ECLI:NL:RBNNE:2024:1751
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de hoogte van de toegekende uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de hoogte van de toegekende uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). Eiser had een uitkering aangevraagd na een geweldsmisdrijf, maar was het niet eens met de indeling in letselcategorie 2, waarvoor een vergoeding van € 2.500,- was toegekend. Eiser stelde dat hij in letselcategorie 3 had moeten worden ingedeeld, wat een hogere vergoeding van € 5.000,- zou betekenen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 maart 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, terwijl de verweerder zich afmeldde.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld aan de hand van de overgelegde stukken en de wet- en regelgeving. Eiser voerde aan dat hij door zijn letsel, dat resulteerde in blijvend verlies van reuk- en smaakvermogen, niet meer kon functioneren in zijn werkzaamheden als kok en schoonmaker in een penitentiaire inrichting. De rechtbank concludeerde echter dat eiser niet voldoende objectieve stukken had overgelegd om aan te tonen dat hij in aanmerking kwam voor een hogere letselcategorie. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht had besloten dat eiser niet in aanmerking kwam voor een hogere uitkering, omdat hij geen legale verblijfstatus had en geen bewijs had geleverd van zijn beroepsmatige activiteiten.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen hogere uitkering ontvangt en ook geen vergoeding van proceskosten krijgt. De uitspraak werd gedaan door rechter N.M. van Waterschoot en is openbaar uitgesproken op 2 mei 2024.