ECLI:NL:RBNNE:2024:2761

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
08-161032-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en openlijk geweld in Zwolle

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en openlijk geweld. De feiten vonden plaats op 19 juni 2021 in een park te Zwolle, waar de verdachte samen met anderen betrokken was bij een gewelddadige aanval op twee slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte door de aangevers en getuigen voldoende betrouwbaar was, ondanks de bezwaren tegen de fotoconfrontatie. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 111 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, en een taakstraf van 200 uren. De rechtbank overwoog dat het geweld dat de verdachte had gepleegd, een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers vormde en dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden. De rechtbank hield rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte in de afgelopen jaren, maar vond dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigde. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen, die als gevolg van het geweld immateriële schade hadden geleden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 08/161032-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juli 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juni 2024 (inhoudelijke behandeling) en 18 juli 2024 (sluiting onderzoek).
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.E. Berfelo, advocaat te Diemen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het hoofd geschopt/getrapt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het hoofd geschopt/getrapt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Zwolle openlijk, te weten in het Park [naam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2]
door die [slachtoffer 1] :
  • meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of het lichaam te stompen en/of te slaan (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), en/of
  • meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of het lichaam te trappen/schoppen (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), en/of
  • meermalen, althans eenmaal met een fles, althans enig (hard) voorwerp, op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan, en/of
door die [slachtoffer 2] :
  • vast te grijpen bij de keel en/of het lichaam en/of (vervolgens) te duwen, en/of
  • meermalen, althans eenmaal op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te stompen en/of te slaan,
terwijl dit door hem en/of medeverdachte(n) gepleegde geweld enig lichamelijk
letsel, te weten een hoofdwond en/of een opgezwollen en/of blauwe hand, voor die [slachtoffer 1] , en/of opgezwollen jukbeenderen en/of een opgezwollen oogkas en/of bloeduitstortingen op het hoofd en/of
krassen in de hals voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde feit, met dien verstande dat verdachte ten aanzien van feit 2 partieel dient te worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid, te weten dat het aan verdachte verweten geweld het in de tenlastelegging opgenomen lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman hiertoe primair aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geschopt.
Verdachte heeft dit stellig en consequent ontkend. De enige voor verdachte belastende verklaringen zijn die van aangever [slachtoffer 2] en getuige [naam] . Deze verklaringen zijn echter onvoldoende betrouwbaar om als bewijs te kunnen worden gebruikt. Indien de rechtbank wel bewezen acht dat verdachte aangever [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft geschopt, heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1] heeft gehad.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] of dat hij aan dit geweld een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Verdachte heeft dit stellig en consequent ontkend, terwijl de voor verdachte belastende verklaringen van aangever [slachtoffer 2] , getuige [naam] en getuige [naam] onvoldoende betrouwbaar zijn om als bewijs te kunnen worden gebruikt. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat enkel het aanwezig zijn in een groep die (later) geweld gebruikt, onvoldoende is om vast te stellen dat verdachte een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dat (openlijk) geweld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit en voorts het onder 2 ten laste gelegde feit (met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid) heeft begaan.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 11 juni 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: In de nacht van 19 juni 2021 was ik op een feestje in een park in Zwolle.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 juni 2021, opgenomen op pagina 223 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0600-2021280902 d.d. 24 juni 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 19 juni 2021 was ik in het [naam] te Zwolle. Ik zag dat er 5 jongens opzettelijk en met kracht met hun vuisten mij op mijn gezicht en hoofd begonnen te slaan. Ik zag dat [slachtoffer 1] werd aangevallen door de groep. Ik zag dat [slachtoffer 1] door 5 jongens werd geslagen en geschopt. Het waren in ieder geval jongens met een getinte tot donkere huidskleur.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen inclusief bijlage (te weten fotobladen verdachten) d.d. 24 juni 2021, opgenomen op pagina 198 en 200 tot en met 208 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant [naam] :
Op dinsdag 22 juni 2021 had er een overleg plaatsgevonden met officier van justitie mr. S. Laarhoven. Tijdens dit overleg werd besloten dat getracht moest worden om alle aangevers en getuigen in het onderzoek opnieuw te horen over de signalementen van de verdachten en wie wat had gedaan. Aan het eind van de voren mochten de full-body fotos getoond worden aan (
de rechtbank begrijpt: van) de verdachten.
De foto's die getoond zijn aan de aangevers en getuigen zijn als afzonderlijke bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd. Om geen onnodig dik dossier te maken is besloten om alleen bij dit proces-verbaal de getoonde foto's te voegen. Mocht in een proces-verbaal staan dat er een fotoblad gevoegd is dan wordt het fotoblad bedoeld die bij dit proces-verbaal gevoegd is.
Naam verdachte
Fotoblad 1: [medeverdachte 1]
Fotoblad 2: [medeverdachte 2]
Fotoblad 3: [medeverdachte 3]
Fotoblad 4: [medeverdachte 4]
Fotoblad 5: [medeverdachte 5]
Fotoblad 6: [medeverdachte 6]
Fotoblad 7: [medeverdachte 7]
Fotoblad 8: [verdachte]
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 23 juni 2021, opgenomen op pagina 230 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
V: Ik ga je nu een aantal fotos laten zien van de personen die wij vast hebben zitten op dit moment. We noemen ze verdachte 1 t/m 8.
V: Verdachte 8, herken je hem?
A: Ik weet zeker dat dit de jongen is die [slachtoffer 1] gekopschopt heeft. Die blik in zijn ogen herken ik. Ik kon zijn ogen echt goed zien en ik heb hem recht in zijn ogen aangekeken dus ik weet het zeker.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 juni 2021, opgenomen op pagina 214 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 19 juni 2021 omstreeks 02:00 uur was ik in het [naam] in Zwolle. Ik zag dat een groep met donkere jongens achter ons aan liep. Ik voelde een harde klap op mijn achterhoofd. Ik kwam hierbij ten val. Ik voelde dat er op mijn hoofd geschopt werd. Ik had het idee dat er wel 4 of 5 mensen op mij in aan het schoppen waren. Op een gegeven moment voelde ik een harde klap op mijn hoofd. Ik voelde dat dit een fles was. Dit hoorde ik ook aan het geluid. Ik zag dat de groep welke mij aangevallen had wegrende in de
richting van een andere groep die in het park zat.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 juni 2021, opgenomen op pagina 305 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
In de nacht van 18 op 19 juni 2021 was ik in het [naam] te Zwolle. Opeens kwam er een groep van 7 à 8 jongens naar ons toe en toen liep het als snel uit de hand. Ik zag dat al die jongens om [slachtoffer 1] heen gingen staan en op hem begonnen in te slaan en te trappen. Ze sprongen echt op hem. Ik heb nog heel hard POLITIE geroepen omdat ik hoopte dat ze zouden schrikken, maar ze gingen gewoon door met [slachtoffer 1] slaan en trappen terwijl hij op de grond lag.
V: Kun je nog 1 jongen omschrijven?
A:- Soort dreadlocks, 3 of 4 centimeter lang en die hingen een beetje langs de zijkant van zijn hoofd
  • Negroïde
  • droeg een zwarte capuchon
  • Zwart vest
  • Ik schat hem iets jonger dan de andere, zo rond de 17 à 18 jaar
  • Redelijk klein van lengte. Tussen de 1.70 en 175 meter lang.
- Redelijk slank postuur
V: Wat heeft deze jongen gedaan?
A: Ik zag dat hij de eerste vuistslag uit deelde aan de jongen die het mes op de keel had gekregen.
V: Dan wil ik je een aantal fotos laten zien. Het zijn fotos van 8 personen. We noemen ze verdachte 1 t/m
8. Neem de foto's goed in je op en denk goed na of je ze herkent.
V: Verdachte 8, herken je hem?
A: Ja, dit is de jongen die de eerste vuistslag uitdeelde aan de jongen die het mes op zijn keel kreeg. Hij stond ook bij het groepje dat om [slachtoffer 1] heen stond en hem in elkaar geslagen heeft.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 22 juni 2021, opgenomen op pagina 310 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
In het [naam] stonden we als vriendengroep bij elkaar. Er kwam een groep jongens dreigend naar ons toe. De groep reageerde direct heel agressief. Mijn kennis, [slachtoffer 2] , liep met mijn kennis, [slachtoffer
1] , naar de groep toe. Toen werd [slachtoffer 1] gepakt. Er gingen 6 man op hem af. Hij werd op de grond gedrukt, hij kreeg van tevoren een paar klappen. En ze trapten ook tegen zijn hoofd aan.
V: Wie trapten tegen hoofd aan van [slachtoffer 1] ?
A: Die jongen die ik later op het einde heb aangehouden. Met dat wat langere haar. Beetje rasta-achtig. V: Wat is zijn signalement?
A: - man
  • joggingspak aan. Donkergekleurd.
  • dreadlocks; niet heel lang. De lengte van de dreadlocks kwam niet over de wenkbrauwen heen. Zij haar was niet pikzwart, er zat een bruinig kleurtje in.
  • Hij had een zwart heuptasje.
  • postuur: niet dik en niet dun, maar ik zag het niet goed.
V: Wat was de rol van de jongen met het rasta haar, tot net boven zijn wenkbrauwen?
A: Hij zocht echt ruzie. Want hij liep agressief met de groep mee naar ons toe. Hij heeft [slachtoffer 1] op zijn kop getrapt. Ik heb in ieder geval 1 trap gezien, een beetje op zijn achterhoofd.
V: Hoe gaf hij die trap op het hoofd van [slachtoffer 1] ?
A: Alsof hij tegen een voetbal aantrapte, maar misschien met een iets mindere aanloop.
Hij tilde zijn voet op en trapte toen. Ik zag dat hij hem raakte. Hij trapte zo hard dat ik dacht dat [slachtoffer 1] er een wond aan zou overhouden. Hij stond erbij toen [slachtoffer 1] geslagen werd.
V: Op welke manier is [slachtoffer 2] mishandeld?
A: Hij werd geslagen door allemaal jongens. Hij werd tegen zijn hoofd geslagen en op andere lichaamsdelen. Hij werd tegen de grond gewerkt en toen gingen 6 man om hem heen staan en hem slaan met hun vuisten overal op zijn lichaam.
Ik ging de politie bellen. Toen ze door hadden dat ik de politie belde, renden ze met elkaar weg. Ik ging er achteraan en twee onbekende jongens hielpen mij. We hebben de jongen met rasta haar aangehouden.
V: Toen je die jongen had aangehouden zei je tegen hem "vuile kopschopper". A: Klopt.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding door burger d.d. 19 juni 2021, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant [naam] :
Op zaterdag 19 juni 2021 om 02:10 uur, werd door getuige [naam] aan mij overgeleverd de door hem op zaterdag 19 juni 2021 omstreeks 02:05 uur op heterdaad aangehouden verdachte:
Achternaam: [verdachte] Voornamen: [verdachte]
Op 19 juni 2021 omstreeks 02:00 uur hoorde ik dat het Operationeel Centrum meerdere eenheden opriep om te gaan naar het [naam] te Zwolle. Aldaar zou een grote vechtpartij gaande zijn. Ik zag dat 3 blanke jongens met een donker getinte jongen aan kwamen lopen. Ik hoorde hen tegen hem schreeuwen: 'vuile kopschopper!'. Toen de 3 blanke jongens bij mij waren heb ik de getinte jongen aangehouden voor mishandeling. Een van de jongens, getuige [naam] , hoorde ik schreeuwen: hij heeft tegen het hoofd geschopt.
Bewijsoverweging
Niet ter discussie staat dat in de nacht van 19 juni 2021, omstreeks 02:00 uur, in park [naam] te Zwolle vechtpartijen zijn ontstaan waaraan een groot aantal personen heeft deelgenomen en waarbij door een aantal personen van die groep fors en heftig geweld is gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Uit het strafdossier blijkt dat verdachte die bewuste nacht (en voorafgaande avond van 18 juni 2021) in het park aanwezig is geweest.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangever [slachtoffer 2] en getuigen [naam] en getuige [naam] belastende verklaringen hebben afgelegd over concrete, door verdachte gepleegde geweldshandelingen. Zij hebben van een van de geweldplegers een signalement opgegeven dat past bij de uiterlijke kenmerken van verdachte. Daarnaast hebben [slachtoffer 2] en [naam] bij een, met toestemming van de officier van justitie, gehouden enkelvoudige fotoconfrontatie verdachte herkend als een van de plegers van geweld.
De rechtbank stelt voorop dat bij het gebruik van de herkenning na een enkelvoudige fotoconfrontatie als bewijsmiddel grote behoedzaamheid is geboden. Dat geldt in onderhavige zaak temeer nu door de verbalisanten aan de aangevers/getuigen fotobladen zijn getoond waarbij door de verbalisanten is aangegeven dat dit fotos betroffen van de (aangehouden) verdachten en de personen die wij op dit moment vast hebben zitten, waarna aan aangever [slachtoffer 2] en getuige [naam] is gevraagd of zij een van de personen op de foto herkennen. Deze suggestieve wijze van presenteren kan naar het oordeel van de rechtbank de herkenning en/of overtuiging van aangevers en getuigen, dat de persoon op de foto (verdachte) ook de dader is, beïnvloeden.
Dit betekent echter niet dat de fotoherkenningen van verdachte door [slachtoffer 2] en [naam] zonder meer onbetrouwbaar zouden zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Allereerst heeft de fotoconfrontatie relatief snel plaatsgevonden (op 23 juni 2021) na het geweldsincident (op 19 juni 2021) en hebben [slachtoffer 2] en [naam] eerst een beschrijving gegeven van de personen die geweld hebben gebruikt. Anders dan in het geval van medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] zijn van verdachte in de bewuste nacht ter plaatse geen fotos getoond aan de aangevers en getuigen. Dat betekent dat de rechtbank naast de herkenning ten tijde van de fotoconfrontatie waarde kan en mag hechten aan de beschrijving die zij daaraan voorafgaand van de geweldplegers hebben gegeven. Verder hecht de rechtbank waarde aan de stelligheid van de herkenning van verdachte door [slachtoffer 2] en [naam] . Deze versterkt de betrouwbaarheid van die herkenning. [slachtoffer 2] licht zijn herkenning toe door aan te geven verdachte recht in zijn ogen te hebben gekeken en deze goed te hebben kunnen zien. Hij herkent verdachte vervolgens ook aan de blik in zijn ogen.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank deze toelichting voldoende specifiek en onderscheidend om daarop een herkenning te baseren. De herkenning van verdachte door getuige [naam] wordt ondersteund door de beschrijving die hij heeft gegeven van het signalement van (één van) de daders vóórdat hem een fotoblad van verdachte is getoond. In deze beschrijving zijn door hem specifieke, onderscheidende, uiterlijke kenmerken genoemd, aan de hand waarvan hij verdachte vervolgens heeft herkend. Ook hier geldt dat in de bewuste nacht geen fotos van verdachte zijn getoond, zodat aan deze beschrijving waarde toekomt die ondersteunend is voor de daarop gedane herkenning tijdens de fotoconfrontatie. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank, anders dan de raadsman heeft bepleit, voornoemde herkenningen voldoende betrouwbaar, zodat deze voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Dat [slachtoffer 2] en [naam] bij het verhoor door de rechter-commissaris op respectievelijk 19 juni 2023 ( [slachtoffer 2] ) en 26 oktober 2022 en 19 juni 2023 ( [naam] ) verklaren dat zij zich niet meer alles kunnen herinneren en dat zij daarom ook geen beschrijving meer kunnen geven van de personen die hebben geslagen en/of geschopt, doet naar het oordeel van de rechtbank aan de betrouwbaarheid van hun eerder afgelegde verklaring niet af nu deze rc-verhoren geruime tijd na de pleegdatum (19 juni 2021) hebben plaatsgevonden en de rechtbank het begrijpelijk acht dat zij zich na zon lange tijd niet meer alle details weten te herinneren.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de herkenningen ook steun vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank wijst hiertoe allereerst op de, in eerdergenoemd proces-verbaal van verbalisant [naam] gerelateerde, uitlatingen van [naam] ten tijde van het burgerarrest en de overdacht van verdachte aan verbalisant. Anders dan de raadsman heeft bepleit, wordt verdachte door getuige [naam] niet alleen op basis van zijn haardracht aangewezen als een van de geweldplegers, maar ook -en niet in de laatste plaats- op basis van zijn (burger)aanhouding door getuige [naam] enkele minuten na het geweldsincident, waarbij de getuige bovendien direct aan verbalisant [naam] kenbaar heeft gemaakt dat verdachte iemand tegen het hoofd heeft geschopt. Ook hier geldt dat de omstandigheid dat [naam] bij het verhoor door de rechter-commissaris op 26 oktober 2022 heeft verklaard dat hij zich verdachte nog maar vaag herinnert, niet afdoet aan de betrouwbaarheid van zijn (eerdere) verklaring, gelet op het tijdsverloop.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien tot voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte een van de personen is geweest die geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van de aangevers en getuigen blijkt dat verdachte van begin tot eind bij het groepsgeweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwezig is geweest.
Bovendien heeft verdachte ook zelf geweld gepleegd:
-verdachte heeft een vuistslag aan [slachtoffer 2] gegeven, en
-verdachte is, samen met anderen, om [slachtoffer 1] heen gaan staan en heeft [slachtoffer 1] hard tegen zijn achterhoofd geschopt toen deze al op grond lag. [slachtoffer 1] werd op dat moment door meerdere personen geschopt.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of dit geweld kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling jegens [slachtoffer 1] . Tot slot moet in het licht van de tenlastelegging worden beoordeeld of sprake is geweest van openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Geweld tegen [slachtoffer 1]
Op basis van voorgaande overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 1] (in ieder geval) één keer hard tegen zijn achterhoofd heeft geschopt terwijl [slachtoffer 1] al op de grond lag. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat dit handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] in het leven heeft geroepen. Onduidelijk is met hoeveel kracht verdachte precies heeft geschopt, waar hij [slachtoffer 1] op zijn (achter)hoofd heeft geraakt en hoe kwetsbaar dit deel van het (achter)hoofd is. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank is wel van oordeel dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen. De kans dat iemand die hard tegen of op het (achter)hoofd wordt geschopt, zwaar lichamelijk letsel oploopt (bijvoorbeeld een schedelbreuk of hersenletsel), is naar algemene ervaringsregels immers een reële en niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedraging van verdachte, het hard schoppen tegen het achterhoofd van [slachtoffer 1] terwijl deze weerloos op de grond ligt, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Openlijke geweldpleging
Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging, als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat dit geweld in vereniging is gepleegd. Daarvan is sprake als de betrokkene een bijdrage van voldoende significantie of een wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard hoeft te zijn. Anderzijds is de enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Bepalend is of de door de betrokkenen geleverde - intellectuele en/of materiële- bijdrage aan het geweld van voldoende gewicht is. In dit vereiste ligt besloten dat de betrokkene dubbel opzet moet hebben, te weten: opzet op de onderlinge samenwerking en opzet op de openlijke geweldpleging.
Zoals hiervoor is overwogen, kan worden vastgesteld dat verdachte van begin tot eind bij het groepsgeweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwezig is geweest en dat hij zelf ook tegen beide aangevers geweld heeft gebruikt. Door aldus te handelen heeft verdachte een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gepleegde openlijk geweld. Nu verdachte zich er voorts van bewust was dat ook anderen aan dit geweld deelnamen, staat voor de rechtbank vast dat verdachte ook opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Strafverzwarende omstandigheid
Niet ter discussie staat dat het tegen de aangevers gepleegde (openlijk) geweld lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. De strafverzwarende omstandigheid van artikel 141, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad evenwel alleen van toepassing op de verdachte die dit (bewezenverklaarde) letsel zelf heeft toegebracht. Omdat veel meer mensen geweld hebben gepleegd tegen beide aangevers kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het geconstateerde letsel door verdachte is toegebracht, zodat verdachte van deze strafverzwarende omstandigheid zal worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit en voorts het onder 2 ten laste gelegde feit (met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid) heeft begaan. Omdat het geweld jegens aangever [slachtoffer 1] dat onder 1 bewezen is verklaard, ook onderdeel uitmaakt van de onder 2 bewezenverklaarde openlijke geweldpleging, is er voor dat deel sprake van eendaadse samenloop.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 subsidiair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Feit 1 subsidiair
hij op 19 juni 2021 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] met kracht op/tegen het hoofd heeft geschopt terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op 19 juni 2021 te Zwolle openlijk, te weten in het Park [naam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ,
door die [slachtoffer 1] :
  • meermalen tegen het hoofd en het lichaam te slaan terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, en
  • meermalen tegen het hoofd en het lichaam te schoppen terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, en door die [slachtoffer 2] :
  • meermalen tegen het gezicht en het hoofd en het lichaam te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
feit 1 subsidiair: poging tot zware mishandeling
en
feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten (met partiële vrijspraak van de strafverzwarende omstandigheid) wordt veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 111 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd;
  • een taakstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis indien de werkstraf niet of niet naar behoren is verricht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een deels voorwaardelijke taakstraf, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van één jaar. De raadsman heeft hiertoe gewezen op de LOVS-oriëntatiepunten voor openlijke geweldpleging, de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het delict en de positieve ontwikkeling die hij de afgelopen drie jaren heeft doorgemaakt en waardoor hij zijn leven thans (duurzaam) op de rit heeft. Voorts dient rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Die redelijke termijn is begonnen op 19 juni 2021 en bedraagt twee jaren. Dit betekent dat in onderhavige zaak de redelijke termijn is overschreden met ongeveer één jaar.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van Verslavingszorg GGZ/Tactus Verslavingszorg van 26 april 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van 30 april 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met anderen, in de nacht van 19 juni 2021 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen twee slachtoffers en poging tot zware mishandeling van één van hen. Beide slachtoffers hebben als gevolg van dit geweld (relatief) licht letsel opgelopen. Gelet op de aard en ernst van het gepleegde geweld, mag van geluk worden gesproken dat er geen ernstiger letsel is opgetreden.
Dat het hier om ernstige feiten gaat, behoeft geen betoog. Met dit ongeremde en agressieve handelen heeft verdachte, met de mededaders, een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers én op hun gevoel van veiligheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk zinloos geweld gedurende lange tijd daarvan nadelige lichamelijke en/of psychische gevolgen kunnen ondervinden. Feiten als de onderhavige dragen voorts bij aan gevoelens van angst en onrust in de samenleving. Meerdere (jonge) mensen zijn getuige geweest van het geweld. Ook voor hen moet het een beangstigende situatie zijn geweest. Dit alles neemt de rechtbank verdachte zeer
kwalijk.
Verdachte heeft ter terechtzitting geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Door de ontkennende houding van verdachte heeft de rechtbank ook geen zicht kunnen krijgen op wat hem heeft gedreven om de bewezenverklaarde feiten te plegen. Ook heeft hij er geen blijk van gegeven dat hij heeft nagedacht over de (nadelige) gevolgen daarvan voor de slachtoffers en lijkt hij niet onder de indruk te zijn van de impact die dit handelen op de slachtoffers ook daadwerkelijk heeft gehad. Deze houding van verdachte ter terechtzitting weegt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf in het nadeel van verdachte mee.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. Bij het bepalen van de (hoogte van de) straf weegt de rechtbank het strafblad van verdachte dan ook niet als strafverzwarende omstandigheid mee.
Persoonlijke omstandigheden
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. Hij woont beschermd bij [naam] in [adres] , heeft goed contact met zijn mentor, drinkt geen alcohol meer, heeft zijn middelengebruik beperkt en is zijn schulden aan het afbetalen. Hoewel verdachte op dit moment geen vaste baan heeft, heeft hij de afgelopen jaren gewerkt als stratenmaker en schoonmaker. Verdachte is van plan om na afloop van de strafzaak weer te gaan solliciteren. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij bereid is om eventuele bijzondere voorwaarden na te leven om zo zijn leven verder (duurzaam) op de rit te krijgen. Ook in het gesprek met de reclassering heeft verdachte laten zien gemotiveerd te zijn voor gedragsverandering. Uit het reclasseringsrapport volgt daarnaast dat thans geen zorgwekkende problematiek op de leefgebieden van verdachte bestaat. Wel zijn het vinden én behouden van dagbesteding en zijn middelengebruik belangrijke aandachtspunten.
De reclassering schat het herhalingsgevaar in als gemiddeld en adviseert (mede) om die reden een (deels) voorwaardelijke straf, waarbij de benodigde begeleiding en ondersteuning die verdachte nodig heeft om verder te kunnen toewerken naar een zelfstandig bestaan, in de vorm van bijzondere voorwaarden aan hem worden opgelegd. De reclassering adviseert daarnaast het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank zal bij het bepalen van (de hoogte van) de straf in het voordeel van verdachte rekening houden met de positieve wending die verdachte aan zijn leven lijkt te hebben gegeven.
Overschrijding van de redelijke termijn
Gelet op het tijdsverloop houdt de rechtbank bij de strafoplegging voorts rekening met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting moet komen. Deze redelijke termijn is aangevangen op 19 juni 2021, de dag dat verdachte is aangehouden, verhoord door de politie en in verzekering is gesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De redelijke termijn is daarmee met dertien maanden overschreden. Hoewel de rechtbank rekening houdt met de tijd die is gemoeid geweest met de verwijzing van de strafzaak door de rechtbank Overijssel naar de rechtbank Noord-Nederland op grond van artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, met de tijd die is gemoeid geweest met het, op verzoek van de verdediging, horen van getuigen bij de rechter-commissaris en met de (gelijktijdige) berechting van de strafzaken van medeverdachten, is de rechtbank van oordeel dat de strafprocedure onwenselijk lang heeft
geduurd en dat dit niet aan de verdediging is toe te rekenen. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient een overschrijding van de redelijke termijn tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat in strafverminderende zin rekening houden met dit tijdsverloop.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Tegelijkertijd dient de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop in de strafprocedure, de persoon van verdachte en het belang van de maatschappij bij het voorkomen van nieuwe (soortgelijke) strafbare feiten. Met de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen.
Alles afwegende, acht de rechtbank een straf zoals door de officier van justitie is gevorderd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 111 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar in combinatie met een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis indien de taakstraf niet of niet naar behoren is verricht, passend en geboden. Het voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zullen aan dit strafdeel, ter voorkoming van recidive, de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
Benadeelde partij
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van 400,- ter zake van materiële schade en 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van 5.00,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 3] tot een bedrag van 89,79 ter zake van materiële schade en 2.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 4] tot een bedrag van 264,- ter zake van materiële schade en 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 5] (door tussenkomst van mr. M.L. de Jong, advocaat te Meppel) tot een bedrag van 4.670,30 ter zake van materiële schade en 2.250,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Voorts is verzocht om vergoeding van proceskosten ten bedrage van 2.292,95.
Standpunt van de officier van justitie
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot -hoofdelijke- toewijzing van de materiële schade, nu deze schade voldoende is komen vast te staan. Ten aanzien van de immateriële schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt een bedrag van 750,- passend te vinden. De officier van justitie wijst hiertoe op het vonnis van de meervoudige strafkamer voor jeugdzaken in de rechtbank Den Haag van 12 september 2022, waarbij een mededader is veroordeeld tot -hoofdelijke- betaling aan de benadeelde partij van een immateriële schadevergoeding ten bedrage van 750,-. Daarnaast vordert de officier van justitie het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij, in lijn met het vonnis van de meervoudige strafkamer voor jeugdzaken in de rechtbank Den Haag van 12 september 2022 ten aanzien van een mededader van verdachte, in zijn geheel -hoofdelijk- dient te worden toegewezen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, nu deze schade voldoende is komen vast te staan.
Benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld.
Standpunt van de verdediging
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de materiële schade aangevoerd
dat de gevorderde schade onvoldoende is onderbouwd, zodat de vordering ook om deze reden niet- ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de geringe ernst van het letsel van de benadeelde partij, de immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd tot een bedrag van 350,-. Meer subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en op die wijze tot toewijzing van een lager bedrag te komen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de gestelde schade geen rechtstreeks gevolg is van het handelen van verdachte.
Benadeelde partij [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen moeten worden afgewezen omdat de benadeelde partijen geen (rechtstreekse) schade hebben geleden als gevolg van het handelen van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schadepost Fiets niet in een rechtstreeks verband staat tot het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank zal de vordering op dit punt dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank acht de materiële schadeposten Trui en Week niet gewerkt onvoldoende onderbouwd, nu de gestelde schade in het geheel niet is toegelicht of is onderbouwd met bewijsstukken aan de hand waarvan de rechtbank de (hoogte van de) schade kan vaststellen. De rechtbank zal de vordering daarom op deze punten afwijzen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, gezien het strafdossier en gelet op de onderbouwing van de vordering, vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Bij het bepalen van de hoogte van deze schade heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft het feit samen met anderen gepleegd. Deze mededader is door de meervoudige strafkamer voor jeugdzaken in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 12 september 2022 veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij van 750,-. De rechtbank acht dat, gegeven de omstandigheden als hiervoor uitvoerig uiteengezet, een billijk bedrag en zal met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid de schade eveneens op dat bedrag bepalen. De rechtbank zal derhalve de gevorderde immateriële schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van 750,-. Voor het overige deel zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte aan de benadeelde partij een schadevergoeding moet betalen van 750,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn mededader deze al heeft betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank acht voorts een immateriële schadevergoeding van 500,- billijk. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd. Deze mededader is door de meervoudige strafkamer voor jeugdzaken in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 12 september 2022 veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij van 500,-. De rechtbank acht dat, gegeven de omstandigheden als hiervoor uitvoerig uiteengezet, een billijk bedrag en zal met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid de schade eveneens op dat bedrag bepalen. De rechtbank zal derhalve de gevorderde immateriële schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van 500,-. Voor het overige deel zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte aan de benadeelde partij een schadevergoeding moet betalen van 500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn mededader deze al heeft betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]
Naar het oordeel van de rechtbank is door het bewezen verklaarde handelen van verdachte geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . De rechtbank zal de benadeelde partijen om deze reden niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 55, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
- Een gevangenisstraf voor de duur van 111 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij [naam] op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2. Veroordeelde verblijft in [naam] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele
proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
3. Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
4. Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
-
Een taakstraf voor de duur van 200 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schadevergoeding af.
Wijst de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schadeposten Trui en Week niet gewerkt af. Verklaart de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schadepost Fiets niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
[slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 500,- (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 10 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
[slachtoffer 3]
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 4]
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 5]
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. R. Depping en mr. H.R. Eising, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes-Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2024.