Uitspraak
1.De procedure
15 januari 2024;
2.De feiten
31 oktober 2023 staat, voor zover van belang:
31 oktober 2023, ten laste van werkgever, executoriaal beslag laten leggen onder de Coöperatieve Rabobank.
31 oktober 2023 ten laste van werkgever executoriaal beslag gelegd op onroerende zaken c.q. registergoederen, betreffende:
- het aandeel van werkgever in het kantoorpand, staande en gelegen aan de [adres] ;
- het aandeel van werkgever in de [adres] , zowel op de onroerende zaak, de tuin-erf alsook berging-stalling en terrein;
- het aandeel van werkgever (1/8) in [adres] .
- het aandeel van werkgever in het kantoorpand, staande en gelegen aan de [adres] ;
- het aandeel van werkgever in de [adres] , zowel op de onroerende zaak, de tuin-erf alsook berging-stalling en terrein;
- het aandeel van werkgever (1/8) in [adres] .
- Onder de Coöperatieve Rabobank;
- Onder de ING Bank N.V.
€ 41.104,53.
3.Het geschil
€ 71.456,918, althans een zodanig nettobedrag als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
€ 21,98 aan reiskosten.
[adres] , kadastraal bekend gemeente [adres] , [sectie] nummer [xxx] en [sectie] , nummer [xxx] , binnen vierentwintig uren na betekening van dit vonnis, althans een binnen een door U.E.A. voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,00;
4.De beoordeling
€ 9.798,55 bedraagt, zodat de kantonrechter van dit bedrag uit gaat. De gemiddelde consumentenprijsindex (CPI) inflatie in Nederland in 2023 was volgens de cijfers van het CBS 3,93%, zodat de kantonrechter aan de gestelde inflatie van 4,18% door werknemer en 3,8% door werkgever voorbij gaat. Uitgaande van voornoemd percentage van 3.93% bedraagt het brutoloon van werknemer in 2023 na indexatie een bedrag van € 10.183,63
(€ 9.798,55 x 1,0393). Betreffende de maanden augustus 2023 tot en met december 2023, de dertiende maand over 2023 en het niet geïndexeerde loon voor de maand januari 2024 is werkgever derhalve een bedrag van € 71.285,41 (7 x € 10.183,63) bruto aan werknemer verschuldigd. Ter zitting heeft Abbink namens werkgever aangegeven dat de betaling op
17 januari 2024 van € 100.000,00 netto gedaan is ten behoeve van het vonnis van
31 oktober 2023, zodat deze betaling niet in mindering strekt op onderhavige vordering. Evenmin zijn door werkgever nadere betalingen gesteld die op onderhavige vordering in mindering dienen te worden gebracht. Gelet hierop acht de kantonrechter in kort geding dan ook voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat sprake is van een achterstallig salaris van € 71.285,41 bruto ter zake de maanden augustus 2023 tot en met januari 2024 en de dertiende maand over 2023, welk bedrag werkgever aan werknemer dient te voldoen. In dit verband zal dan ook het netto equivalent van het achterstallig brutoloon van € 71.285,41 worden toegewezen. Over dit bruto loon zal wettelijke rente worden toegewezen als in het dictum bepaald.
31 oktober 2023 nog niet is overgegaan tot volledige betaling van het achterstallige salaris waartoe werkgever in voornoemd vonnis is veroordeeld. Anderzijds weegt de kantonrechter mee (1) dat er tussen partijen diverse meer juridisch inhoudelijke geschilpunten hebben bestaan over de betalingsverplichtingen van werkgever waarover zij pas met het vonnis van 31 oktober 2023 duidelijkheid hebben verkregen, zodat voor de maanden augustus 2023 en oktober 2023 niet kan worden gezegd dat werkgever willens en wetens zonder enige grond niet is overgegaan tot betalen van dat gedeelte van het loon en (2) dat er namens werkgever inmiddels een bedrag van € 100.000,00 netto ter zake achterstallig loon op het vonnis van 31 oktober 2023 is voldaan en (3) dat in het vonnis van 31 oktober 2023 reeds € 65.000 bruto (30%) wettelijke verhoging over het daarin gevorderde achterstallige loon is toegewezen. Voor verdergaande matiging ziet de kantonrechter in de gegeven omstandigheden geen aanleiding.
21 december 2023 en waarop een betalingstermijn staat genoemd van 14 dagen. De betalingstermijn van 14 dagen van voornoemde factuur van 21 december 2023 is verstreken en de kosten voor de advocatenpas zijn, in tegenstelling tot hetgeen werkgever aanvoert, wel degelijk opeisbaar. Dat werknemer op dit moment ziek is doet aan voornoemde verschuldigdheid van deze kantoorkosten door werkgever niets af, gelet op hetgeen staat genoemd in rechtsoverweging 5.15 van het vonnis van 31 oktober 2023 namelijk dat werknemer er onder de genoemde omstandigheden vanuit mocht gaan dat hij de kantoorkosten ook tijdens ziekte vergoed zou krijgen. Van een nadien tussen partijen gemaakte gewijzigde afspraak ter zake de kantoorkosten is niet gebleken. Gelet hierop acht de kantonrechter in kort geding dan ook voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de kosten van de advocatenpas, zijnde kantoorkosten, door werkgever dienen te worden voldaan. In dit verband zal de vordering van € 120,40 worden toegewezen.
31 oktober 2023 (met zaak- en rolnummer: 10348280 / CV EXPL 23-707), waaronder de gegevens van het vakantiegeld, de dertiende maand en de jaaropgaven. Gelet op deze overeenstemming zal de kantonrechter de vorderingen onder VII, VIII en XI op die wijze toewijzen. De termijn waarbinnen de stukken moeten worden verstrekt zal de kantonrechter vaststellen op veertien dagen, nu dat naar het oordeel van de kantonrechter een redelijke termijn voor nakoming betreft.
€ 135,00 +
€ 135,00 +
5.De beslissing
€ 2.000,00 is bereikt;
€ 2.000,00 is bereikt;
2 februari 2024.