ECLI:NL:RBNNE:2024:3861

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
LEE 24 / 2390
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake erfbelasting door te late indiening

Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst Particulieren, kantoor Zwolle. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser niet ontvankelijk is omdat het te laat is ingediend. Eiser had op 20 februari 2024 een beroepschrift moeten indienen, maar dit is pas op 14 mei 2024 ontvangen, wat buiten de beroepstermijn valt. De inspecteur had eerder een aanslag erfbelasting opgelegd aan eiser in verband met de verkrijging van de nalatenschap van zijn moeder, en had het bezwaar van eiser afgewezen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig beroep heeft ingesteld. De rechtbank wijst erop dat de belastingrechter niet bevoegd is om te oordelen over de kwijtschelding van de aanslag, en dat eiser hiervoor bij de ontvanger van de Belastingdienst moet zijn. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en stelt dat eiser het griffierecht niet terugkrijgt. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2390
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de inspecteur van de Belastingdienst Particulieren, kantoor Zwolle, de inspecteur
(gemachtigde: mr. [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 januari 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan eiser met dagtekening 27 juli 2023 een aanslag erfbelasting opgelegd in verband met de verkrijging door eiser van de nalatenschap zijn moeder.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiser € 1.954 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser afgewezen. De inspecteur heeft daarbij de aanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. [naam 2] . Eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.
1.6.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en onmiddellijk daarna de mondelinge uitspraak verdaagd voor de duur van 1 week, onder aanzegging aan partijen van het tijdstip van de uitspraak.

Feiten

2.1.
De inspecteur heeft bij brief van 19 januari 2024 beslist op het bezwaar van eiser tegen de aanslag erfbelasting van 27 juli 2023.
2.2.
Op 14 mei 2024 heeft de rechtbank een beroepschrift van eiser met datum 12 mei 2024 ontvangen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt eerst de ontvankelijkheid van het beroep. Dat moet omdat de rechtbank niet inhoudelijk over de aanslag kan oordelen als het beroep niet-ontvankelijk is.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na die van de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van de dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking. [2] Een uitspraak op bezwaar wordt bekendgemaakt door verzending daarvan aan degene die bezwaar heeft gemaakt. [3] Een beroepschrift is tijdig ingediend als de rechtbank het voor het einde van de beroepstermijn heeft ontvangen. [4] De termijn voor het instellen van beroep is zes weken. Als de rechtbank een beroepschrift buiten de beroepstermijn ontvangt, kan de rechtbank het beroep nietontvankelijk verklaren, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de indiener niet in verzuim geweest. In dat geval is de termijnoverschrijding verschoonbaar en laat de rechtbank een niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [5] Als de rechtbank een beroep niet-ontvankelijk verklaart, omdat het niet tijdig is ingediend, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
6. De uitspraak op bezwaar is van 19 januari 2024. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending van de uitspraak op bezwaar later dan deze datum heeft plaatsgevonden. Dit betekent dus dat de laatste dag van de termijn voor het indienen van een beroepschrift 1 maart 2020 was.
7. De rechtbank op 14 mei 2024 een beroepsschrift van eiser met datum 12 mei 2024 ontvangen. Dat is ruim buiten de beroepstermijn. Eiser stelt evenwel dat hij al op 20 februari 2024 per reguliere post een beroepsschrift aan de rechtbank heeft gestuurd. Het ligt op de weg van eiser om deze stelling dat hij al eerder, binnen de beroepstermijn, een beroepsschrift naar de rechtbank heeft gestuurd aannemelijk te maken. Dat heeft eiser niet gedaan. Dit betekent dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij tijdig beroep heeft ingesteld. Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat hij zijn beroepschift van 12 mei 2024 verschoonbaar te laat heeft ingediend. De rechtbank zal daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
8. De rechtbank merkt nog wel op dat de inspecteur ter zitting heeft toegezegd de aanslag ambtshalve te zullen verminderen naar een bedrag van € 22.630. De inspecteur zal ook de belastingrentebeschikking overeenkomstig verminderen.
9. De rechtbank merkt verder nog op dat zij uit de door eiser aangevoerde inhoudelijke beroepsgronden opmaakt dat eiser verzoekt om kwijtschelding van de aanslag. De rechtbank wijst eiser erop dat de belastingrechter in een procedure over een belastingaanslag alleen kan oordelen over de juistheid van de aanslag. De belastingrechter is niet bevoegd om te beoordelen of een belastingaanslag moet worden kwijtgescholden. Voor eventuele kwijtschelding van de aanslag moet eiser – eerst – bij de ontvanger van de Belastingdienst zijn.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank niet mag oordelen over de aanslag en de belastingrentebeschikking. Eiser krijgt het griffierecht niet terug.
11. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024 door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier.
w.g. griffier
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 6:9 van de Awb.
5.Artikel 6:11 van de Awb.