ECLI:NL:RBNNE:2024:3709

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
LEE 22/2488
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhaving van gebruik perceel in Dwingeloo door omwonenden

Op 24 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen omwonenden van Noord Lheederes en het college van Gedeputeerde Staten van Drenthe. De omwonenden hadden in 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van een perceel aan de Lhee in Dwingeloo, omdat zij meenden dat er sprake was van overtreding van de Wet natuurbescherming door intensief gebruik van bestrijdingsmiddelen. Dit gebruik zou schadelijk zijn voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied Dwingelderveld. Het college heeft het verzoek afgewezen en ook het bezwaar dat hiertegen was ingediend, werd afgewezen. De omwonenden hebben hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 juli 2024 zijn de eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet alle eisers ontvankelijk zijn in hun beroep, omdat zij niet hebben deelgenomen aan de bezwaarprocedure of omdat hun machtigingen te laat zijn ingediend. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eisers niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden, omdat de afstand van hun percelen tot het Natura 2000-gebied te groot is om te spreken van een directe relatie met de natuurwaarden die beschermd worden door de Wet natuurbescherming.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van de niet-ontvankelijke eisers niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep van de overige eisers ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling bestuursrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer: LEE 22/2488

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2024 in de zaak tussen

Omwonenden Noord Lheederes:

[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres]
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ;
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] ,
[naam] , [adres] .
samen te noemen eisers
(gemachtigden: [naam] en [naam]
)
en

het college van Gedeputeerde Staten van Drenthe, verweerder.

(gemachtigde: mr. P. Mendelts)

Als derde belanghebbende heeft [naam] aan deze procedure deelgenomen.

(gemachtigde: mr. M. van der Kruijt-Bos)

Procesverloop

Bij brief van 16 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van verschillende omwonenden van Noord Lheederes om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel [GPS coördinaten] aan de Lhee in Dwingeloo, afgewezen.
Bij besluit van 16 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen ingediende bezwaar afgewezen.
Eisers hebben hiertegen beroep ingediend.
Verweerder heeft op 9 december 2022 en 26 januari 2024 verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2024. Voor eisers zijn [naam] , [naam] en [naam] verschenen, samen met de gemachtigden bovengenoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde. Belanghebbende is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Overwegingen

1. Bij de beoordeling van het onderhavige beroep neemt de rechtbank de volgende feiten als vaststaand aan.
1.1.
Omwonenden van Noord Lheederes hebben op 16 september 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel [GPS coördinaten] aan de Lhee in Dwingeloo. Volgens eisers is sprake van een overtreding van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming omdat sprake is van intensief gebruik van bestrijdingsmiddelen. Dit intensieve gebruik van bestrijdingsmiddelen kan schadelijk zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen van het nabij gelegen Natura 2000-gebied Dwingelderveld. Een vergunning voor dit project ontbreekt.
1.2.
Verweerder heeft dit verzoek afgewezen.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar dat de omwonenden hiertegen hebben gemaakt, heeft verweerder een waarschuwingsbrief aan de eigenaar van het perceel gezonden om te onderzoeken of mogelijk sprake is van significante negatieve effecten. Dit is een eerste stap in de handhaving, die volgt uit de Landelijke Handhavingsstrategie. Omdat dit echter geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is, is het bezwaar wel ongegrond verklaard.
1.4.
Tegen dit besluit van verweerder zijn eisers in beroep gegaan.
1.5.
Bij brieven van 9 december 2022 en 1 juli 2024 heeft de gemachtigde [naam] aanvullende machtigingen overgelegd van personen die ook beroep willen instellen. De aanvullende machtigingen zijn afkomstig van: [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] .
Ontvankelijkheid
2. De rechtbank stelt vast dat het beroep door de gemachtigden is ingesteld, mede namens een aantal met name genoemde mede-eisers, waarvan bij het instellen van het beroep machtigingen zijn overgelegd. Bij brieven van 9 december 2022 en 1 juli 2024 heeft gemachtigde [naam] nog enkele machtigingen overgelegd van personen die ook in beroep willen komen tegen de beslissing van verweerder. De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn met zich brengt dat de identiteit van degenen namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn, zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2031. Het bestreden besluit is verzonden op 16 mei 2022. Dit betekent dat de beroepstermijn is geëindigd op 28 juni 2022. De daarna binnengekomen machtigingen zijn derhalve te laat, zodat die personen allen niet-ontvankelijk zijn in hun beroep.
2.1.
Verweerder heeft voorts gesteld dat eisers [naam] , [naam] , [naam] en [naam] niet hebben deelgenomen aan de bezwaarprocedure en om die reden eveneens niet ontvangen zouden kunnen worden in hun beroep. Verweerder heeft daarbij verwezen naar een lijst van deelnemers aan de bezwaarprocedure. Deze lijst is weliswaar niet bij de stukken gevoegd die de rechtbank tot haar beschikking heeft, maar eisers hebben de stelling van verweerder onvoldoende onderbouwd betwist. Zij hebben immers niets verklaard over deelname van voornoemde personen aan de bezwaarprocedure en slechts machtigingen overgelegd die zien op de beroepsprocedure (en dateren van na de beslissing op bezwaar). Genoemde eisers worden daarom niet-ontvankelijk geacht in hun beroep.
2.2.
In de brief van 1 juli 2024 heeft de gemachtigde gemeld dat eiser [naam] is overleden. Voorts is ter zitting bevestigd dat eisers [naam] en [naam] zijn verhuisd. Deze personen hebben thans geen belang meer bij deze procedure en zijn daarom ook niet-ontvankelijk in hun beroep.
Relativiteit
3. Eisers stellen dat verweerder moet overgaan tot handhaving omdat het gebruik van het genoemde perceel de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied het Dwingelderveld aantast, zonder dat daarvoor een vergunning is verleend. Volgens eisers wordt hiermee de Wet natuurbescherming overtreden.
3.1.
De rechtbank overweegt dat de bestuursrechter, op grond van artikel 8:69a van de Awb, een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
3.2.
Een natuurlijke persoon kan in rechte niet opkomen voor een algemeen belang. Indien een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb) die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. Dit is alleen anders indien de individuele belangen van een natuurlijke persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. Hiervan is sprake indien het betreffende Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de leefomgeving van een -eiser. In dat geval raakt de aantasting van het gebied immers ook zijn belang bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving.
3.4.
In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat het Dwingelderveld onderdeel uitmaakt van de leefomgeving van eisers. Alhoewel heel begrijpelijk is dat eisers dit anders ervaren, is de afstand van de verschillende percelen tot het Natura 2000-gebied daarvoor te groot. De meeste percelen liggen op een afstand van 1 tot 1,5 kilometer van het Natura 2000-gebied en zijn daarmee absoluut te ver verwijderd van het natuurgebied om dit tot de leefomgeving te rekenen. De percelen aan de Zuidenweg en Lhee zijn veelal gelegen op een afstand van 600 meter tot 900 meter tot het Dwingelderveld. Slechts voor de bewoners van [adres] geldt dat hun perceel gelegen is op minder dan 500 meter afstand van (een kleine uitstulping van) het Dwingelderveld, namelijk op circa 420 meter. Vanaf al deze locaties ontbreekt voldoende direct en/of ononderbroken zicht op het natuurgebied - door tussenliggende bebouwing, wegen en groen – om het Natura 2000-gebied tot de leefomgeving van eisers te rekenen. Dat eisers graag in de omgeving fietsen en de ervaring hebben dat het natuurgebied bij hun leefomgeving hoort, is onvoldoende om tot een andere beoordeling te kunnen komen.
3.5.
Nu een duidelijke verwevenheid ontbreekt kan niet worden aangenomen dat de betrokken normen van de Wnb in zoverre strekken tot bescherming van de belangen van eisers.
Conclusie en gevolgen
4. Bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het beroep van eisers genoemd onder 1.5, 2.1 en 2.2 niet-ontvankelijk is. Het beroep van de overige eisers is ongegrond.
4.1.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
 het beroep van eisers genoemd onder 1.5, 2.1 en 2.2 niet-ontvankelijk;
 het beroep van de overige eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.