In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vader en de gecertificeerde instelling (GI) over de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen. De vader verzocht de rechtbank om de GI te verplichten om procedurele stappen te ondernemen richting de moeder om omgang af te dwingen, maar de kinderrechter oordeelde dat dergelijke verzoeken niet onder de geschillenregeling vallen. De vader en de GI hebben geen geschil over de omgang zelf, maar over de wijze waarop de GI deze moet uitvoeren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI niet zelfstandig kan beslissen over de omgang, aangezien er eerder een zorgregeling is vastgesteld. De kinderrechter heeft het verzoek van de vader afgewezen, omdat het niet onder de reikwijdte van de geschillenregeling valt. De kinderrechter heeft de vader erop gewezen dat er mogelijk andere procedurele mogelijkheden voor hem openstaan.