7.1.De voorzieningenrechter constateert dat het juridisch kader voor het bestreden besluit ligt besloten in de artikel 4:9 en 4:11 van de APVG. Die artikelen luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.
……
Artikel 4:11 Beslissing op aanvraag
1. Het bevoegd gezag verleent in beginsel geen velvergunningen anders dan na een zorgvuldige belangenafweging op basis van minimaal één van de criteria “waardering”, “overlast”, “kwaliteit” en “dringende redenen”. De aanvrager dient duidelijk te maken waarom naar zijn mening de vergunning noodzakelijk is.
2. Het college stelt met betrekking tot de in het vorige lid genoemde criteria en de te maken afweging beleidsregels vast.
7.1.1.Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college de vergunning terecht heeft verleend.
7.1.2.Uit artikel 4.11, eerste lid, vloeit voort dat het aan de aanvrager is om aan te geven waarom zij tot kap wil overgaan. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van derde-partij aldus dat zij vreest voor het uitbreken van de top van de boom en dat die vrees een gevoel van onveiligheid in het huis en de tuin van derde-partij tot gevolg heeft. Dat gevoel van onveiligheid wordt gedeeld door meerdere bewoners in het appartementencomplex waarin derde-partij woont hetgeen ook een belangrijke reden voor derde-partij was om de kapvergunning aan te vragen.
7.1.3.De rechtbank stelt vast dat het college bij het uitoefenen van haar bevoegdheid een zeer grote vrijheid toekomt. Op grond van artikel 4.11 is het college gehouden een zorgvuldige belangenafweging aan zijn besluit ten grondslag te leggen. Daartoe is het college echter sowieso gehouden op grond van artikel 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Verder is in artikel 4:11 van de APVG bepaald dat het college aan zijn belangenafweging ten minste een van de criteria “waardering”, “overlast”, “kwaliteit” of “dringende redenen” ten grondslag moet leggen.
De voorzieningenrechter gaat er bij de uitleg van het belang van deze criteria voor de besluitvorming van uit dat wanneer derde-partij een kapvergunning aanvraagt voor haar eigen boom de belangen die derde-partij stelt in beginsel in een dergelijke afweging zwaar moeten wegen nu de boom immers het eigendom is van derde-partij en een eigenaar in beginsel gerechtigd is om met zijn eigendom te doen wat haar goeddunkt. Die belangen zullen daarom in de belangenafweging in ieder geval een belangrijke rol moeten spelen.
Het is vervolgens aan het college om te beoordelen hoe zwaar de algemene belangen die in deze een rol (kunnen) spelen in de besluitvorming moeten wegen. Slechts wanneer die belangen dusdanig zwaar zijn dat ze opwegen tegen de belangen van derde-partij zal het college de kapvergunning kunnen weigeren.
De vier criteria genoemd in 4:11 moeten in deze context naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zo worden begrepen dat zij mede de algemene belangen verwoorden die op zichzelf of in combinatie reden kunnen zijn om de kapvergunning al dan niet te verlenen. De voorzieningenrechter benadrukt dat artikel 4:11 slechts verlangt dat tenminste een van de criteria in de belangenafweging wordt meegenomen. De bepaling beperkt verder op geen enkele manier de belangen die het college in zijn afweging meeneemt of dient mee te nemen. Dat geldt zowel voor de algemene belangen als voor de belangen van derde-partij en verzoekers. Tegen deze achtergrond dient het beleid zoals dat door het college is vastgesteld voor het uitoefenen van deze bevoegdheid, ook te worden begrepen. Dat betekent dat het college weliswaar een nadere invulling heeft gegeven aan de vier criteria waaraan ze bij de toepassing van deze bepaling is gebonden maar dat hiermee noch een stappenplan is gegeven voor het nemen van een besluit, noch alle relevante criteria die bij de besluitvorming een rol zouden kunnen spelen, limitatief zijn benoemd.
De voorzieningenrechter constateert dat het college in de motivering van het bestreden besluit weinig inzicht heeft gegeven in welke belangen van derde-partij, van verzoekers en welke algemene belangen het college hier precies in zijn belangenafweging heeft betrokken en welk gewicht daarbij aan de respectievelijke belangen zijn toegekend. Voor zover het college dat wel heeft gedaan, vindt de voorzieningenrechter het ook weinig inzichtelijk op welke wijze die belangen zich precies verhouden tot artikel 4:11 van de APVG en het daarop gebaseerde beleid.
Hoewel een dergelijk gebrek in bezwaar kan worden geheeld, kan de voorzieningenrechter in dit stadium van het geschil niet voorzien of de hernieuwde belangenafweging in bezwaar tot een ander besluit zal leiden. De voorzieningenrechter zal daarom een belangenafweging voltrekken ten aanzien van de vraag of schorsing op zijn plaats is.
7.1.4.In het kader van deze voorlopige voorziening spitst het geschil zich, voor wat betreft de door de voorzieningenrechter uit te voeren belangenafweging, toe op de vraag of de boom een gevaar voor zijn omgeving is. Door het college is overwogen dat de boom een boom-technisch gebrek heeft met kans op uitbreken van takken en stambreuk met groot gevaar voor de omgeving. Het college heeft dat standpunt ingenomen naar aanleiding van de beoordeling van het door vergunninghouder ingediende rapport van Heidenrijk Boomonderhoud en een bezichtiging ter plaatse door de daartoe deskundige medewerker.
7.1.5.Door verzoekers is een rapport overgelegd van een boom technisch adviseur waarin geadviseerd wordt de afgestorven takken met behulp van veiligheidssnoei te verhelpen en met een visuele inspectie te vast te stellen of de dubbele top een goede aanhechting heeft of dat er sprake is van een plakoksel.
7.1.6.Met partijen is ter zitting overeengekomen dat een nadere visuele inspectie van de vermeende plakoksel zal plaatsvinden zodat met enige zekerheid kan worden vastgesteld of de boom een dusdanig direct gevaar oplevert voor de omgeving dat de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. Na de zitting heeft Salix boomzorg de boom beoordeeld. Uit die beoordeling blijkt dat bij de spar duidelijke sprake is van een dubbele top. De vraag of er sprake is van een plaksoksel kan niet met een stellig ja of nee worden beantwoord. Er kan wel gesteld worden dat de verbinding tussen beide toppen niet optimaal is. Er is weliswaar een kans dat een of beide toppen uitbreken, maar dat dit uitbreken zich daadwerkelijk zal voordoen is niet heel waarschijnlijk. In geval van uitbreken van de kroon of een deel daarvan levert dit gevaar op voor de omgeving maar de kans op uitbreken is naar het oordeel van Salix boomzorg niet heel waarschijnlijk.
7.1.7.Gelet op het bovenstaande wordt de schorsing van het besluit toegewezen. Er is niet gebleken van grote belangen aan de zijde van derde-partij bij een spoedige kap. De belangen van vergunninghouder wegen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op tegen het belang van verzoekers bij een zorgvuldig en goed gemotiveerd besluit. Nu de kap van de boom onomkeerbaar is en uit de beoordeling van Salix boomzorg volgt dat de kans op uitbreken niet heel waarschijnlijk is, valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in te zien, waarom de beslissing op het bezwaar van verzoekers, niet kan worden afgewacht.