Uitspraak
1.[eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
Rechtbank Noord-Nederland
In deze bodemzaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingesteld tot indeplaatsstelling als huurder op basis van artikel 7:270 BW. De vordering is ingesteld omdat eisers willen ruilen van woning, maar Nijestee, de verhuurder, heeft geweigerd om hieraan mee te werken. De eisers hebben meerdere aanvragen tot woningruil ingediend, die door Nijestee zijn afgewezen. De zaak is behandeld op 29 mei 2024, na een tussenvonnis van 20 februari 2024. Tijdens de zitting zijn beide eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. W. Wallinga, terwijl Nijestee werd vertegenwoordigd door een bedrijfsjurist en een manager huurzaken, bijgestaan door mr. C.E. van der Wijk.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomsten tussen de eisers en Nijestee bestaan, maar dat de vordering tot indeplaatsstelling niet correct is ingesteld. De kantonrechter oordeelt dat [partner van eiser 2], die de contractuele huurder is van de woning aan [adres 2], ook een vordering had moeten instellen. De kantonrechter concludeert dat de vordering van [eiser 2] tot indeplaatsstelling moet worden afgewezen, omdat [partner van eiser 2] nog steeds als huurder geldt. De kantonrechter heeft ook overwogen dat er een zwaarwegend belang is voor [eiser 1] om te verhuizen, maar dat dit niet voldoende is om de vordering toe te wijzen.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van € 510,00. Het vonnis is uitgesproken op 2 juli 2024 door mr. M. Haisma en is uitvoerbaar bij voorraad.