Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
fiscale eenheid Coöperatie [X] U.A., te [vestigingsplaats] , eiseres
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Amsterdam, de inspecteur
Verder procesverloop
Nader vastgestelde feiten
“3.4 Interne dienstverleningsafspraken
- Strategisch beleid;
- Financieel beleid (inclusief kapitaal- en investeringsbeleid);
- Risicobeleid;
- Beleggingsbeleid;
- Herverzekeringsbeleid;
- Marketingbeleid (inclusief sponsorbeleid);
- IT beleid;
- Huisvestingsbeleid;
- MVO-beleid;
Op lokaal niveau wordt invulling gegeven aan het HR beleid, facilitaire zaken en het huisvestingsbeleid.
Onderwerp van geschil
primair [3] : de schadeafwikkelingsdiensten die de buitenlandse schaderegelaars verrichten zijn een onlosmakelijk onderdeel van de verzekeringsdiensten die eiseres verricht; zij vormen één ondeelbare verzekeringsprestatie en om die reden dienen de schadeafwikkelingsdiensten (rechtstreeks) te delen in de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel k, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB);
subsidiair: de schadeafwikkelingsdiensten van de buitenlandse schaderegelaars zijn op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel k, van de Wet OB vrijgesteld, omdat deze diensten aangemerkt moeten worden als met verzekeringshandelingen samenhangende diensten, verricht door verzekeringstussenpersonen;
meer subsidiair: eiseres is geen verlegde omzetbelasting verschuldigd over de schadeafwikkelingsdiensten die zij inkoopt van haar dochtervennootschappen in Frankrijk, Duitsland en België, omdat deze vennootschappen voor omzetbelastingdoeleinden aangemerkt dienen te worden als vaste inrichtingen van eiseres, als gevolg waarvan de prestaties tussen eiseres en haar dochtermaatschappijen voor de heffing van de omzetbelasting geheel buiten beschouwing blijven.
andererechtsbetrekking tussen een
andereondernemer en een
andereafnemer te verrichten dienst anderzijds niet als één dienst (als één ondeelbare prestatie) kunnen worden aangemerkt. [4] Dit betekent – vertaald naar de zaak van eiseres – dat de schadeafwikkelingsdiensten die de buitenlandse schaderegelaars op grond van hun rechtsbetrekking met eiseres jegens haar verrichten enerzijds en de verzekeringsdiensten die eiseres op grond van haar rechtsbetrekking met de verzekeringsnemers jegens hen verricht anderzijds, niet als één ondeelbare (verzekerings)prestatie kunnen worden aangemerkt, zodat er voor omzetbelastingdoeleinden sprake is van twee afzonderlijke prestaties. Dat heeft als gevolg dat de schadeafwikkelingsdiensten niet (rechtstreeks) kunnen delen in de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel k, van de Wet OB die van toepassing is op de
verzekeringsdienstendie eiseres verricht. De primaire stelling van eiseres slaagt dus niet.
outscourcingaan een derde partij waarbij bedrijfseconomische redenen het motief waren, terwijl in het geval van eiseres de schadeafwikkelingsdiensten op grond van het Unierecht (de WAM-richtlijn) verplicht worden uitbesteed aan een in het buitenland gevestigde schaderegelaar.
20 Om te beginnen zij in herinnering gebracht dat de bewoordingen waarin de vrijstellingen van artikel 135, lid 1, van de btw-richtlijn zijn omschreven, strikt moeten worden uitgelegd aangezien deze vrijstellingen afwijken van het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht (zie arrest BGŻ Leasing C-224/11, EU:C:2013:15, punt 56).
39 Vooraf dient in herinnering te worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak het nuttigste — en dus het voornaamste — aanknopingspunt voor het bepalen van de plaats van de dienst vanuit fiscaal oogpunt de plaats is waar de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, aangezien dit een objectief, eenvoudig en praktisch criterium is dat grote rechtszekerheid biedt. Het aanknopingspunt van de vaste inrichting van de belastingplichtige is daarentegen van secundair belang en vormt een uitzondering op de algemene regel waarmee rekening moet worden gehouden mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan (zie in die zin arresten van 16 oktober 2014, Welmory, C-605/12, EU:C:2014:2298, punten 53–56; 7 april 2022, Berlin Chemie A. Menarini, C-333/20, EU:C:2022:291, punt 29, en 29 juni 2023, Cabot Plastics Belgium, C-232/22, EU:C:2023:530, punt 29).
Beslissing
mr. F. Brekelmans, leden, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2024.