ECLI:NL:RBNNE:2024:3669

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
LEE 23/3153
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de schorsing van het rijbewijs en de verplichting tot medewerking aan alcoholonderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 27 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de schorsing van zijn rijbewijs en de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik beoordeeld. Eiser, die niet aanwezig was op de zitting, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de directie van het CBR, dat hem op 3 maart 2023 de verplichting oplegde om mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid, na een verkeersongeval waarbij zijn auto op de kop was beland. De rechtbank heeft op 30 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van het CBR aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser had aangevoerd dat hij niet de bestuurder was van de auto ten tijde van het ongeval, maar de rechtbank oordeelt dat het CBR op basis van getuigenverklaringen en het proces-verbaal mocht aannemen dat eiser wel degelijk de bestuurder was. De rechtbank wijst op de sterke aanwijzingen van alcoholgebruik, waaronder een positieve ademtest en een hoge bloedalcoholconcentratie. De rechtbank stelt vast dat de schorsing van het rijbewijs en de verplichting tot medewerking aan het onderzoek rechtmatig zijn opgelegd, en dat het besluit van het CBR in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3153

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

De directie van het CBR, verweerder

(gemachtigde: P.A. Leerentveld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hem opgelegde verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik in verband met zijn rijgeschiktheid en de schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs.
1.1.
Met het besluit van 3 maart 2023 heeft verweerder de verplichting opgelegd en het rijbewijs geschorst. Met het bestreden besluit van 12 juni 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de oplegging van de verplichting en de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Mocht verweerder het onderzoek opleggen en de geldigheid van het rijbewijs schorsen?
4. Op 30 oktober 2022 ontving de politie een melding van een verkeersongeval. De auto van eiser werd op de kop aangetroffen met eiser als enige inzittende. Op 24 februari 2023 heeft verweerder naar aanleiding van dit ongeval een mededeling als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 ontvangen. Vervolgens heeft verweerder besloten eiser een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid op te leggen en zijn rijbewijs te schorsen.
4.1.
Eiser vindt dat het besluit ten onrechte aan hem is opgelegd. Hij stelt dat hij niet de bestuurder van de auto was op het moment dat het ongeluk plaatsvond. Omdat hij had gedronken liet hij zich naar huis brengen en is hij zelf op de achterbank in slaap gevallen. Na een enorme klap tegen de bestuurdersstoel voor hem, is hij buiten bewustzijn geraakt. Het eerste wat hij zich daarna herinnert is dat er politie en ambulancepersoneel bij hem waren. Van de bestuurder kon hij geen spoor bekennen.
4.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder, ondanks de standpunten van eiser, ervan uit mocht gaan dat eiser wel de bestuurder was nu dit op basis van het ambtsedig proces-verbaal en twee getuigenverklaringen zeer aannemelijk is. Hieruit blijkt dat eiser als enige is aangetroffen in de auto die na een eenzijdig ongeval op de kop was beland. Er is geen ander persoon in beeld die de bestuurder had kunnen zijn. Daarnaast blijkt dat de getuigen eiser ter hoogte van de bestuurdersstoel in de auto hebben aangetroffen. Ook is eiser zelf de eigenaar van de betreffende auto.
4.3.
Verweerder mocht dus aannemen dat eiser de bestuurder was. Gelet hierop en op de overige vaststaande feiten, komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder mocht beslissen tot het opleggen van de verplichting mee te werken aan het onderzoek en tot de schorsing van het rijbewijs. Voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid is vereist dat een proces-verbaal is opgemaakt wegens rijden onder invloed van, in dit geval, alcohol én dat de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, die leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen. Eiser is beginnend bestuurder en bij hem is na een ademtest met een positieve uitslag vervolgens met een bloedtest een waarde van 839 µg/l resp. 1,930 ‰ alcohol in zijn bloed gemeten. Daarnaast bevat het proces-verbaal overige aanwijzingen van alcoholgebruik, te weten een sterke alcoholgeur in de buurt van eiser, geopende bierflesjes en drankblikjes in de auto en de verklaring van eiser dat hij op stap was geweest. Op basis hiervan kon verweerder tot het vermoeden komen van ongeschiktheid. Dat eiser daarnaast met zijn auto op de kop is beland, bevestigt des te meer het vermoeden dat eiser de auto niet onder controle had.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op de hiervoor besproken omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt en het beroep dus ongegrond is. Dat betekent dat het besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van I. Nauta, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
(…)
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
(…)
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
(…)
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
Artikel 133
1. In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
(…)
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 23
1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
(…)
b. bij betrokkene, in de hoedanigheid van beginnende bestuurder, een adem- of
bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 570 µg/l, respectievelijk 1,3‰;