ECLI:NL:RBNNE:2024:2216

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
18-191587-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor ontucht en aanranding in een zaak met een minderjarige

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, geboren in 2005, heeft de rechtbank Noord-Nederland op 6 juni 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren in 2007, in de periode van 1 tot en met 31 december 2021. De zaak kwam ter terechtzitting op 23 mei 2024, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.B. Pieters, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. J. Westerhof. De officier van justitie eiste een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en het slachtoffer een affectieve relatie hadden en dat er sprake was van een gering leeftijdsverschil. De rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen, zoals het vingeren, niet als ontuchtige handelingen konden worden gekwalificeerd, omdat deze handelingen plaatsvonden in een context van wederzijdse instemming en experimenteren op seksueel gebied. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van ontucht en sprak de verdachte vrij.

Wat betreft de aanklacht van aanranding, oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van dwang of geweld, en dat de handelingen niet tegen de wil van het slachtoffer waren uitgevoerd. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien het ten laste gelegde feit niet bewezen was. De rechtbank adviseerde de verdachte om hulp te zoeken voor zijn gedrag, maar kon geen maatregelen opleggen gezien de vrijspraak.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/191587-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 juni 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , adres [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 mei 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2021 tot en met 31 december 2021 te [adres] , in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2007, die de leeftijd van twaalf jaren maar
nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten (- zakelijk weergegeven -) het brengen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer]
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2021 tot en met 31 december 2021 te [adres] , in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten (- zakelijk weergegeven -) door fysiek en/of mentaal overwicht en/of zonder acht te slaan op en/of zich rekenschap te geven van en/of met miskenning van de gevoelens en/of (geuite) wensen/standpunten (met betrekking tot wat fysiek kan worden toegestaan) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten (- zakelijk weergegeven -) het met zijn, verdachtes, vinger(s) en/of penis betasten van de vagina van die [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 40 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft daarbij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming alsmede een contactverbod met aangeefster gevorderd.
De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte met zijn penis bij haar is binnengedrongen. De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van de moeder van aangeefster waarin zij verklaart dat haar dochter haar heeft verteld dat zij door verdachte is verkracht en waarin moeder verklaart dat haar dochter sinds december 2021 ander gedrag vertoonde. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij heeft geprobeerd bij aangeefster binnen te dringen met zijn penis en heeft daarnaast verklaard dat hij na afloop daarvan een wondje bij zijn penis had. Dat past bij het langere tijd bezig zijn met de penis en ondersteunt derhalve de verklaring van aangeefster. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte met zijn penis tussen de schaamlippen is geweest en daarmee bij aangeefster binnengedrongen. De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd voor het binnendringen bij aangeefster met zijn vinger(s), nu alleen verdachte hierover verklaart.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster op een bankje heeft gezoend en gevingerd, aangeefster verklaart hierover niets. Vervolgens verklaart verdachte dat aangeefster en verdachte zich hebben verplaatst naar de tunnel en verklaart hij dat hij heeft geprobeerd zijn penis bij aangeefster naar binnen te brengen, waarbij hij er niet op heeft gelet of aangeefster dit prettig vond. De verklaring van verdachte is overtuigend te achten. Gelet op de houding waarin aangeefster en verdachte zich bevonden is het voorstelbaar dat het niet lukte om bij haar binnen te dringen. Daarbij komt dat de verklaring van aangeefster dat het gewoon stopte beter past bij stoppen omdat het niet lukt, dan stoppen omdat het eindigt in een orgasme van verdachte. De verklaring van de moeder van verdachte kan niet dienen als steunbewijs. Een causaal verband tussen de gebeurtenis en het afwijkende gedrag van aangeefster kan niet worden vastgesteld. Tussen aangeefster en verdachte is sprake van een gering leeftijdsverschil. Ten tijde van het ten laste gelegde hadden zij verkering en werd er gezoend en geknuffeld. Dat verdachte
meende dat er meer mogelijk was, duidt niet op opzettelijk dwingen aangeefster iets te laten ondergaan. Primair verzoekt de raadsvrouw derhalve verdachte vrij te spreken. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw vrijspraak voor het binnendringen met de penis en enkel veroordeling voor het binnendringen met de vinger(s).
Oordeel van de rechtbank
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast.
Aangeefster en verdachte hebben in oktober 2021 verkering gekregen. Aangeefster was toen 13 (bijna 14) jaar, verdachte was 16 jaar. Gedurende deze verkering spraken zij elkaar regelmatig (bijna dagelijks) en knuffelden en (tong)zoenden zij vaker met elkaar. Op een middag in december 2021 zijn aangeefster en verdachte samen naar het bos achter de [bedrijf] in [adres] gegaan. Aangeefster en verdachte verklaren verschillend over hetgeen in dat bos is gebeurd.
Aangeefster heeft verklaard dat zij en verdachte in het bos op een bankje zijn gaan zitten. Vervolgens zijn ze samen onder een bult/tunnel gaan staan, waar aangeefster tegen een muur aan stond. Aangeefster verklaart dat zij daar stonden te praten en te zoenen. Aangeefster vond het zoenen prima. Op een gegeven moment zou verdachte, tijdens het zoenen, de skinny jeans van aangeefster en zijn eigen broek losgemaakt hebben en zijn penis bij haar naar binnen hebben gebracht. Nadat verdachte haar broek had losgemaakt zou deze tot op haar enkels zijn gezakt. Aangeefster verklaart dat zij verstijfde toen verdachte zijn penis bij haar naar binnen bracht. Aangeefster verklaart dat zij die dag tegen verdachte heeft gezegd, toen hij haar vroeg of zij die dag verder wilde gaan dan alleen maar zoenen, dat zij nog geen seks met hem wilde hebben. Aangeefster verklaart dat zij er in het begin met vrijwel niemand over heeft gesproken.
Verdachte heeft verklaard dat hij met aangeefster in het bos op een bankje is gaan zitten, waarbij aangeefster op zijn schoot zat en ze aan het tongzoenen waren. Op dat bankje heeft hij aangeefster gevingerd, waarbij hij zijn vingers in de vagina van aangeefster heeft gebracht. Verdachte weet niet meer hoe aangeefster daarop reageerde. Na het vingeren is de gulp van de broek van aangeefster weer dichtgemaakt. Aangeefster en verdachte zijn doorgegaan met zoenen. Vervolgens zijn verdachte en aangeefster naar het betonnen muurtje bij de tunnel gegaan. Daar heeft verdachte wederom de gulp van de broek van aangeefster en zijn eigen broek open gemaakt. Volgens verdachte had aangeefster haar onderbroek nog aan. Verdachte wilde daar zijn penis in de vagina van aangeefster brengen, maar dat lukte niet omdat ze stonden en omdat de onderbroek er op dat moment nog voor zat. Hij heeft aangeefster geprobeerd op te tillen om zijn penis bij haar naar binnen te krijgen, maar dat lukte niet. Verdachte verklaart dat hij daarna ook met zijn penis langs haar vagina is geschuurd, maar dat hij niet bij aangeefster binnen is gedrongen. Verdachte verklaart dat dit ook niet lukte omdat het hem pijn deed.
Later bleek hij een wondje te hebben bij zijn penis. Uiteindelijk heeft hij het opgegeven en is gestopt. Verdachte verklaart dat hij tijdens het gebeuren alleen op zichzelf heeft gelet en niet heeft gelet op of aangeefster het prettig vond. Verdachte kan zich niet herinneren dat aangeefster eerder tegen hem zou hebben gezegd dat ze nog geen seks met hem wilde. Toen ze hun kleren weer aan hadden keek aangeefster verdrietig. Verdachte heeft toen ook gezien dat ze huilde. Daarom vindt verdachte achteraf dat een grens is overgegaan.
Ontucht
De rechtbank stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend
kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de feiten en omstandigheden waarover het vermeende slachtoffer verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Bij die beoordeling dient de rechtbank ook te betrekken dat volgens het vierde lid van artikel 341 Sv het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, ook niet uitsluitend mag worden aangenomen op basis van de verklaring van verdachte. Ook dit voorschrift maakt deel uit van de bewijsminimumregels.
Bij zedenzaken, die zich doorgaans kenmerken door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het slachtoffer en de verdachte, komt het veelal aan op de vraag in hoeverre de door één persoon verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen. Volgens de Hoge Raad betekent deze bewijsminimumregel in zedenzaken, waarin het in de kern vaak gaat om het woord van het vermeende slachtoffer (doorgaans aangever) tegen dat van de verdachte, niet dat vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer die verklaring op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
Deze bewijsmiddelen dienen voldoende steun te geven aan deze verklaring. Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster staat vast. Door verdachte wordt hierover ook verklaard. Verdachte heeft zelfs over meer handelingen verklaard dan dat aangeefster heeft gedaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster heeft gevingerd op het bankje in het bos, terwijl zij aan het zoenen waren. Aangeefster verklaart hierover niets. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij aangeefster heeft gevingerd aannemelijk. De rechtbank is echter van oordeel dat deze seksuele handeling niet aangemerkt kan worden als ontuchtige handeling in de zin van artikel 245 Wetboek van Strafrecht. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever handelingen van seksuele aard strafbaar heeft willen stellen, voor zover die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Een seksueel contact met een jeugdig persoon tussen de twaalf en zestien jaar is in de regel ontuchtig, omdat jeugdigen worden geacht in het algemeen onvoldoende in staat te zijn hierover weloverwogen keuzes te maken. Uit jurisprudentie volgt dat onder omstandigheden het ontuchtige karakter bij seksuele handelingen met een jeugdige tussen de twaalf en zestien jaar kan ontbreken. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die in geringe mate in leeftijd van elkaar verschillen én die een affectieve relatie met elkaar hebben. Er moet dan sprake zijn van een zekere gelijkwaardigheid tussen de betrokken personen. Er mag geen aanleiding zijn om aan te nemen dat de jeugdige de handelingen tegen haar of zijn zin heeft verricht of een ondergeschikte positie ten opzichte van de verdachte heeft gehad.
Aangeefster en verdachte hadden ten tijde van het voorval ongeveer twee maanden verkering. Zij hadden regelmatig contact en (tong)zoenden vaker met elkaar. Aangeefster was 13 (bijna 14) jaar en verdachte was 16 jaar. Naar het oordeel van de rechtbank is dat aan te merken in deze context als een gering leeftijdsverschil. De rechtbank ziet op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen reden om aan te nemen dat er geen sprake zou zijn van een zekere gelijkwaardigheid tussen aangeefster en verdachte, of dat aangeefster een ondergeschikte positie heeft gehad ten opzichte van verdachte.
Daarnaast concludeert de rechtbank uit het feit dat aangeefster geen aangifte heeft gedaan van het
vingeren op het bankje, zoals verdachte dat heeft verklaard, dat dit vrijwillig en met instemming van aangeefster heeft plaatsgevonden. Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het vingeren van aangeefster door verdachte naar zijn aard en onder de geschetste omstandigheden past binnen het experimenteren op seksueel gebied dat jongeren van die leeftijd doen en derhalve niet aan te merken is als ontuchtige handeling.
Over het vervolg van de seksuele handelingen lopen de verklaringen in die zin uiteen dat aangeefster verklaart dat verdachte met zijn penis in haar vagina is binnengedrongen en verdachte zegt dat hij dat heeft geprobeerd te doen, maar dat dat niet is gelukt. Over de precieze handelingen verklaart aangeefster niet heel concreet, terwijl verdachte in de ontkenning van dit deel van de tenlastelegging consequent is geweest. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte telkens open en eerlijk heeft verklaard dat hij wel heeft geprobeerd met zijn penis bij aangeefster binnen te dringen en hij dat wel wilde, maar dat het niet lukte. De rechtbank neemt ook mee dat het binnenbrengen van een penis in de door verdachte en aangeefster geschetste staande positie waarbij aangeefster haar skinny jeans niet helemaal uit heeft, niet gemakkelijk is. De rechtbank komt op grond hiervan tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend vastgesteld kan worden dat verdachte met zijn penis in ieder geval tussen de kleine schaamlippen is geweest.
Het gegeven dat aangeefster anderhalf jaar na het incident aan haar moeder heeft verteld dat verdachte haar heeft verkracht, zonder daarbij concreet te maken wat er precies is gebeurd, acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Dat geldt ook voor de verklaring van de moeder van aangeefster dat zij vanaf december 2021 afwijkend gedrag vertoonde. Immers, niet kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat dit gedrag te verklaren is uit het seksueel binnendringen door verdachte.
Aan de wel vast te stellen seksuele handelingen ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank het ontuchtige karakter. De rechtbank verwijst naar de overwegingen hiervoor en komt tot dat oordeel nu het voortzetten van de seksuele handelingen op een meer aan het zicht onttrokken plek na het vingeren op het bankje naar hun aard en onder de geschetste omstandigheden past binnen het experimenteren op seksueel gebied dat jongeren van die leeftijd doen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Aanranding
Artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) stelt strafbaar het door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen.
Het begrip feitelijkheid kan worden gedefinieerd als het uitoefenen van druk en het opwerpen van belemmeringen die zowel van fysieke als van psychische aard kunnen zijn. Van door een feitelijkheid dwingen kan sprake zijn indien de verdachte opzettelijk het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Of zulk een dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Van dwingen in de zin van artikel 246 Sr is sprake indien de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn/haar wil heeft ondergaan.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, zoals eerder genoemd, geloofwaardig en gaat derhalve uit van het volgende. Verdachte is op het bankje bij aangeefster binnengedrongen met zijn vingers, terwijl zij aan het tongzoenen waren. Dit gebeurde met instemming van aangeefster. Vervolgens hebben aangeefster en verdachte zich verplaatst naar een andere (minder zichtbare) plek bij het tunneltje, waar zij verder zijn gegaan met zoenen. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat aangeefster onder dwang naar die plek is gegaan. Aangeefster heeft immers verklaard dat zij het zoenen in het tunneltje prima vond.
Verdachte verklaart dat hij heeft geprobeerd de vagina van aangeefster binnen te dringen met zijn penis, maar dat dat niet lukte. De rechtbank stelt op grond van die verklaring alsmede de verklaring van aangeefster vast dat verdachte in het tunneltje de vagina van aangeefster heeft betast met zijn penis. De rechtbank stelt vast dat verdachte met zijn penis de vagina van aangeefster heeft betast over haar onderbroek heen, waarna tevens aanraking op de blote huid is gevolgd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij hierbij geen acht heeft geslagen op hoe aangeefster hierop reageerde, maar dat hij enkel met zichzelf bezig was. Toen hij stopte zag hij pas dat aangeefster verdrietig was en ook huilde. Nu aangeefster, nadat zij op het bankje al was gevingerd, in het tunneltje is blijven zoenen met verdachte en overigens nergens uit is gebleken van enige voor verdachte kenbare vorm van verzet door aangeefster, is de rechtbank van oordeel dat uit het voorgaande onvoldoende kan worden vastgesteld dat het opzet van verdachte erop was gericht dat aangeefster de handelingen tegen haar wil heeft moeten ondergaan. Uit hetgeen de rechtbank heeft kunnen vaststellen kan zij evenmin concluderen dat de handelingen onverhoeds hebben plaatsgevonden, zodat ook op die grond niet kan worden gekomen tot dwang als bedoeld in artikel 246 WvSr. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank wil benadrukken dat zij met dit oordeel niet zegt dat aangeefster in het seksuele contact dat zij met verdachte is aangegaan geen vervelende ervaring heeft gehad. Dat gelooft de rechtbank zeker. De rechtbank moet echter kijken of wat op wettige en overtuigende wijze kan worden vastgesteld ook in juridische zin een strafbaar feit oplevert zoals dat verdachte wordt verweten. Hiervoor heeft de rechtbank uitgelegd dat zij die conclusie niet kan trekken.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 135,96 ter vergoeding van materiële schade en 1200,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat zij, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het binnendringen met de penis, de vordering toewijsbaar vindt. Indien de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van het binnendringen met de penis heeft de raadsvrouw betoogd dat de vordering moet worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het aan verdachte ten laste gelegde feit niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Overweging ten overvloede

De rechtbank spreekt verdachte, zoals hiervoor overwogen, vrij van het aan hem ten laste gelegde. De rechtbank constateert echter op basis van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en het onderzoek ter terechtzitting dat er wel degelijk zorgen zijn over het gedrag van verdachte tegenover meisjes. Verdachte is een kwetsbare jongen, te verklaren vanuit zijn belaste voorgeschiedenis en een matige verstandelijke beperking. Hij zoekt via internet contact met eveneens kwetsbare meisjes. Deze zoektocht lijkt te zijn ingegeven door een verlangen naar veiligheid en geborgenheid. Verdachte zegt graag een gezin te willen. Door de manier waarop verdachte de contacten zoekt en onderhoudt, kunnen echter risicovolle situaties ontstaan.
Positief is dat verdachte ter zitting heeft aangegeven dat hij inziet dat hij nog moet leren en hier graag hulp bij wil. Gelet op het feit dat de rechtbank verdachte vrijspreekt, kan zij verdachte evenwel geen hulpverlening en behandeling bieden middels oplegging van bijzondere voorwaarden. De rechtbank adviseert verdachte echter dringend om in een vrijwillig kader hulp te zoeken om op gepaste wijze contacten te kunnen leggen met meisjes.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Eising, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. R. Baluah en mr. K. Offerein-Hulshoff, rechters, bijgestaan door mr. T.M. Nijmeijer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juni 2024.
Mr. K. Offerein-Hulshoff is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.