ECLI:NL:RBNNE:2024:2694

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
LEE 23/1592
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.S. Schür
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen bestreden besluiten inzake extra reiskostenvergoeding voor studenten in het buitenland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen twee bestreden besluiten van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die betrekking hebben op een aanvraag voor een extra reiskostenvergoeding. Eiseres had eerder contact opgenomen met de telefonische helpdesk van DUO en kreeg te horen dat zij een aanvraag moest indienen met een specifiek formulier dat niet vertaald kon worden. Hierdoor kon zij niet voldoen aan de voorwaarden voor de vergoeding. Eiseres diende een bezwaarschrift in tegen de telefonische mededeling, maar dit werd door verweerder als een verzoek om informatie beschouwd. De rechtbank heeft dit bezwaarschrift opgevat als een bezwaarschrift en doorgezonden naar verweerder, die vervolgens twee besluiten nam op 16 februari 2023.

Het eerste bestreden besluit verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, wat de rechtbank bevestigde. De rechtbank oordeelde dat de brief van 27 oktober 2022 geen rechtsgevolg had en dat er dus geen rechtsgeldig bezwaar kon worden gemaakt. Het beroep tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard. Het tweede bestreden besluit, dat de aanvraag voor de extra reiskostenvergoeding afwees, werd door de rechtbank niet als een beslissing op bezwaar beschouwd, maar als een besluit op aanvraag. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres als een bezwaarschrift moest worden opgevat, waarop verweerder nog niet had beslist.

De rechtbank droeg verweerder op om binnen zes weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar. Eiseres had ook om schadevergoeding gevraagd, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen besluit was waarover de rechtbank kon oordelen. De rechtbank verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond en bepaalde dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1592

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen twee bestreden besluiten van verweerder die te maken hadden met een aanvraag die eiseres wilde doen voor een extra reiskostenvergoeding. Beide bestreden besluiten zijn van 16 februari 2023.
1.1.
Aan de bestreden besluiten ging het volgende vooraf. Eiseres de telefonische helpdesk van DUO gebeld en te horen gekregen dat zij de extra reiskostenvergoeding moest aanvragen met een (Nederlandstalig) formulier dat niet kon worden vertaald. Doordat eiseres studeerde aan en Ierse onderwijsinstelling kon zij het formulier niet laten invullen. Zij kon naar haar idee hierdoor niet voldoen aan de voorwaarden voor de extra reiskostenvergoeding. Eiseres heeft verweerder een ‘bezwaarschrift’ gestuurd dat was gericht tegen die telefonische mededeling. Verweerder heeft dat bestempeld als een ‘verzoek om informatie’ en erop gereageerd in een brief van 27 oktober 2022. Eiseres stelde vervolgens beroep in tegen die brief. Omdat er nog geen beslissing op een bezwaar was genomen, heeft de rechtbank dit beroepschrift opgevat als een bezwaarschrift en doorgezonden aan verweerder met het verzoek om een beslissing op bezwaar te nemen. Vervolgens heeft verweerder twee beslissingen genomen.
1.2.
Met het (eerste) bestreden besluit van 16 februari 2023 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
In het tweede bestreden besluit (eveneens van 16 februari 2023), getiteld ‘beslissing op bezwaar’, heeft verweerder de door eiseres gevraagde extra reiskostenvergoeding afgewezen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt ten aanzien het eerste bestreden besluit of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft geacht.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Dit beroep is dus ongegrond.
2.2.
Ten aanzien van het tweede bestreden besluit beoordeelt de rechtbank of het hier wel gaat om een beslissing op bezwaar, waartegen beroep kan worden ingesteld.
2.3.
Het tweede bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank feitelijk geen beslissing op bezwaar maar een besluit op aanvraag. Het beroep van eiseres moet dus worden opgevat als een bezwaar, waarop door verweerder nog niet is besloten. Dat zal alsnog moeten gebeuren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van het eerste bestreden besluit
2.4.
Het bezwaarschrift van eiseres is gericht tegen de brief van 27 oktober 2022, waarin verweerder informatie heeft gegeven over de vergoeding van reiskosten voor studenten die in het buitenland studeren. Die brief was op zichzelf niet gericht op rechtsgevolg en daarin is daarom geen besluit in genomen in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [1] Hiertegen kon dus door eiseres geen rechtsgeldig bezwaar worden gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep dat tegen die beslissing gericht is, slaagt niet.
Ten aanzien van het tweede bestreden besluit
2.5.
In de tweede brief van 16 februari 2023, getiteld ‘beslissing op bezwaar’ heeft verweerder feitelijk voor het eerst een beslissing genomen op een aanvraag van extra reiskosten door eiseres. Het beroepschrift dat zij tegen dit ‘bezwaarschrift’ heeft gericht, moet daarom feitelijk worden opgevat als een bezwaarschrift. Verweerder heeft nog geen beslissing op dat bezwaar genomen. De rechtbank draagt verweerder op dat binnen zes weken na deze uitspraak alsnog te doen.
Gevraagde schadevergoeding
2.6.
Eiseres heeft tijdens deze beroepsprocedure verzocht om vergoeding van haar (immateriële) schade door verweerder. Het gaat hier om verzoeken waarover verweerder nog geen besluit heeft genomen. Er ligt dan ook geen besluit voor dat de rechtbank kan toetsen. Om die reden wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep ten aanzien van het eerste bestreden besluit is ongegrond.
3.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een beslissing op bezwaar moet nemen met betrekking tot het tweede bestreden besluit. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
3.2.
Omdat het beroep gedeeltelijk gegrond is, in die zin dat verweerder niet uit zichzelf een beslissing heeft genomen op het bezwaar en omdat daarmee deze rechtsgang niet nodeloos is geweest, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen andere proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op het bezwaar;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.S. Schür, rechter, in aanwezigheid van K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat blijkt uit de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afd. 10 maart 2004, LJN AO5219 en AB 2004, 445).