, ten behoeve van de functie parkeren, is niet toegestaan.
Artikel 4.4.1.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
(…)
lid 4.2.2 onder d en e, voor een platte afdekking of een bovenbeëindiging van een gebouw, anders dan een kap (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0014.BP574BinnenstadGV-gv02/r_NL.IMRO.0014.BP574BinnenstadGV-gv02.html), mits:
1. de denkbeeldige lijnen van de dakhelling (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0014.BP574BinnenstadGV-gv02/r_NL.IMRO.0014.BP574BinnenstadGV-gv02.html), die volgens deze regels maximaal is toegestaan, niet worden overschreden, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen en dakkapellen van beperkte omvang;
2. de toegestane maximale bouwhoogte in acht wordt genomen;
3. een in stedenbouwkundig opzicht samenhangend straat- en bebouwingsbeeld ontstaat;
4. geen afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van de directe omgeving;
5. een goede verhouding met de overwegend voorkomende kapvorm van de directe omgeving is gewaarborgd;
lid 4.2.2 onder e, onder 3, voor het toestaan van dakterrassen, met inachtneming van de volgende regels:
a. de afstand tussen de omheining van het dakterras en de naar het openbaar gebied gerichte gevel dient minimaal 2 meter te bedragen;
b. de hoogte van de omheining van het dakterras maximaal 1,20 meter bedraagt;
c. het dakterras mag geen afbreuk doen aan de cultuurhistorische waarden van het gebouw dan wel van het straat- en bebouwingsbeeld;
(…)
Artikel 15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd voor het behoud (en herstel) van de historisch-ruimtelijke karakteristiek van het gebied.