[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [instelling] , postadres [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 juni 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.W. Delhaye, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door officier van justitie mr. A.H.P. Polstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 november 2023 in een woning aan de [adres] te Leeuwarden omstreeks 22:30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, een telefoon en/of laptop, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door haar aan haar haren te trekken en/of haar (meermaals) op haar lichaam en/of op haar hoofd te slaan;
2.
hij op of omstreeks 5 december 2023 aan de [adres] te Groningen, althans te Groningen,
geld, te weten 150 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 12 januari 2024 aan de [adres] te Groningen, althans in Groningen,
een portomonnee met pasjes en/of 200 euro aan contant geld, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 12 januari 2024 te Groningen, een hoeveelheid geld (vijfhonderd euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van
een pinpas en/of bankpas en/of en bijhorende pincode, toebehorende aan die [slachtoffer 3] en zo bij een geldautomaat van de Geldmaat ATM, althans een geldautomaat, gelegen aan de [adres] te Groningen dat geldbedrag te pinnen;
subsidiair (indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling zou volgen)
hij op of omstreeks 12 januari 2024 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen
goederen onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten door het onbevoegd gebruik maken van een pinpas en/of bankpas en/of een bijhorende pincode, toebehorende aan die [slachtoffer 3] , meermalen, althans eenmaal bij een geldautomaat van de Geldmaat ATM, althans een geldautomaat, gelegen aan de [adres] te Groningen een geldbedrag en/of geldbedragen te pinnen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op of omstreeks 30 november 2023 in een winkel aan de [adres] te Groningen, althans in Groningen, - drie ringen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6.
hij op of omstreeks 8 februari 2024 op of aan de openbare weg op of nabij de [adres] te Leeuwarden, althans in Leeuwarden, een vuilniszak met daarin een bankpas en/of cash geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (met kracht en/of onverhoeds) de tas uit haar handen te trekken;
7.
hij op of omstreeks 18 februari 2024 aan [adres] te Leeuwarden, althans te Leeuwarden, een portemonnee en/of een ING-bankpas, een identiteitsbewijs en/of een zorgpas en/of een pacemakepas en/of Albert Heijn bonuskaart, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan [slachtoffer 6] in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1, 2, 3, 4 primair, 5, 6 en 7.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie primair aangevoerd dat de diefstal van het contante geldbedrag wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft aangevoerd geen reden te hebben om te twijfelen aan de aangifte van [slachtoffer 2] , met name omdat aangeefster heeft verklaard dat zij kort daarvoor geld had gepind en daardoor weet hoeveel contant geld er in haar portemonnee zat. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat de diefstal van de pinpas wettig en overtuigend kan worden bewezen, omdat verdachte heeft bekend dat hij in de woning is geweest en de pinpas heeft weggenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en 2. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Over feit 1 heeft hij aangevoerd dat het vereiste oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt. De raadsman stelt dat verdachte de telefoon en laptop heeft meegenomen om te voorkomen dat aangeefster
[slachtoffer 1] iemand zou kunnen bellen en verdachte de goederen ook weer heeft teruggegeven. Verdachte had geen oogmerk op de diefstal.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de door verdachte bekende geweldpleging juridisch gezien een mishandeling oplevert, maar dat is niet ten laste gelegd.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal van het contante geldbedrag, omdat verdachte dit heeft ontkend en (vanwege het ontbreken van een rekeningafschrift) niet vastgesteld kan worden of er daadwerkelijk contant geld in de portemonnee van [slachtoffer 2] heeft gezeten. Verder heeft de raadsman vrijspraak van de diefstal van de bankpas bepleit, omdat geen sprake is van een voltooide diefstal.
De raadsman heeft zich tot slot gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een bewezenverklaring van feit 3, 4, 5, 6 en 7.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1, 2, 3, 4 primair, 5, 6 en 7 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Feit 1Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 november 2023, opgenomen op pagina 28 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2024055718 d.d. 17 maart 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 22 november 2023 omstreeks 22.30 uur klopte er iemand aan op mijn voordeur op de [adres] te Leeuwarden. Mijn ex partner [verdachte] liep zomaar naar binnen. Hij bleef mij aanvallen om mijn telefoon te pakken. Ik voelde dat hij aan mijn haar trok. Hij heeft mij op meerdere plekken op mijn lichaam en hoofd geslagen. Uiteindelijk heeft [verdachte] mijn telefoon kunnen pakken. [verdachte] had ook mijn laptop te pakken en probeerde mijn woning te verlaten. Ik ging er achteraan en zei dat hij mijn laptop moest teruggeven. Ik zag en voelde dat hij mij met vlakke hand tegen mijn gezicht sloeg. Daarna is mijn ex weggegaan.
2. De door verdachte ter zitting van 7 juni 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
U houdt mij de verdenking van feit 1 voor en vraagt mij wat ik daarover kan verklaren. Ik was bij [slachtoffer 1] thuis. Zij wilde dat ik wegging, maar ik wilde dat niet. Daarop zei ze: Ik bel de politie en mijn vader.. Toen heb ik haar telefoon, die zij tegen zich aanhield, van haar afgenomen. Ik heb ook haar laptop meegenomen, omdat ze zei dat ze dan wel via haar laptop zou bellen. Daarna heb ik de woning verlaten. Het klopt dat ik aan haar haren heb getrokken en haar op meerdere plekken van haar lichaam, waaronder het hoofd, heb geslagen.
Bewijsoverweging
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte wel degelijk het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de telefoon en laptop heeft gehad en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft de telefoon en laptop van aangeefster [slachtoffer 1] zonder toestemming afgepakt,
meegenomen en op een voor haar onbekende plek onder zich gehouden. Door zo te handelen heeft verdachte zich de feitelijke heerschappij over deze goederen verschaft en als heer en meester over deze goederen beschikt. Het motief, te weten het voorkomen dat aangeefster [slachtoffer 1] kon bellen, draagt naar het oordeel van de rechtbank juist bij aan de overtuiging dat verdachte bij het afpakken van de goederen het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had. Niet aangeefster [slachtoffer 1] maar hij, verdachte, zou als heer en meester bepalen wat er met de telefoon en laptop zou gebeuren, te weten: niet de vader en/of politie bellen. Dat verdachte de goederen uiteindelijk weer heeft teruggegeven, neemt niet weg dat er reeds sprake was van een voltooide diefstal. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
Voorts merkt de rechtbank het volgende op. Verdachte heeft zowel wegnemings- als geweldshandelingen gepleegd, die door elkaar lopen en elkaar zonder tussenpozen opvolgen. Hierdoor is sprake van één feitencomplex. Daarbij heeft aangeefster [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte haar bleef aanvallen om haar telefoon af te pakken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte het door hem gepleegde geweld heeft aangewend als middel om de diefstal van de telefoon en laptop mogelijk (het afpakken) en succesvol (het wegkomen) te maken en niet slechts sprake is van een op zichzelf staande mishandeling, zoals door de raadsman is bepleit. Een bewezenverklaring van -kortgezegd- diefstal met geweldpleging in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht zal dan ook volgen.
Feit 2Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 januari 2024, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 5 december 2023 bevond ik mij in mijn woning aan de [adres] te Groningen. De man belde aan en vroeg of hij naar het toilet kon. Toen de man vertrokken was heb ik de bank gebeld omdat mijn bankpas weg was.
2. De door verdachte ter zitting van 7 juni 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
U houdt mij de verdenking van feit 2 voor en vraagt mij wat ik daarover kan verklaren. Ik ben door een smoes haar woning binnengekomen en vroeg vervolgens of ik naar de wc mocht. Ik heb toen haar pinpas gepakt. Toen zij bij mij kwam kijken had ik de pinpas bij mij. Daar wilde ik mee gaan pinnen. Op een gegeven moment dacht ik: het is klaar hier. Ik heb haar pinpas in die tussentijd weggegooid.
Gedeeltelijke vrijspraak
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde diefstal van geld van aangeefster [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank als volgt. De verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] staat op dit punt tegenover de stellige ontkenning van verdachte. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ongeveer 150 euro aan biljetten en kleingeld was verdwenen. Zij wist dat dit bedrag in haar portemonnee zat, omdat zij net had gepind. Een afschrift van deze pintransactie zit niet het dossier. Verdachte heeft verklaard dat hij enkel een pinpas en geen contant geld van aangeefster [slachtoffer 2] heeft weggenomen en dat aangeefster [slachtoffer 2] , toen hij op haar verzoek uit de kleren ging, ook geen contant geld bij hem of in zijn kleding heeft aangetroffen. Dat laatste wordt ook door aangeefster [slachtoffer 2] bevestigd in haar aangifte. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is voor de diefstal van geld, zodat verdachte voor dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van de gestolen pinpas van aangeefster [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft bekend dat hij de pinpas van aangeefster [slachtoffer 2] heeft gepakt en dat het zijn bedoeling was om met die pinpas te gaan pinnen. Toen verdachte, omdat aangeefster [slachtoffer 2] het niet vertrouwde, uit de kleren moest, heeft hij de bankpas weggegooid en uiteindelijk achtergelaten in de woning. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het pakken en weer weggooien en achterlaten van de pinpas in de woning van aangeefster [slachtoffer 2] een voltooide diefstal oplevert.
Volgens de Hoge Raad is voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal van een aan een ander toebehorend goed onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden (HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627). De rechtbank is, gelet op dit arrest van de Hoge Raad, van oordeel dat sprake is van een voltooide diefstal van de pinpas van aangeefster [slachtoffer 2] en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft heimelijk de pinpas van aangeefster [slachtoffer 2] gepakt en bij zich gehouden. Door zo te handelen heeft hij de pinpas zodanig aan de feitelijke heerschappij van aangeefster [slachtoffer 2] onttrokken en zich daarmee een zodanige feitelijke heerschappij over de pinpas verschaft dat wegneming daarvan was voltooid.
Kenmerkend hiervoor is dat aangeefster [slachtoffer 2] haar bank heeft gebeld, omdat zij haar pinpas kwijt was. Dat aangeefster later haar pinpas terugvindt, omdat verdachte zich bij betrapping op heterdaad in de woning van de pinpas heeft ontdaan en deze daarom niet heeft meegenomen, staat aan een bewezenverklaring van een voltooide diefstal niet in de weg. De rechtbank acht diefstal van enig goed (de pinpas) dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 en 4 primairBewijsmiddelen
Nu verdachte feit 3 en 4 primair duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juni 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 januari 2024, opgenomen op pagina 61 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2024, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2024, opgenomen op pagina 82 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .
Bewijsmiddelen
Nu verdachte feit 5 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juni 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 november 2023, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] , namens [slachtoffer 4] .
Feit 6Bewijsmiddelen
Nu verdachte feit 6 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juni 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 februari 2024, opgenomen op pagina 93 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 5] .
Feit 7Bewijsmiddelen
Nu verdachte feit 7 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juni 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 februari 2024, opgenomen op pagina 111 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 6] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1, 2, 3, 4 primair, 5, 6 en 7 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 22 november 2023 in een woning aan de [adres] te Leeuwarden omstreeks 22:30 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, een telefoon en laptop die aan [slachtoffer 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf het bezit van het gestolene te verzekeren, door haar aan haar haren te trekken en haar meermaals op haar lichaam en op haar hoofd te slaan;
hij op 5 december 2023 aan de [adres] te Groningen enig goed dat aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
hij op 12 januari 2024 aan de [adres] te Groningen een portemonnee met pasjes en contant geld die aan [slachtoffer 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
hij op 12 januari 2024 te Groningen vijfhonderd euro dat aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door onbevoegd gebruik te maken van een pinpas en bijhorende pincode, toebehorende aan die [slachtoffer 3] en zo bij een geldautomaat van de Geldmaat ATM gelegen aan de [adres] te Groningen dat geldbedrag te pinnen;
hij op 30 november 2023 in een winkel aan de [adres] te Groningen drie ringen die aan [slachtoffer 4] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
hij op 8 februari 2024 op de openbare weg, op de [adres] , te Leeuwarden, een vuilniszak met daarin een bankpas en cash geld die aan [slachtoffer 5] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door met kracht en onverhoeds de tas uit haar handen te trekken;
hij op 18 februari 2024 aan [adres] te Leeuwarden een portemonnee, een ING-bankpas, een identiteitsbewijs, een zorgpas, een pacemakerpas en Albert Heijn bonuskaart die aan [slachtoffer 6] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Daarbij merkt de rechtbank in het bijzonder op dat in de tenlastelegging van feit 5 de zinsnede heeft weggenomen ontbreekt. De rechtbank beschouwt dit als een kennelijke omissie en leest de tenlastelegging in zoverre verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.