ECLI:NL:RBNNE:2024:3454

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
LEE 23/2078
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging Woo-besluit wegens schending van de hoorplicht door de heffingsambtenaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 29 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden beoordeeld. Eiser had op 11 januari 2023 een verzoek ingediend op grond van de Wet open overheid (Woo) om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de naheffingsaanslagen parkeerbelasting. Het primaire besluit van 7 februari 2023, genomen door het hoofd van de afdeling belastingen, werd door eiser betwist, omdat hij vond dat niet alle gevraagde informatie was verstrekt en dat het besluit onbevoegd was genomen.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van 6 april 2023, waarin verweerder het primaire besluit handhaafde, vernietigd moet worden. De rechtbank stelt vast dat eiser niet is gehoord op zijn bezwaar, wat in strijd is met de hoorplicht zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat deze schending van de hoorplicht eiser in zijn belangen heeft geschaad, omdat hij niet de gelegenheid heeft gehad om zijn verzoek verder toe te lichten en om verduidelijking te vragen over de verstrekte informatie.

De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak, waarbij eiser in de gelegenheid moet worden gesteld om te worden gehoord. Tevens moet verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om transparant te zijn in hun besluitvorming.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2078

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. van Griethuysen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op zijn verzoek op grond van artikel 4.1. van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Eiser heeft op 11 januari 2023 bij de gemeente Leeuwarden het volgende Woo-verzoek, gericht aan de gemeenteraad, ingediend.
‘Ik verzoek u om openbaarmaking van de alle stukken;
‘die u heeft gebruikt bij het vaststellen van de hoogte van de kosten van de naheffingsaanslagen parkeerbelasting in 2021, 2022 en 2023;
die dienen ter onderbouwing van de kostenposten die u, het college of de ambtenaar die daarvoor verantwoordelijk is, in de berekening van de hoogte van de kosten van naheffingsaanslagen parkeerbelasting heeft betrokken;
waaruit een opgave van de overheadkosten die uw gemeente in het algemeen maakt en de verhouding daarvan met de personeelskosten blijkt;
een opgave van het aantal opgelegde en geraamde naheffingsaanslagen in de jaren 2018, 2019, 2020, 2021, 2022 en het geraamde aantal voor het jaar 2023;
het aantal beschikkingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving
verkeersvoorschriften of boetes op grond van de Wet bestuurlijke boete overlast openbare ruimte dat door parkeercontroleurs van uw gemeente, al dan niet met behulp van een scanauto, aanvankelijk is geraamd en uiteindelijk is opgelegd in de jaren 2018, 2019, 2020, 2021, 2022 en het geraamde aantal voor het jaar 2023’.
1.2.
Met het primaire besluit van 7 februari 2023 heeft ”Het hoofd van de afdeling belastingen” gegevens verstrekt aan eiser. Namens eiser heeft zijn gemachtigde bezwaar gemaakt en daarbij aangevoerd dat het primaire besluit onbevoegd is genomen en dat de gegevens onder A en B ten onrechte niet zijn verstrekt. Met het bestreden besluit van
6 april 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder (“de heffings- en invorderingsambtenaar, Het hoofd van de afdeling belastingen”) bij het besluit van 7 februari 2023 gebleven. In het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat er geen openbaar te maken stukken zijn gebruikt voor de berekening van de onderbouwing van het bedrag van de naheffingsaanslag. Voor zover er gegevens zijn gebruikt zijn die verwerkt in de reeds openbaar zijnde begroting voor het betreffende jaar.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiser en verweerder. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. Volgens eiser was het primaire besluit niet door de heffingsambtenaar maar door het hoofd van de afdeling belastingen genomen en had verder de gemeenteraad op het verzoek moeten beslissen, omdat het verzoek aan de gemeenteraad was gericht en de gemeenteraad op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen de hoogte van de kosten van de naheffingsaanslagen vaststelt.
3.1.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat het bezwaar was gericht tegen het primaire besluit van het hoofd van de afdeling belastingen. Uit artikel 11 van het Organisatiebesluit gemeente Leeuwarden 2018 volgt dat het hoofd van de afdeling belastingen optreedt als de heffings- en invorderingsambtenaar. Het bestreden besluit is derhalve in overeenstemming met het bepaalde in artikel 1:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen door hetzelfde bestuursorgaan als het bestuursorgaan dat het primaire besluit heeft genomen.
3.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat de gemeenteraad het ingediende verzoek aan de heffingsambtenaar heeft doorgezonden. Daarvan uitgaande heeft de heffingsambtenaar terecht een besluit genomen op het ingediende verzoek van
11 januari 2023. In verband met de vraag of de heffingsambtenaar het verzoek ter behandeling aan een ander bestuursorgaan had moeten doorsturen wordt als volgt overwogen.
Mocht verweerder afzien van het horen van eiser op zijn bezwaar?
4.1.
Eiser stelt dat hij ten onrechte niet op het bezwaar is gehoord.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van schending van de hoorplicht. Verweerder voert daartoe aan dat eiser niet heeft gemeld dat hij op zijn bezwaar wil worden gehoord. Ook stelt verweerder dat het verzoek van eiser duidelijk was en dat hij met het primaire besluit volledig tegemoet gekomen is aan het Woo-verzoek. Verweerder voert aan er voor hem onder deze omstandigheden geen aanleiding bestond om eiser op het bezwaar te horen.
4.3.
De beroepsgrond van eiser slaagt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Artikel 7:3 van de Awb bepaalt onder welke omstandigheden een bestuursorgaan mag besluiten af te zien van het horen van de belanghebbende op zijn bezwaar. Anders dan verweerder heeft gedaan had hij niet kunnen aannemen dat volledig aan de bezwaren tegemoet is gekomen. Ook een andere in artikel 7:3 van de Awb genoemde grond voor het afzien van het horen deed zich niet voor. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom de hoorplicht geschonden.
De vernietiging van het bestreden besluit
5. De vraag ligt nu voor of eiser in zijn belangen is geschaad, als gevolg van de schending van de hoorplicht door verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.1.
Uit de stukken blijkt dat eiser van meet af aan heeft aangevoerd dat hij niet alle stukken heeft ontvangen waar hij om heeft verzocht. Anders dan verweerder heeft overwogen was het verzoek om gegevens niet zo duidelijk dat van het horen in bezwaar kon worden afgezien. Ter zitting komt naar voren dat het verzoek met name ziet op onderliggende gegevens voor de berekeningen die ten grondslag liggen aan het beramen van de parkeerkosten. De rechtbank overweegt dat een hoorzitting de gelegenheid had geboden voor een nadere toelichting van eiser op zijn verzoek. Verder had, uitgaande van de stelling van verweerder dat gegevens zijn ontleend aan de begroting van het betreffende jaar, kunnen worden besproken waarop de in de begroting genoemde bedragen met betrekking tot parkeerkosten zijn gebaseerd. Ook was verweerder bij een hoorzitting in de gelegenheid geweest aan eiser (meer) helderheid te verschaffen over de informatie die hij aan eiser heeft verstrekt, dan wel over de informatie die hij eiser niet heeft kunnen verstrekken.
5.2.
De rechtbank overweegt dat hierdoor niet op voorhand kan worden gezegd dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander besluit. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.

Conclusie en gevolgen

Geen finale geschilbeslechting
6.1.
Vast is komen te staan dat eiser wil kunnen inzien en begrijpen hoe verweerder tot de bedragen is gekomen die zijn gebruikt voor het beramen van de parkeerkosten. De rechtbank ziet daarom geen reden om zelf een beslissing te nemen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6.2.
Verweerder moet eiser in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Daarbij moet ook duidelijk worden of er met eisers Woo-verzoek informatie wordt gevraagd die niet bij verweerder berust, maar wellicht bij een ander bestuursorgaan. In dat geval dient verweerder acht te slaan op artikel 4.2, eerste en tweede lid, van de Woo.
6.3.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 6 april 2023;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van
K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
29 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:2
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
(…)
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of
d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
e. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen worden geschaad.
Artikel 8:72
1. Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, vernietigt hij het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk.
2 De vernietiging van een besluit of een gedeelte van een besluit brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van dat besluit of van het vernietigde gedeelte daarvan mee.
3 De bestuursrechter kan bepalen dat:
a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of
b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
4 De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij:
a. bepalen dat wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven;
b. het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
(…)
Wet open overheid (oud)
Artikel 4.1.
1. Eenieder kan een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. In het laatste geval beslist het verantwoordelijke bestuursorgaan op het verzoek.
(…)
Artikel 4.2.
1. Voor zover het verzoek betrekking heeft op informatie die berust bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, wordt de verzoeker zo nodig naar dat bestuursorgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het voor zover betrekking hebbend op informatie die bij een ander bestuursorgaan berust, onverwijld doorgezonden aan dat bestuursorgaan, onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
2 Indien het verzoek betrekking heeft op informatie die op grond van enig wettelijk voorschrift bij het bestuursorgaan had behoren te berusten, vordert het bestuursorgaan de gevraagde informatie van degene die over de informatie beschikt. Degene die over de gevraagde informatie beschikt, verstrekt deze per omgaande aan het bestuursorgaan.
(…)