ECLI:NL:RBNNE:2024:2889

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
C/17/194852 / JE RK 24-419
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot afgifte schriftelijke aanwijzing in geschillenregeling ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vader en de gecertificeerde instelling (GI) over de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen. De vader verzocht de rechtbank om de GI te verplichten om procedurele stappen te ondernemen richting de moeder om omgang af te dwingen, maar de kinderrechter oordeelde dat dergelijke verzoeken niet onder de geschillenregeling vallen. De vader en de GI hebben geen geschil over de omgang zelf, maar over de wijze waarop de GI deze moet uitvoeren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI niet zelfstandig kan beslissen over de omgang, aangezien er eerder een zorgregeling is vastgesteld. De kinderrechter heeft het verzoek van de vader afgewezen, omdat het niet onder de reikwijdte van de geschillenregeling valt. De kinderrechter heeft de vader erop gewezen dat er mogelijk andere procedurele mogelijkheden voor hem openstaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/17/194852 / JE RK 24-419
Datum uitspraak: 26 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter op basis van de geschillenregeling
in de zaak van
[de vader],
hierna te noemen de vader, ofwel de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] , en,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder, ofwel de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M.J. Buitenhuis te Leeuwarden,
het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vader, ontvangen op 30 april 2024;
  • een brief met bijlagen van de zijde van de vader, ontvangen op 22 mei 2024;
  • een brief met bijlage van de zijde van de vader, ontvangen op 24 mei 2024;
  • een verweerschrift van de GI, ontvangen op 23 mei 2024;
  • een e-mail van de GI, ontvangen op 24 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door mr. M. Bou-Asrar, waarnemend voor mr. Thiescheffer;
- de moeder, bijgestaan door mr. M.J. Buitenhuis;
- [naam] en [naam] , namens de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling een minnelijke oplossing tussen de partijen beproeft. Hierbij hebben er een aantal schorsingen plaatsgevonden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat overeenstemming tussen betrokkenen niet mogelijk is vanwege principiële overtuigingen van de vader en de moeder.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 14 augustus 2019, verbeterd bij beschikking van 11 september 2019, is de hoofdverblijfplaats van beide kinderen bij de vrouw bepaald en is de volgende zorgregeling vastgesteld:
week 1: op maandag, dinsdag en woensdag tot 12.00 uur bij de vrouw; op woensdag vanaf 12.00 uur, donderdag en vrijdag bij de man; op zaterdag en zondag bij de vrouw;
week 2: op maandag, dinsdag, woensdag tot 12.00 uur bij de vrouw; op woensdagmiddag vanaf 12.00 uur, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag bij de man.
2.4.
Tot april 2022 hebben partijen uitvoering gegeven aan deze zorgregeling.
2.5.
De vrouw is op 6 januari 2023 een bodemprocedure gestart, bij de rechtbank bekend onder zaaknummer: C/17/187558 / FA RK 23-55, waarbij zij onder andere heeft verzocht om het gezamenlijke gezag te beëindigen en de man het recht op omgang te ontzeggen. De man heeft in de bodemprocedure verzocht de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en een week op-/week afregeling vast te stellen. Deze procedure loopt nog, op 4 september 2024 vindt een mondelinge behandeling plaats.
2.6.
De man had in voornoemde bodemprocedure ook verzocht om in het kader van artikel 223 lid 1 Rv een voorlopige zorgregeling vast te stellen, maar dit is door de rechtbank afgewezen. Na het door de man ingestelde hoger beroep heeft het hof de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd bij beschikking van 27 juni 2023.
2.7.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 september 2023 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI tot 21 september 2024. In het najaar van 2023 is via het BOCS-traject gedurende korte tijd het contact tussen de man en de kinderen hersteld.
2.8.
De GI heeft in de brief van 5 maart 2024, gericht aan beide ouders, uiteengezet hoe de zorgregeling zal worden opgebouwd.
2.9.
Sinds 18 maart 2024 is er geen contact meer geweest tussen de man en de kinderen.
2.4.
De man heeft vervolgens in een afzonderlijke kortgeding procedure gevorderd om bij vonnis de vrouw te gebieden haar volledige medewerking te verlenen aan de zorgregeling, zoals neergelegd in de brief van 5 maart 2024 van de GI, onder verbeurte van een dwangsom. Deze vordering is bij vonnis van 24 april 2024 door de voorzieningenrechter afgewezen. De vrouw heeft in die procedure - voor zover hier van belang - in reconventie gevorderd de bij beschikking van 14 augustus 2019, verbeterd bij beschikking van 11 september 2019, bepaalde zorgregeling tussen de man en de kinderen op te heffen, althans op te schorten c.q. te schorsen. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 24 april 2024 voornoemde zorgregeling opgeschort tot het moment dat er in de bodemprocedure definitief is beslist over de zorgregeling.

3.Het verzoek

3.1.
De vader heeft op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De vader verzoekt de rechtbank om binnen het kader van de geschillenregeling te bepalen dat de GI binnen afzienbare tijd, derhalve binnen uiterlijk één week na de in deze te wijzen beschikking, hetzij een schriftelijke aanwijzing aan de moeder oplegt, hetzij een verzoek ex artikel 1:265g BW indient bij de rechtbank, waarin is opgenomen dat de moeder stipte uitvoering dient te geven aan het opbouwschema van 5 maart 2024, althans een zodanige verplichting aan de GI op te leggen als de rechtbank in goede justitie acht. De vader verzoekt de beslissing, voor zover de wet zulks toelaat, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De vader kan zich niet verenigen met de wijze waarop de GI uitvoering geeft aan de ondertoezichtstelling. De vader vindt dat de GI een te passieve houding aanneemt bij het tot stand brengen en uitbreiden van de omgang tussen hem en de kinderen. De GI geeft er de voorkeur aan dat partijen onderling tot afstemming hierover komen. Dit is onmogelijk. De vader vindt het daarom op de weg van de GI liggen om met kracht op te treden jegens moeder en haar een schriftelijke aanwijzing op te leggen dan wel de rechtbank te verzoeken om te komen tot een zorg- en contactregeling ex artikel 1:265g BW. Omdat de GI deze (rechts)middelen niet inzet en in de ogen van de vader onvoldoende stappen onderneemt, is er tussen de vader en de GI een geschil over de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

4.De standpunten van de GI en de moeder

4.1.
Primair verzoekt de GI de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. Volgens de GI valt het verzoek van de vader buiten het bereik van artikel 1:262b BW.
De vader en de GI hebben geen geschil over de uitvoering van de ondertoezichtstelling, maar over de wijze van de inzet van (rechts)middelen. De vader verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de GI bepaalde aan haar toegekende (rechts)middelen moet inzetten. Hiervoor is de geschillenregeling niet bedoeld. Het is bovendien aan de GI om te beoordelen of zij een schriftelijke aanwijzing wil geven of een verzoekschrift ex artikel 1:265g BW wil indienen.
4.2.
Subsidiair verzoekt de GI het verzoek van de vader af te wijzen. De GI kan op grond van artikel 1:265f lid 1 jo. artikel 1:263 BW slechts een schriftelijke aanwijzing die ziet op omgang geven voor zover dat noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige(n). Daarbij verwijst de GI naar de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321 r.o. 4.1.3.) waarin de Hoge Raad oordeelt dat:
" Buiten het geval van uithuisplaatsing (waarvoor art. 1:265f BW een bijzondere regeling bevat) dient de gecertificeerde instelling zich dus steeds op de voet van art. 1:265g BW tot de kinderrechter te wenden wanneer zij voor de duur van de ondertoezichtstelling contactbeperkende maatregelen in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht.".Omdat de kinderen niet uit huis geplaatst zijn, kan de GI niet een dergelijke schriftelijke aanwijzing geven en zou zij zich op grond van artikel 1:265g BW tot de kinderrechter moeten wenden. De GI wil echter de weg van artikel 1:265g BW niet bewandelen omdat zij via het opbouwschema van 5 maart 2024 terug wil werken naar de co-ouderschapsregeling die is vastgelegd. De GI is - net als de vader - van mening dat aan de hand van het door het KKE geadviseerde opbouwschema voor het uitbreiden van de omgang naar de co-ouderschapsregeling moet worden toegewerkt. Dit opbouwschema sluit ook aan bij de wens van de kinderen. De voorzieningenrechter heeft echter voornoemde co-ouderschapsregeling opgeschort. Hierdoor kan de GI ook de ouders niet wijzen op nakoming van deze omgangsafspraken. Bovendien kan de GI ook geen verzoek ex artikel 1:265g BW indienen bij de rechtbank omdat er ten opzichte van het vonnis van 24 april 2024 geen gewijzigde omstandigheden zijn.
4.3.
De moeder sluit zich voor wat betreft het juridische aspect van het verzoek aan bij het standpunt van de GI. Ook de moeder verzoekt primair de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en subsidiair het verzoek af te wijzen. De vader kan zijn verzoek niet in het kader van de geschillenregeling voorleggen. Deze procedure lijkt door de vader gebruikt te worden als een verkapt hoger beroep tegen het vonnis van 24 april 2024 en dat kan niet de bedoeling zijn. Bovendien ligt inhoudelijk gezien hetzelfde verzoek voor in de bodemprocedure. De moeder vindt de opbouw van de zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen te snel gaan. Daarom wil de moeder niet meewerken aan het opbouwschema.

5.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 1:262b BW kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, die omtrent gedragingen als bedoeld in artikel 4.2.1. van de Jeugdwet, uitgezonderd, aan de kinderrechter worden voorgelegd.
De kinderrechter neemt op verzoek van een met het gezag belaste ouder, de minderjarige van twaalf jaar of ouder, de gecertificeerde instelling, degene die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, of de zorgaanbieder of de aanbieder van de jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, waar de minderjarige is geplaatst, een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
Hij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
5.1.
Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat de geschillenregeling is bedoeld als algemene regeling om verschillen van mening in de uitvoering van de ondertoezichtstelling op te lossen. De wetgever dacht dat van de geschillenregeling gebruik zal worden gemaakt in die gevallen dat de wet niet in een speciale procedure voorziet (Kamerstukken I 2011/12, 32015, C, p. 18) en verwachtte dat met name pleegouders gebruik zouden maken van de regeling. Bijvoorbeeld bij overplaatsingen van hun pleegkind binnen een jaar en geschillen tussen de gecertificeerde instelling en de pleegouders over een (gewijzigde) omgangsregeling tussen de ouders en het kind. Verder zouden geschillen tussen de ouders en de gecertificeerde instelling over de (bijgestelde) doelen waarin in het kader van de ondertoezichtstelling moet worden voldaan, kunnen worden voorgelegd (Kamerstukken I 2013/14, 32015, E, p. 14). De geschillenregeling fungeert bovendien als vangnet voor geschillen die niet op een andere wijze kunnen worden beslecht, bijvoorbeeld door middel van een andere daartoe aangewezen procedure of onderling overleg.
5.2.
De kinderrechter stelt vast dat de GI en de man niet van mening verschillen dat en hoe er omgang tussen de vader en de kinderen moet plaatsvinden. In die zin is er geen sprake van een geschil tussen de vader en de GI over de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. De man verwacht alleen in deze een actievere houding van de GI in de vorm van het geven van een schriftelijk aanwijzing aan de moeder of het indien van een verzoekschrift tot wijziging van de zorg- en contactregeling op grond van artikel 1:265g BW.
5.3.
Het is de kinderrechter gebleken dat bij beschikking van 14 augustus 2019, verbeterd bij beschikking van 11 september 2019, een zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen is vastgesteld. Als de rechter eerder een regeling heeft vastgesteld, kan de GI niet zelfstandig beslissen over de omgang. Hierdoor ligt het geven van een schriftelijke aanwijzing door de GI niet meer in de rede. Wanneer de GI de zorgregeling wil wijzigen, dient zij zich op de voet van artikel 1:265g BW tot de kinderrechter te wenden.
5.4.
De kinderrechter overweegt dat een procedure op grond van artikel 1:265g BW daardoor meer in de rede zou kunnen liggen, maar wijst de vader er in dat kader op dat de GI de zorgregeling uit 2019 niet wil wijzigen. Indien en voor zover de GI op grond van artikel 1:265g BW toestemming van de kinderrechter zou moeten krijgen voor een opbouwregeling zoals verwoord in de brief van 5 maart 2024, dan wijst de kinderrechter erop dat de wetgever bij artikel 1:265g BW echter beoogd heeft dat alleen de GI een dergelijk verzoek kan voorleggen aan de kinderrechter en niet (één van) de ouders. De wetgever heeft daarbij overwogen dat wanneer de ouders onderling een conflict hebben over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) daarvoor een familierechterlijke procedure de geëigende weg is. Met de klacht die de vader in het kader van de geschillenregeling aan de kinderrechter voorlegt probeert de vader indirect invloed te krijgen op de procesbeslissingen van de GI en de aan haar toegekende rechtsingang op grond van artikel 1:265g BW. Dit is niet de bedoeling van de wetgever. De klacht van de vader valt dan ook niet onder de eerder genoemde reikwijdte van de geschillenregeling, zoals genoemd in artikel 1:262b BW. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de vader afwijzen.
5.5.
Ten overvloede merkt de kinderrechter op dat voor de vader mogelijk andere procedurele mogelijkheden openstaan die hij zelf in gang kan zetten.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Baken, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024, in aanwezigheid van E. Massink als griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!