ECLI:NL:RBNNE:2024:1897

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
188974
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • J.M. Oude Lohuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en stopzetten omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 mei 2024 een beschikking gegeven inzake het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling tussen de ouders van een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen communicatie tussen de ouders plaatsvindt en dat de man alle contact met de vrouw afhoudt. De vrouw neemt feitelijk alle beslissingen over de minderjarige en de man werkt gezagsbeslissingen tegen. De rechtbank heeft eerder, op 4 augustus 2023, de vrouw vervangende toestemming verleend voor de aanvraag van een identiteitskaart voor de minderjarige en een bedrag aan kinderalimentatie vastgesteld. Na een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, dat op 22 februari 2024 zijn advies heeft uitgebracht, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het gezamenlijk gezag niet meer in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft daarom besloten het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag voortaan alleen aan de vrouw toe te kennen.

Daarnaast heeft de rechtbank de bestaande omgangsregeling tussen de man en de minderjarige beëindigd. De man heeft aangegeven niet open te staan voor contact met de minderjarige en de rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van duidelijkheid voor de minderjarige prevaleert boven het belang om een omgangsregeling op papier te hebben. De rechtbank heeft de vrouw aangeraden om de man af en toe van informatie over de minderjarige te voorzien, maar heeft geen vaste informatieregeling vastgesteld. De man heeft ook zijn bezorgdheid geuit over de hoogte van de kinderalimentatie, maar heeft dit niet verder onderbouwd, waardoor de rechtbank hier niet op in is gegaan. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/188974 / FA RK 23-738
beschikking van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2024
inzake
[naam],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.J. Jongsma, kantoorhoudende te Joure,
tegen
[naam],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen de man.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 augustus 2023, die hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, heeft de rechtbank de vrouw vervangende toestemming verleend voor de aanvraag van een identiteitskaart voor [de minderjarige] en daarnaast bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2023 een bedrag van € 293,01 per maand aan kinderalimentatie moet betalen aan de vrouw. De rechtbank heeft de beslissing op de verzoeken van de vrouw ten aanzien van het gezag en de omgangsgregeling tussen de man en [de minderjarige] aangehouden in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.2.
Na 4 augustus 2023 heeft de rechtbank nog kennisgenomen van de volgende stukken:
- de brief van de Raad, door de rechtbank ontvangen op 11 januari 2024;
- het advies van de Raad, door de rechtbank ontvangen op 23 februari 2024;
- het F9-formulier met de reactie van de vrouw op het advies van de Raad, door de rechtbank ontvangen op 5 maart 2024;
- de e-mail van de man met zijn reactie op het advies van de Raad, door de rechtbank ontvangen op 20 april 2024.
1.3.
De zaak is vervolgens pro forma behandeld.

2.Nadere stukken, nadere standpunten en de beoordeling daarvan

2.1.
De rechtbank moet nog een beslissing nemen op de verzoeken van de vrouw om haar eenhoofdig met het gezag over [de minderjarige] te belasten en om te bepalen dat er voortaan geen vastgestelde zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] meer zal zijn.
2.2.
De Raad heeft in het rapport van 22 februari 2024 geadviseerd om de verzoeken van de vrouw ten aanzien van het gezag en de zorgregeling toe te wijzen. Volgens de Raad bestaat er een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem en verloren raakt tussen partijen als het gezamenlijke gezag in stand blijft, omdat de ouders op geen enkele manier met elkaar communiceren en de man niet betrokken is in het leven van [de minderjarige] . Daarnaast bestaan er volgens de Raad op dit moment ook geen mogelijkheden voor omgang tussen [de minderjarige] en de man, aangezien de man heeft aangegeven heeft aangegeven dat hij niet meer openstaat voor (hulp bij) contact(herstel) met [de minderjarige] .
2.3.
De vrouw heeft in haar reactie op het raadsrapport aangegeven dat zij het eens is met het advies en dat zij haar verzoeken handhaaft.
2.4.
De man is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om bij brief op het advies van de Raad te reageren, aangezien hij niet wordt bijgestaan door een advocaat. De man heeft in zijn e-mail van 20 april 2024 (samengevat) aangegeven dat hij er mee instemt dat de vrouw voortaan eenhoofdig het gezag over [de minderjarige] uitoefent. Ten aanzien van de omgang met [de minderjarige] heeft de man aangegeven dat hij [de minderjarige] rust gunt dat hij daardoor niet anders kon dan afstand van haar te nemen. De deur van de man zal altijd open blijven staan voor [de minderjarige] , maar de man wil niet dat dit contact via of met de vrouw verloopt.
Gezag
2.5.
Zoals de rechtbank in de beschikking van 4 augustus 2023 al heeft overwogen, bepaalt artikel 1:251a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat de rechtbank het gezamenlijk gezag van ouders kan beëindigen als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren dreigt te raken tussen hen en het niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of als wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat er in het geval van [de minderjarige] sprake is van een situatie waarin zij steeds meer klem en verloren dreigt te raken tussen de ouders. Gezamenlijk gezag vereist dat partijen samen in overleg kunnen treden over beslissingen over [de minderjarige] . Uit het verslag van de Raad blijkt echter dat de ouders op geen enkele manier met elkaar communiceren en dat zij zich geen van beiden inspannen om dit te verbeteren. De ouders diskwalificeren elkaars ouderrol en er is over en weer sprake van veel verwijten. Overleg tussen hen is dan ook niet mogelijk en de rechtbank heeft niet de verwachting dat dit in de toekomst anders zal zijn. Daar komt bij dat de man op dit moment nauwelijks op de hoogte is over het leven van [de minderjarige] . De vrouw draagt alle zorg voor [de minderjarige] en neemt feitelijk alle beslissingen over haar alleen. De vrouw heeft weliswaar pogingen ondernomen om de man over [de minderjarige] te informeren, maar de man houdt de vrouw op alle mogelijke manieren buiten de deur zodat de informatie over [de minderjarige] hem niet bereikt. De rechtbank heeft er hierdoor onvoldoende vertrouwen in dat de man bij eventueel toekomstige gezagsbeslissingen kan inschatten wat het beste voor [de minderjarige] is. Dit geldt temeer nu de man onlangs nog een belangrijke gezagsbeslissingen over [de minderjarige] heeft tegengewerkt, waardoor de vrouw werd gedwongen om vervangende toestemming te vragen bij de rechtbank. Als partijen samen met het gezag over [de minderjarige] belast blijven, vreest de rechtbank dat er in de toekomst soortgelijke situaties zullen plaatsvinden waar [de minderjarige] de dupe van wordt. Dit maakt dat de rechtbank met de Raad van oordeel is dat gezamenlijk gezag niet meer in het belang van [de minderjarige] is. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw ten aanzien van het gezag daarom toewijzen en bepalen dat zij voortaan alleen het gezag over [de minderjarige] uitoefent.
Zorgregeling
2.7.
Naast het advies van de Raad over het gezag, kan de rechtbank zich ook vinden in het advies ten aanzien van de zorgregeling. Op dit moment geldt feitelijk de zorgregeling die partijen zijn overeengekomen in artikel 3.1 van het door hen ondertekende ouderschapsplan, dat aan de echtscheidingsbeschikking van 17 juni 2020 is gehecht. Daarin is (onder meer) bepaald dat [de minderjarige] op woensdagochtend bij de man verblijft en de man [de minderjarige] daarnaast nog één keer per twee weken onder begeleiding ziet. Deze regeling wordt al lange tijd niet meer nageleefd. Het laatste contact tussen [de minderjarige] en de man heeft plaatsgevonden in april 2022 en sindsdien heeft [de minderjarige] de man niet meer gezien. Er is veel hulpverlening ingezet om het contact tussen [de minderjarige] en de man te herstellen, maar dit is niet gelukt. Uit het rapport van de Raad en de brief van de man aan de rechtbank blijkt dat de man op dit moment ook niet openstaat voor contactherstel, vooral omdat hij [de minderjarige] rust wil geven en hij absoluut niet wil dat de vrouw bij het contact tussen hem en [de minderjarige] betrokken is.
2.8.
De Raad heeft in het advies aangegeven dat het voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] van heel groot belang is dat zij contact heeft met haar beide ouders. De rechtbank deelt dit standpunt, maar is met de Raad ook van oordeel dat contact tussen [de minderjarige] en de man op dit moment niet haalbaar is nu de man zo duidelijk heeft aangegeven dat hij hier niet voor open staat. Het in stand laten van de huidige omgangsgregeling kan op termijn bij [de minderjarige] de verwachting geven dat deze regeling ook moet worden nagekomen en voor teleurstelling zorgen als blijkt dat dit niet lukt. De rechtbank is daarom van oordeel dat het belang van duidelijkheid voor [de minderjarige] in deze situatie prevaleert boven het belang van [de minderjarige] om (op papier) een omgangsregeling te hebben met haar vader. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw ten aanzien van de omgangsregeling daarom toewijzen en bepalen dat er voortaan geen vaste regeling geldt voor wat betreft de omgang tussen [de minderjarige] en de man. Mocht de man in de toekomst wel weer contact met [de minderjarige] willen, kan hij zich wenden tot de hulpverlening of een verzoek indienen bij de rechtbank. Voor wat betreft de vrouw wil de rechtbank haar - met de Raad - meegeven dat het in het belang van [de minderjarige] kan zijn dat zij de man af en toe van informatie over [de minderjarige] voorziet, zodat de man op de hoogte blijft van haar leven. De rechtbank zal echter geen vaste informatieregeling vastleggen in een beschikking, nu tijdens de procedure ook is gebleken dat de man de vrouw geblokkeerd heeft en ieder contact met haar tegenhoudt. De rechtbank laat het dan ook aan de vrouw om in te schatten op welke manier zij de man over [de minderjarige] informeert, zoals zij dat tot nu toe ook al heeft gedaan.
Alimentatie
2.9.
De man heeft zowel in zijn reactie op het advies van de Raad als in zijn e-mail aan de rechtbank opgemerkt dat hij van mening is dat hij te veel kinderalimentatie voor [de minderjarige] betaalt. De man heeft echter nagelaten om deze stellingen nader te onderbouwen met een verzoekschrift en financiële gegevens. Bovendien heeft hij geen hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 4 augustus 2023 waarin de kinderbijdrage is bepaald. De rechtbank zal dan ook niet nader op deze stellingen ingaan.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag van de man en de vrouw over [de minderjarige] , geboren op [datum] te [plaats] , en bepaalt dat het gezag over haar voortaan alleen toekomt aan de vrouw;
3.2.
wijzigt het door partijen op 11 maart 2020 ondertekende ouderschapsplan, gehecht aan de beschikking van deze rechtbank van 17 juni 2020, ten aanzien van de omgangsregeling en bepaalt dat er geen vaste omgangsgregeling meer geldt tussen [de minderjarige] en de man;
3.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Oude Lohuis, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
fn: 873