ECLI:NL:RBNNE:2024:2758

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
08-161026-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en openlijk geweld in Zwolle

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 juni 2021 in Zwolle betrokken was bij een gewelddadig incident. De verdachte is veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling en openlijk geweld. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte door getuigen en aangevers voldoende betrouwbaar was, ondanks de bezwaren over de fotoconfrontatie. De rechtbank hechtte waarde aan de beschrijvingen van de geweldplegers die voorafgaand aan de herkenning door de getuigen zijn gegeven. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer was. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en schadevergoedingen toegewezen voor immateriële en materiële schade, met inachtneming van de hoofdelijkheid van de aansprakelijkheid tussen de mededaders. De vorderingen na voorwaardelijke veroordelingen werden afgewezen, omdat de rechtbank de tenuitvoerlegging niet meer opportuun achtte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 08/161026-21
Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer: 21/002144-20, 13/314121-20 en 08/730014- 19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juli 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juni 2024 (inhoudelijke behandeling) en 18 juli 2024 (sluiting onderzoek).
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.E. Kremer, advocaat te Nijmegen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd getrapt en/of geschopt en/of gestampt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd getrapt en/of geschopt en/of gestampt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Zwolle openlijk, te weten in het Park [naam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5]
door die [slachtoffer 2] :
  • meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of het lichaam te stompen en/of te slaan (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag), en/of
  • meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of het lichaam te trappen/schoppen (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag), en/of
  • meermalen, althans eenmaal met een fles, althans enig (hard) voorwerp, op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan, en/of
door die [slachtoffer 3] :
  • vast te grijpen bij de keel en/of het lichaam en/of (vervolgens) te duwen, en/of
  • meermalen, althans eenmaal op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te stompen en/of te
slaan,
door die [slachtoffer 1] :
  • meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te stompen en/of te slaan,
  • meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de ribben en/of het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of stampen (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), en/of
door die [slachtoffer 4] :
- vast te grijpen bij de schouder en/of het lichaam en/of (vervolgens) met een fles, althans enig (hard) voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans tegen het lichaam, te slaan, en/of
door die [slachtoffer 5] :
  • vast te grijpen bij de arm en/of het lichaam en/of (vervolgens) om laag te trekken, en/of (vervolgens)
  • meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te trappen en/of te schoppen (terwijl die [slachtoffer 5] op de grond lag), en/of
  • met een fles, alhans enig (hard) voorwerp, op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam, te slaan, terwijl dit door hem en/of mededaders gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond en/of een opgezwollen en/of blauwe hand voor die [slachtoffer 2] , en/of een afgebroken tand voor die [slachtoffer 1] , en/of een opgezwollen en/of blauw oog en/of jukbeen voor die [slachtoffer 4] , en/of een hoofdwond en/of een gebroken kootje van de middelvinger voor die [slachtoffer 5] , en/of opgezwollen jukbeenderen en/of een opgezwollen oogkas en/of bloeduitstortingen op het hoofd en/of krassen in de hals voor die [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde feit, met dien verstande dat verdachte ten aanzien van feit 2 partieel dient te worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid. De officier van justitie heeft voorts vrijspraak gevorderd voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft hiertoe primair aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het tegen de aangevers gepleegde (groeps)geweld. Verdachte heeft stellig en consequent ontkend geweld te hebben gepleegd of daarbij aanwezig te zijn geweest, terwijl de aangevers en getuigen wisselend en tegenstrijdig hebben verklaard over zowel de geweldshandelingen als de personen die deze zouden hebben gepleegd. Daarnaast is de fotoherkenning van verdachte door aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] en getuige [naam] niet gebaseerd op een betrouwbare waarneming, zodat deze herkenning onvoldoende betrouwbaar is om als bewijs te kunnen worden gebruikt. Het strafdossier bevat voor het overige onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw subsidiair aangevoerd dat de enige voor verdachte belastende verklaring die van aangever [slachtoffer 5] is. Ook indien de rechtbank zijn verklaring wel betrouwbaar acht, is er sprake van slechts één belastende verklaring, zodat ook om die reden onvoldoende wettig en overtuigend bewijs tegen verdachte voorhanden is. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de wijze waarop de enkelvoudige fotoconfrontatie is uitgevoerd, strijdig is met het recht van verdachte op een eerlijk proces nu de groep geweldplegers uit meer personen bestond dan de acht aangehouden verdachten, terwijl de aangevers en getuigen alleen fotos van deze 8 verdachten zijn getoond. De raadsvrouw heeft hieraan de conclusie verbonden dat de vermeende herkenning van verdachte als onbetrouwbaar moet worden beschouwd en niet voor het bewijs kan worden gebezigd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit en voorts het onder 2 ten laste gelegde feit (met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid) heeft begaan.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De door verdachte ter terechtzitting van 11 juni 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: In de nacht van 19 juni 2021 was ik op een feestje in een park in Zwolle.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 juni 2021, opgenomen op pagina 223 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0600-2021280902 d.d. 24 juni 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 19 juni 2021 was ik in het [naam] te Zwolle. Ik zag dat er 5 jongens opzettelijk en met kracht met hun vuisten op mijn gezicht en hoofd begonnen te slaan. Ik zag dat [slachtoffer 2] werd aangevallen door de groep. Ik zag dat [slachtoffer 2] door 5 jongens werd geslagen en geschopt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen inclusief bijlage (te weten fotobladen verdachten) d.d. 24 juni 2021, opgenomen op pagina 198 en 200 tot en met 208 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant [naam] :
Op dinsdag 22 juni 2021 had er een overleg plaatsgevonden met officier van justitie mr. S. Laarhoven. Tijdens dit overleg werd besloten dat getracht moest worden om alle aangevers en getuigen in het onderzoek opnieuw te horen over de signalementen van de verdachten en wie wat had gedaan. Aan het eind van de voren mochten de full-body fotos getoond worden aan (
de rechtbank begrijpt: van) de verdachten.
De foto's die getoond zijn aan de aangevers en getuigen zijn als afzonderlijke bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd. Om geen onnodig dik dossier te maken is besloten om alleen bij dit proces-verbaal de getoonde foto's te voegen. Mocht in een proces-verbaal staan dat er een fotoblad gevoegd is dan wordt het fotoblad bedoeld die bij dit proces-verbaal gevoegd is.
Naam verdachte
Fotoblad 1: [medeverdachte 1]
Fotoblad 2: [medeverdachte 2]
Fotoblad 3: [medeverdachte 3]
Fotoblad 4: [verdachte]
Fotoblad 5: [medeverdachte 4]
Fotoblad 6: [medeverdachte 5]
Fotoblad 7: [medeverdachte 6]
Fotoblad 8: [medeverdachte 7]
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 juni 2021, opgenomen op pagina 214 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 19 juni 2021 omstreeks 02:00 uur was ik in het [naam] in Zwolle. Ik zag dat een groep met donkere jongens achter ons aan liep. Er waren ook twee Marokkaans uitziende jongens bij. Eén van hen had een soort van gouden krullen met een kuif naar voren en een wit t-shirt aan. Ik voelde een harde klap op mijn achterhoofd. Ik kwam hierbij ten val. Ik voelde dat er op mijn hoofd geschopt werd. Dit was wel meer dan tien keer. Ik had het idee dat er wel 4 of 5 mensen op mij in aan het schoppen waren. Op een gegeven moment voelde ik een harde klap op mijn hoofd. Ik voelde dat dit een fles was. Dit hoorde ik ook aan het geluid. Ik zag dat de groep welke mij aangevallen had wegrende in de richting van een andere groep die in het park zat. Ik zag dat de jongens deze groep ook aanvielen. Ik zag dat 1 van die jongens naar de grond geslagen werd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 23 juni 2021, opgenomen op pagina 220 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik zag dat [slachtoffer 3] geslagen werd.
V: Dan wil ik je nu graag de foto's van de verdachten laten zien die aangehouden zijn. Per fotoblad mag je zeggen wat je herkent en of de persoon geschopt of geslagen heeft bij iemand.
A: Fotoblad 4: Dit was de jongen met de krullen. Hij stond op de tafel. Hij was heel nadrukkelijk aanwezig. Ik weet wel dat hij [slachtoffer 3] geslagen heeft. Hem zou ik ook voor 100% herkennen als ik hem weer tegen kom.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 juni 2021, opgenomen op pagina 305 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
In de nacht van 18 op 19 juni 2021 was ik in het [naam] te Zwolle. Opeens kwam er een groep van 7 à 8 jongens naar ons toe en toen liep het als snel uit de hand. Ik zag dat al die jongens om [slachtoffer 2] heen gingen staan en op hem begonnen in te slaan en te trappen. Ze sprongen echt op hem. Ik heb nog heel hard POLITIE geroepen omdat ik hoopte dat ze zouden schrikken, maar ze gingen gewoon door met [slachtoffer 2] slaan en trappen terwijl hij op de grond lag.
V: Kun je een jongen omschrijven uit dat agressieve groepje? A: - Wat lichtere huidskleur, een beetje zongetint;
  • Donkerblond, krullend haar. Leek kroeshaar;
  • Ik schat hem rond de 18 jaar;
  • Hij was iets kleiner dan ik. Ik denk rond de 1.78 lang zoiets;.
  • Sportieve postuur. Wat bredere schouders en wat bredere bouw;
  • Wit shirt met zwart logo en een blauw kort sportbroekje. V: Wat heeft deze jongen gedaan?
A: Hij stond ook bij dat agressieve groepje dat om [slachtoffer 2] heen stond. Echt al die jongens gingen los op [slachtoffer 2] . Al die jongens hebben hem geslagen of geschopt, terwijl hij op de grond lag.
Iedereen deed mee van dat groepje.
V: Dan wil ik je een aantal fotos laten zien. Het zijn fotos van 8 personen. We noemen ze verdachte 1 t/m
8. Neem de foto's goed in je op en denk goed na of je ze herkent.
V: Verdachte 4, herken je hem?
A: Ja, ik herken hem zeker. Hij is de jongen met het witte shirt en zwarte logo die ik hiervoor noemde.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juni 2021, opgenomen op pagina 240 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 19 juni 2021 was ik samen met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] in het [naam] te Zwolle. Ik zag dat bij een groep een gevecht ontstond. Ik zag dat er op mensen werd ingeslagen. Ik zag dat de jongens die geslagen werden probeerden weg te komen. Ik zag dat deze jongens in onze richting liepen. Ik zag dat ze
achtervolgd werden. Wij wilden weglopen, maar voordat wij dat konden doen was de groep die betrokken was geweest bij de vechtpartij al bij ons. Ineens kreeg ik van een jongen een klap in mijn gezicht. Ik zag en voelde dat die jongen mij ter hoogte van mijn slaap sloeg. Dit ging met zon kracht dat ik op de grond viel. Ik kreeg bijna direct daarna een schop van dezelfde jongen. Deze schop raakte mij bij mijn ribben. Deze jongen schopte voluit alsof hij een voetbal op een doel aan het schoppen was. Terwijl ik daar lag voelde ik dat ik ongeveer drie keer tegen mijn gezicht werd geschopt en gestampt. Kort daarna hoorde ik een doffe klap. Toen zag ik dat [slachtoffer 4] op de grond viel. Vervolgens hoorde ik dat er een glas kapot ging en ik hoorde [slachtoffer 5] schreeuwen. Ik zag dat [slachtoffer 5] op de grond lag. Ik hoorde [slachtoffer 4] in paniek naar mij roepen: " [slachtoffer 1] , [slachtoffer 1] ik ben met een fles geslagen". Ik zag dat [slachtoffer 4] een opgezwollen oog had. Ik zag dat [slachtoffer 5] bloedde bij zijn hoofd.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 juni 2021, opgenomen op pagina 244 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Op 19 juni 2021 was ik in het [naam] in Zwolle. Ik was daar met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] . Ik zag dat er een grote groep jongens naar een andere groep toe liep. Ik zag dat daar een ruzie ontstond en dat er mensen uit die groep op de grond werden gegooid. Dit werd gedaan door jongens uit die grote groep. Ik zag dat mijn vriend [slachtoffer 1] ook op de grond werd gegooid. Ik zag dat 2 jongens [slachtoffer 1] aan het trappen waren. Ze trapten [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd/gezicht aan. Ze hebben [slachtoffer 1] meerdere keren getrapt. Dit schoppen ging opzettelijk en met kracht. Ik ben tussen de 2 jongens ingesprongen om ze van [slachtoffer 1] weg te houden. Ik werd hierbij door een jongen vastgepakt bij mijn linker schouder. Vervolgens werd ik door een andere jongen met een fles in mijn gezicht geslagen. Ik voelde dat ik op mijn rechter jukbeen werd geraakt.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 juni 2021, opgenomen op pagina 260 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
Op 19 juni 2021 om ongeveer 02:00 uur was ik samen met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] in het park [naam] in Zwolle. Ik zag op een gegeven moment dat er een gevecht was. De vervelende groep kwam op ons af gelopen en gingen om ons heen staan. Ik zag dat [slachtoffer 1] aan zijn haren op de grond getrokken werd. Uit die vervelende groep waren vervolgens 4 jongens die op [slachtoffer 1] in schopten toen hij op de grond lag. Dit schoppen ging heel hard. Hier was 1 jongen bij die licht getint was, die bovenop zijn hoofd krullend haar had en waarvan de zijkanten waren kaal geschoren. Deze jongen had eerder die avond ook met een ontbloot bovenlijf door het park gerend. [slachtoffer 4] sprong tussen [slachtoffer 1] en de jongens in. Toen ging een deel van die vervelende groep op [slachtoffer 4] verder en een deel bleef op [slachtoffer 1] verder gaan. [slachtoffer 4] lag op een gegeven moment ook op de grond. Ik dook er toen ook tussen omdat ik wilde helpen. De jongen die [slachtoffer 1] aan zijn haren naar de grond had getrokken, trok vervolgens aan mijn arm en trok mij naar de grond. Ze begonnen toen in mijn gezicht te trappen. Ik werd onder andere op mijn hoofd, op mijn rechter zijde, op mijn mond en op de rechterkant van mijn jukbeen geraakt. Ik wilde opstaan en toen voelde ik dat er van dichtbij met een fles op mijn achterhoofd werd geslagen, de fles ging hierdoor kapot.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 23 juni 2021, opgenomen op pagina 286 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
U vraagt mij of ik die jongens nog kan herinneren en dan wat zij gedaan hebben. Ik
kan u vertellen dat ik er nog twee goed voor de geest kan halen. Een jongen had korter geschoren haar aan de zijkant en bovenop krulletjes, was smaller in gezicht en had brede schouders. U toont mij het fotoblad van verdachte 4. Ik kan u vertellen dat ik hem wel heb gezien. Ik zag hem al eerder met een ontbloot bovenlichaam door het park lopen. Hij kwam als laatste bij ons aan, maar hij stond ook bij [slachtoffer 1] op zijn hoofd in te trappen. Ik stond nog achter de tafel te bellen (de rechtbank begrijpt: met de meldkamer van de politie) en zag hem aan komen lopen. Ik herkende hem omdat ik hem eerder dus zonder shirt had zien lopen terwijl ik een polo droeg en het echt koud had en dus dacht, waarom?? Toen ik hem aan zag komen lopen dacht ik, ohw, hij weer. Ik zag dat hij naar [slachtoffer 1] liep die toen al op de grond lag en hem op zijn hoofd stampte, van boven naar beneden zeg maar.
Bewijsoverweging
Niet ter discussie staat dat in de nacht van 19 juni 2021, omstreeks 02:00 uur, in park [naam] te Zwolle vechtpartijen zijn ontstaan waaraan een groot aantal personen heeft deelgenomen en waarbij door een aantal personen van die groep fors en heftig geweld is gepleegd tegen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . Uit het strafdossier blijkt dat verdachte die bewuste nacht (en voorafgaande avond van 18 juni 2021) in het park aanwezig is geweest.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat meerdere aangevers en getuigen belastende verklaringen
hebben afgelegd over concrete, door verdachte gepleegde geweldshandelingen. [slachtoffer 2] , [naam] en [slachtoffer 5] hebben van een van de geweldplegers een signalement opgegeven dat past bij de uiterlijke kenmerken van verdachte. Daarnaast hebben zij bij een, met toestemming van de officier van justitie, gehouden enkelvoudige fotoconfrontatie verdachte herkend als een van de plegers van geweld.
De rechtbank stelt voorop dat met het gebruik van de herkenning na een enkelvoudige fotoconfrontatie als bewijsmiddel grote behoedzaamheid is geboden. Dat deze behoedzaamheid geboden is, geldt in onderhavige zaak temeer nu door de verbalisanten aan de aangevers/getuigen fotobladen zijn getoond waarbij door de verbalisanten is aangegeven dat dit fotos betroffen van de (aangehouden) verdachten, waarna aan aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] en getuige [naam] is gevraagd of zij een van de personen op de foto herkennen. Deze suggestieve wijze van presenteren kan naar het oordeel van de rechtbank de herkenning en/of overtuiging van aangevers en getuigen, dat de persoon op de foto (verdachte) ook de dader is, beïnvloeden.
Dit betekent echter niet dat de fotoherkenningen van verdachte door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 5] en [naam] zonder meer onbetrouwbaar zouden zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Allereerst heeft de fotoconfrontatie relatief snel plaatsgevonden (op 23 juni 2021) na het geweldsincident (op 19 juni 2021) en hebben [slachtoffer 2] , [slachtoffer 5] en [naam] eerst een beschrijving gegeven van de personen die geweld hebben gebruikt. Anders dan in het geval van medeverdachten [medeverdachte
2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn van verdachte in de bewuste nacht ter plaatse geen fotos getoond aan de aangevers en getuigen. Dat betekent dat de rechtbank naast de herkenning ten tijde van de fotoconfrontatie waarde kan en mag hechten aan de beschrijving die zij daaraan voorafgaand van de geweldplegers hebben gegeven. Verder hecht de rechtbank waarde aan de stelligheid van de herkenning van verdachte door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 5] en [naam] . Deze versterkt de betrouwbaarheid van die herkenning. [slachtoffer 5] licht zijn herkenning toe door aan te geven dat hij verdachte eerder die bewuste avond met ontbloot bovenlichaam door het park heeft zien rennen. Uit het proces-verbaal van verbalisant [naam] en het proces-verbaal van verbalisanten [naam] en [naam] volgt dat verdachte deze persoon moet zijn geweest. De herkenning van verdachte door aangever [slachtoffer 2] en getuige [naam] wordt ondersteund door de beschrijving die zij hebben gegeven van het signalement van (één van) de daders vóórdat hun een fotoblad van verdachte is getoond. In deze beschrijving zijn door hen specifieke, onderscheidende, uiterlijke kenmerken genoemd, aan de hand waarvan zij verdachte vervolgens hebben herkend. Ook hier geldt dat in de bewuste nacht geen fotos van verdachte zijn getoond, zodat aan deze beschrijving waarde toekomt die ondersteunend is voor de daarop gedane herkenning tijdens de fotoconfrontatie. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, voornoemde herkenningen voldoende betrouwbaar, zodat deze voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Dat aangever [slachtoffer 2] en getuige [naam] bij het verhoor door de rechter- commissaris op respectievelijk 14 februari 2024 ( [slachtoffer 2] ), 26 oktober 2022 en 19 juni 2023
( [naam] ) verklaren dat zij zich niet meer alles precies kunnen herinneren en dat zij daarom ook niet meer kunnen zeggen wie [slachtoffer 3] hebben geslagen en/of [slachtoffer 2] hebben geschopt, doet naar het oordeel van de rechtbank aan de betrouwbaarheid van hun eerder afgelegde verklaring niet af nu deze rc-verhoren geruime tijd na de pleegdatum (19 juni 2021) hebben plaatsgevonden en de rechtbank het
begrijpelijk acht dat zij zich na zon lange tijd niet meer alle details weten te herinneren
De rechtbank komt op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien tot voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte een van de personen is geweest die geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van de aangevers en getuigen blijkt dat verdachte van begin tot eind bij het groepsgeweld tegen de aangevers aanwezig is geweest. Bovendien heeft hij ook zelf fors geweld gepleegd:
-verdachte heeft [slachtoffer 3] geslagen, terwijl [slachtoffer 3] op dat moment door meerdere personen werd geslagen.
-verdachte is, samen met anderen, om [slachtoffer 2] heen gaan staan en heeft [slachtoffer 2] geschopt en/of geslagen toen deze al op grond lag. Ook [slachtoffer 2] werd op dat moment door meerdere personen geschopt en/of geslagen.
-verdachte is, samen met anderen, achter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aangerend toen zij bij de groep van verdachte probeerden weg te komen.
-verdachte is, samen met anderen, om [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heen gaan staan.
-verdachte is naar [slachtoffer 1] toe gelopen, terwijl hij al op de grond lag en heeft hem toen op zijn hoofd gestampt. Voor verdachte moet daarbij duidelijk zijn geweest dat [slachtoffer 1] op dat moment al meerdere klappen en trappen had geïncasseerd.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of dit geweld kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling jegens [slachtoffer 1] . Tot slot moet in het licht van de tenlastelegging worden beoordeeld of sprake is geweest van openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
Geweld tegen [slachtoffer 1]
Op basis van voorgaande overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] één keer op zijn hoofd heeft geschopt en/of gestampt, terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat dit handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] in het leven heeft geroepen. Onduidelijk is met hoeveel kracht verdachte heeft geschopt en/of gestampt en waar hij [slachtoffer 1] op zijn hoofd heeft geraakt en hoe kwetsbaar dit deel van het hoofd is. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte wel een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen. De kans dat iemand die tegen of op het hoofd wordt geschopt en/of gestampt zwaar lichamelijk letsel oploopt (bijvoorbeeld een schedelbreuk, hersenletsel of fracturen in het aangezicht), is naar algemene ervaringsregels immers een reële en niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedraging van verdachte, te weten het (ogenschijnlijk doelbewust) naar [slachtoffer 1] toelopen op een moment dat deze al weerloos op de grond ligt en hem vervolgens op het hoofd schoppen/stampen, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde
poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Openlijke geweldpleging
Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging, als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat dit geweld in vereniging is gepleegd. Daarvan is sprake als de betrokkene een bijdrage van voldoende significantie of een wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard hoeft te zijn. Anderzijds is de enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Bepalend is of de door de betrokkenen geleverde - intellectuele en/of materiële- bijdrage aan het geweld van voldoende gewicht is. In dit vereiste ligt besloten dat de betrokkene dubbel opzet moet hebben, te weten: opzet op de onderlinge samenwerking en opzet op de openlijke geweldpleging.
Zoals hiervoor is overwogen, kan worden vastgesteld dat verdachte van begin tot eind bij het groepsgeweld tegen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] aanwezig is geweest en dat hij zelf ook tegen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geweld heeft gebruikt. Door aldus te handelen heeft verdachte een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het tegen alle aangevers gepleegde openlijk geweld. Nu verdachte zich er voorts van bewust was dat ook anderen aan dit geweld deelnamen, staat voor de rechtbank vast dat verdachte ook opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
Strafverzwarende omstandigheid
Niet ter discussie staat dat het tegen de aangevers gepleegde (openlijk) geweld lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. De strafverzwarende omstandigheid van artikel 141, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad evenwel alleen van toepassing op de verdachte die dit (bewezenverklaarde) letsel zelf heeft toegebracht. Omdat veel meer mensen geweld hebben gepleegd tegen de aangevers kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het bij hen geconstateerde letsel door verdachte is toegebracht, zodat verdachte van deze strafverzwarende omstandigheid zal worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit en voorts het onder 2 ten laste gelegde feit (met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid) heeft begaan. Omdat het geweld jegens aangever [slachtoffer 1] dat onder 1 bewezen is verklaard, ook onderdeel uitmaakt van de onder 2 bewezenverklaarde openlijke geweldpleging, is er voor dat deel sprake van eendaadse samenloop.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 subsidiair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 19 juni 2021 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] op het hoofd heeft getrapt en/of gestampt terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 19 juni 2021 te Zwolle openlijk, te weten in het Park [naam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]
door die [slachtoffer 2] :
  • meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag), en
  • meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag), en
  • door die [slachtoffer 3] :
  • meermalen tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan, door die [slachtoffer 1] :
  • tegen het gezicht te slaan, en
  • meermalentegen het gezicht en/of het hoofd en ribben te schoppen en stampen (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), en
door die [slachtoffer 4] :
  • vast te grijpen bij de schouder en (vervolgens) met een fles tegen het gezicht te slaan, en door die [slachtoffer 5] :
  • vast te grijpen bij de arm en (vervolgens) om laag te trekken en (vervolgens)
  • meermalen tegen het gezicht en het hoofd te schoppen (terwijl die [slachtoffer 5] op de grond lag), en
  • met een fles tegen het hoofd te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
feit 1 subsidiair: poging tot zware mishandeling
en
feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten (onder vrijspraak van de strafverzwarende omstandigheid) wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 114 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar in combinatie met een taakstraf voor de duur van 220 uren, te vervangen door 110 dagen hechtenis indien de werkstraf niet of niet naar behoren is verricht. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met het tijdsverloop.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft -indien veroordeling zou volgen- gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest eventueel in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel. Zij heeft hiertoe gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapportages van Reclassering Nederland van 12 januari 2024 en 10 juni 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van 30 april 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met anderen, in de nacht van 19 juni 2021 in korte tijd schuldig gemaakt aan twee (elkaar direct opvolgende) heftige geweldsincidenten in de publieke ruimte, tegen in totaal vijf slachtoffers. Alle slachtoffers hebben als gevolg van dit geweld letsel opgelopen. Gelet op de aard en ernst van het gepleegde geweld mag van geluk worden gesproken dat er geen ernstig lichamelijk, of zelfs fataal, letsel is opgetreden.
Dat het hier om ernstige feiten gaat, behoeft geen betoog. Met dit ongeremde en agressieve handelen heeft verdachte, met de mededaders, een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers én hun gevoel van veiligheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers
van dergelijk zinloos geweld gedurende lange tijd daarvan nadelige lichamelijke en/of psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 5] blijkt hoe groot de impact van het handelen van (de groep van) verdachte is geweest en hoezeer daardoor zijn vertrouwen in de medemens is geschaad. Feiten als de onderhavige dragen voorts bij aan gevoelens van angst en onrust in de samenleving. Meerdere (jonge) mensen zijn getuige geweest van het geweld. Ook voor hen moet het een beangstigende situatie zijn geweest. Dit alles neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Verdachte heeft ter terechtzitting geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Door de ontkennende houding van verdachte heeft de rechtbank ook geen zicht kunnen krijgen op wat hem heeft gedreven om de bewezenverklaarde feiten te plegen. Ook heeft hij er geen blijk van gegeven dat hij heeft nagedacht over de (nadelige) gevolgen daarvan voor de slachtoffers en lijkt hij niet onder de indruk te zijn van de impact die dit handelen op de slachtoffers ook daadwerkelijk heeft gehad. Deze houding van verdachte ter terechtzitting baart de rechtbank zorgen voor de toekomst en weegt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf in het nadeel van verdachte mee.
Het strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens geweldsincidenten en dat hij ten tijde van de bewezen verklaarde feiten in drie proeftijden van eerdere veroordelingen liep. De omstandigheid dat de verdachte hieruit geen lering heeft getrokken, weegt de rechtbank in zijn nadeel mee bij de strafoplegging.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de reclasseringsrapportages van Reclassering Nederland van 12 januari 2024 en 10 juni 2024. Uit deze rapportages volgt dat verdachte de in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis gestelde bijzondere voorwaarden (grotendeels) niet is nagekomen en dat thans problemen bestaan op vrijwel alle leefgebieden van verdachte. Zo heeft hij geen vaste woon- of verblijfplaats en geen dagbesteding. Daarnaast heeft verdachte een schuldenlast, bestaat het ernstige vermoeden dat hij veelvuldig verdovende middelen gebruikt en bevindt hij zich (in ieder geval voor een deel) in een negatief sociaal netwerk. Ook maakt de reclassering zich, naar aanleiding van meerdere registraties bij de politie, grote zorgen over een mogelijk gewelddadige houding van verdachte jegens zijn vriendin. De reclassering schat om deze redenen het herhalingsgevaar in als hoog. Gelet op het verloop van het eerdergenoemde reclasseringstoezicht, wordt het risico dat verdachte zich zal onttrekken aan eventuele bijzondere voorwaarden door de reclassering eveneens ingeschat als hoog. Binnen het reguliere kader met toezicht en/of ambulante interventies ziet de reclassering geen mogelijkheden om het recidiverisico te verminderen of het gedrag van verdachte te veranderen. Om deze reden heeft de reclassering geen concreet strafadvies gegeven. De reclassering adviseert wel om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Volwassenenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 19 jaar oud. De rechtbank ziet in de persoon van de verdachte en gelet op hetgeen de reclassering daaromtrent heeft overwogen, geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Overschrijding van de redelijke termijn
Gelet op het tijdsverloop houdt de rechtbank bij de strafoplegging voorts rekening met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting
moet komen. Deze redelijke termijn is aangevangen op 19 juni 2021, de dag dat verdachte is aangehouden, verhoord door de politie en in verzekering is gesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De rechtbank doet op 18 juli 2024 uitspraak. Daarmee is de redelijke termijn met dertien maanden overschreden. Hoewel de rechtbank rekening houdt met de tijd die is gemoeid geweest met de verwijzing van de strafzaak door de rechtbank Overijssel naar de rechtbank Noord-Nederland op grond van artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, met de tijd die is gemoeid geweest met het, op verzoek van de verdediging, horen van getuigen bij de rechter-commissaris en met de (gelijktijdige) berechting van de strafzaken van medeverdachten, is de rechtbank van oordeel dat de strafprocedure onwenselijk lang heeft geduurd en dat dit niet aan de verdediging is toe te rekenen. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient een overschrijding van de redelijke termijn tot strafvermindering te leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat in strafverminderende zin rekening houden met dit tijdsverloop.
De straf
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Nu voorts sprake is van recidive, verdachte de feiten heeft gepleegd binnen drie lopende proeftijden en hij ter terechtzitting geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden in beginsel gerechtvaardigd. Gelet op de hiervoor besproken overschrijding van de redelijke termijn, komt de rechtbank evenwel tot een lagere straf. Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. Nu uit het reclasseringsadvies blijkt dat de reclassering geen mogelijkheden tot interventies of toezicht ziet, zal de rechtbank geen voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden opleggen. De rechtbank komt hiermee tot een hogere straf dan door de officier van justitie is geëist, nu zij van oordeel is dat de geëiste straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van 400,- ter zake van materiële schade en 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 3] , tot een bedrag van 500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 1] tot een bedrag van 89,79 ter zake van materiële schade en 2.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 4] tot een bedrag van 264,- ter zake van materiële schade en 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 5] (door tussenkomst van mr. M.L. de Jong, advocaat te Meppel) tot een bedrag van 4.670,30 ter zake van materiële schade en 2.250,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Voorts is verzocht om vergoeding van
proceskosten ten bedrage van 2.292,95.
Standpunt van de officier van justitie
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot -hoofdelijke- toewijzing van de materiële schade, nu deze schade voldoende is komen vast te staan. Ten aanzien van de immateriële schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt een bedrag van 750,- passend te vinden. De officier van justitie wijst hiertoe op het vonnis van de meervoudige strafkamer voor jeugdzaken in de rechtbank Den Haag van 12 september 2022, waarbij een mededader is veroordeeld tot -hoofdelijke- betaling aan de benadeelde partij van een immateriële schadevergoeding ten bedrage van 750,-. Daarnaast vordert de officier van justitie het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij, in lijn met het vonnis van de meervoudige strafkamer voor jeugdzaken in de rechtbank Den Haag van 12 september 2022 ten aanzien van een mededader van verdachte, in zijn geheel -hoofdelijk- dient te worden toegewezen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, nu deze schade voldoende is komen vast te staan.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot -hoofdelijke- toewijzing van de materiële schade, nu deze schade voldoende is komen vast te staan. Ten aanzien van de immateriële schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt een bedrag van 750,- passend te vinden. De officier van justitie wijst hiertoe op het vonnis van de meervoudige strafkamer voor jeugdzaken in de rechtbank Den Haag van 12 september 2022, waarbij een mededader is veroordeeld tot -hoofdelijke- betaling aan de benadeelde partij van een immateriële schadevergoeding ten bedrage van 750,-. Daarnaast vordert de officier van justitie het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot -hoofdelijke- toewijzing van de materiële schade, nu deze schade voldoende is komen vast te staan. Ten aanzien van de immateriële schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt een bedrag van 750,- passend te vinden. De officier van justitie wijst hiertoe op het vonnis van de meervoudige strafkamer voor jeugdzaken in de rechtbank Den Haag van 12 september 2022, waarbij een mededader is veroordeeld tot -hoofdelijke- betaling aan de benadeelde partij van een immateriële schadevergoeding ten bedrage van 750,-. Daarnaast vordert de officier van justitie het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot -hoofdelijke- toewijzing van de materiële schade, nu deze schade voldoende is komen vast te staan. Ten aanzien van de immateriële schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt een bedrag van 1.500,- passend te vinden. De officier van justitie wijst hiertoe op het vonnis van de meervoudige strafkamer voor jeugdzaken in de rechtbank Den Haag van 12 september 2022, waarbij een mededader is veroordeeld tot -hoofdelijke- betaling aan de benadeelde partij van een immateriële schadevergoeding ten bedrage van 1.500,-. Daarnaast vordert de officier van justitie
het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden. De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de gevorderde proceskosten.
Standpunt van de verdediging
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd. Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van de materiële schadeposten aangevoerd dat de gevorderde schade onvoldoende is onderbouwd, zodat de vordering ook om deze reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de materiële schadepost Tandartskosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de materiële schadepost Kleding heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de gevorderde schade onvoldoende is onderbouwd, zodat de vordering op dit punt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd. Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van de materiële schadeposten aangevoerd dat de gevorderde schade onvoldoende is onderbouwd, zodat de vordering ook om deze reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie. De gevorderde schadepost Proceskosten dient niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat de schade onvoldoende is onderbouwd en de schade voorts te complex is om in het kader van een strafproces te worden behandeld en beoordeeld.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schadepost Fiets niet in een rechtstreeks verband staat tot het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank zal de vordering op dit punt dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank acht de materiële schadeposten Trui en Week niet gewerkt onvoldoende onderbouwd, nu de gestelde schade niet is toegelicht of is onderbouwd met bewijsstukken aan de hand waarvan de rechtbank de (hoogte van de) schade kan vaststellen. De rechtbank zal de vordering daarom op deze punten afwijzen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, gezien het strafdossier en gelet op de onderbouwing van de vordering, vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Bij het bepalen van de hoogte van deze schade heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft het feit samen met anderen gepleegd. Eén van de mededaders is door de meervoudige strafkamer voor jeugdzaken in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 12 september 2022 veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij van 750,-. De rechtbank acht dat, gegeven de omstandigheden als hiervoor uitvoerig uiteengezet, een billijk bedrag en zal met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid de schade eveneens op dat bedrag bepalen. De rechtbank zal derhalve de gevorderde immateriële schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van 750,-. Voor het overige deel zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte aan de benadeelde partij een schadevergoeding moet betalen van 750,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien een mededader deze al heeft betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank acht voorts een immateriële schadevergoeding van 500,- billijk. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd. Eén van deze mededaders is door de meervoudige strafkamer voor jeugdzaken in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 12 september 2022 veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij van 500,-. De rechtbank acht dat, gegeven de omstandigheden als hiervoor uitvoerig uiteengezet, een billijk bedrag en zal met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid de schade eveneens op dat bedrag bepalen. De rechtbank zal derhalve de gevorderde immateriële schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van 500,-.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte aan de benadeelde partij een schadevergoeding moet betalen van 500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien een mededader deze al heeft betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schadepost Tandartskosten voldoende is onderbouwd en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij in zoverre dan ook toewijzen. De rechtbank acht de materiële schadepost Kleding onvoldoende onderbouwd, nu uit de toelichting op de gestelde schade niet blijkt dat de kleding onherstelbaar is beschadigd. De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, gezien het strafdossier en gelet op de onderbouwing van de vordering, vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Bij het bepalen van de hoogte van deze schade heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft het feit samen met anderen gepleegd. Eén van de mededaders is door de meervoudige strafkamer voor jeugdzaken in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 12 september 2022 veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij van 750,-. De rechtbank acht dat, gegeven de omstandigheden als hiervoor uitvoerig uiteengezet, een billijk bedrag en zal met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid de schade eveneens op dat bedrag bepalen. De rechtbank zal derhalve de gevorderde immateriële schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van 750,-. Voor het overige deel zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte aan de benadeelde partij een schadevergoeding moet betalen van 750,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte aan de benadeelde partij een schadevergoeding moet betalen van 789,79 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien een
mededader deze al heeft betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade, bestaande uit verlies van arbeidsvermogen gedurende twee weken, onvoldoende is onderbouwd, nu uit de toelichting op de vordering niet is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte zijn werkzaamheden niet heeft kunnen uitoefenen. Daarnaast is de gestelde schade niet onderbouwd met relevante bewijsstukken aan de hand waarvan de rechtbank de (hoogte van de) schade kan vaststellen, zoals bijvoorbeeld een salarisstrook en een rooster waaruit blijkt dat benadeelde die periode wel was ingepland om te werken. De rechtbank zal de vordering daarom op dit punt afwijzen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, gezien het strafdossier en gelet op de onderbouwing van de vordering, vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Bij het bepalen van de hoogte van deze schade heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft het feit samen met anderen gepleegd. Eén van de mededaders is door de meervoudige strafkamer voor jeugdzaken in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 12 september 2022 veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij van 750,-. De rechtbank acht dat, gegeven de omstandigheden als hiervoor uitvoerig uiteengezet, een billijk bedrag en zal met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid de schade eveneens op dat bedrag bepalen. De rechtbank zal derhalve de gevorderde immateriële schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van 750,-. Voor het overige deel zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte aan de benadeelde partij een schadevergoeding moet betalen van 750,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien een mededader deze al heeft betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
Het verzoek, voor zover betrekking hebbend op de materiële schadeposten, is opgebouwd uit de volgende posten:
  • Reiskosten: 62,24
  • Parkeerkosten cfm notas: 5,00
  • Zorgkosten Univé: 363,23
  • Verlies van arbeidsvermogen: 1989,83
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schadeposten Reiskosten, Parkeerkosten cfm notas (= Isala Ziekenhuis te Zwolle) , Zorgkosten Univé en Verlies van arbeidsvermogen heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank is voorts van oordeel dat deze schadeposten voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij in zoverre dan ook toewijzen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, gezien het strafdossier en gelet op de onderbouwing van de vordering, vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. Bij het bepalen van de hoogte van deze schade heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft het feit samen met anderen gepleegd. Eén van de mededaders is door de meervoudige strafkamer voor jeugdzaken in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 12 september 2022 veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij van 1.500,-. De rechtbank acht dat, gegeven de omstandigheden als hiervoor uitvoerig uiteengezet, een billijk bedrag en zal met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid de schade eveneens op dat bedrag bepalen. De rechtbank zal derhalve de gevorderde immateriële schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van 1.500,-. Voor het overige deel zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Ten aanzien van de schadepost Proceskosten overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel de rechtbank het begrijpelijk acht dat benadeelde naar aanleiding van het door hem opgelopen letsel juridisch advies heeft ingewonnen en zich (in rechte) heeft laten bijstaan door een advocaat, beschikt de rechtbank thans niet over voldoende informatie om de omvang van die schade te kunnen beoordelen. Het ter onderbouwing van de gestelde schade bijgevoegde declaratieoverzicht acht de rechtbank hiertoe onvoldoende, nu daaruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat de kosten door de benadeelde partij zijn gemaakt ten behoeve van onderhavige strafzaak. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de (hoogte van de) proceskosten alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor zover betrekking hebbende op de proceskosten daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte aan de benadeelde partij een schadevergoeding moet betalen van in 3.920,30,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien een mededader deze al heeft betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling 08/730014-19

Bij onherroepelijk vonnis van 20 januari 2020 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Overijssel, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 4 februari 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De officier van justitie heeft bij vordering van 7 mei 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Ter terechtzitting van 11 juni 2024 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd de tenuitvoerlegging, gelet op het tijdsverloop, niet langer passend te vinden. De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De hiervoor onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. De rechtbank acht de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, gelet op het tijdsverloop, echter niet meer opportuun. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling 13/314121-20

Bij onherroepelijk vonnis van 22 december 2020 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 weken met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 5 januari 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De officier van justitie heeft bij vordering van 7 mei 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Ter terechtzitting van 11 juni 2024 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd de tenuitvoerlegging, gelet op het tijdsverloop, niet langer passend te vinden. De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De hiervoor onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. Nu de veroordeling waarvoor de voorwaardelijke straf is opgelegd een vermogensfeit betreft en verdachte thans voor een andersoortig feit wordt veroordeeld, acht de rechtbank de tenuitvoerlegging niet opportuun. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling 21/002144-20

Bij onherroepelijk arrest van 4 mei 2021 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 19 mei 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De officier van justitie heeft
bij vordering van 7 mei 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Ter terechtzitting van 11 juni 2024 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd de tenuitvoerlegging, gelet op het tijdsverloop, niet langer passend te vinden. De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De hiervoor onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. Nu de veroordeling waarvoor de voorwaardelijke straf is opgelegd een vermogensfeit betreft en verdachte thans voor een andersoortig feit wordt veroordeeld, acht de rechtbank de tenuitvoerlegging niet opportuun. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 55, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schadevergoeding af.
Wijst de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schadeposten Trui en Week niet gewerkt af. Verklaart de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schadepost Fiets niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
[slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 3] te betalen:
- het bedrag van 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van 500,- (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 10 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
[slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 789,79 (zegge: zevenhonderdnegenentachtig euro en negenenzeventig eurocent), bestaande uit 39,79 aan materiële schade en van 750,- aan immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schadeposten Trui en Week niet gewerkt en de overige gevorderde immateriële schadevergoeding af.
Verklaart de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schadepost Fiets niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 789,79 (zegge: zevenhonderdnegenentachtig euro en negenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 39,79 aan materiële schade en van 750,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
[slachtoffer 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 4] te betalen:
  • het bedrag van 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat te betalen een bedrag van 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
[slachtoffer 5]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 5] te betalen:
  • het bedrag van 3.920,30 (zegge: drieduizendnegenhonderdtwintig euro en dertig eurocent), bestaande uit 2.420,30 aan materiële schade en 1.500,- aan immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij in deze zaak heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering ten aanzien van de immateriële schade voor het overige af.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde proceskosten niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.920,30 (zegge: drieduizendnegenhonderdtwintig euro en dertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 2.420,30 aan materiële schade en 1.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 49 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

8.730014-19:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Overijssel van 20 januari 2020.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

13.314121-20:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Amsterdam van 22 december 2020.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

21.002144-20:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 4 mei 2021.
Dit vonnis is gewezen door R. Baluah, voorzitter, mr. R. Depping en mr. H.R. Eising, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes-Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2024.