ECLI:NL:RBNNE:2024:47

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
LEE 21/3074
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve berekening kinderopvangtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over 2019 beoordeeld. De rechtbank heeft op 4 januari 2024 uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer LEE 21/3074. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de berekening van de kinderopvangtoeslag, waarbij de Belastingdienst/Toeslagen had vastgesteld dat eiseres teveel kinderopvangtoeslag had ontvangen. De Belastingdienst had de hoogte van de toeslag berekend op € 25.220,00, met een terugvordering van € 8.049,00. Eiseres was het niet eens met de tarifering en de hoogte van de terugvordering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de facturen die door eiseres zijn ingediend. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat de berekening van de kinderopvangtoeslag correct was. Eiseres had geen argumenten aangedragen die de conclusie van de Belastingdienst konden weerleggen. De rechtbank heeft daarom het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag en hoe de hoogte van deze toeslag wordt berekend. De rechtbank verwijst naar relevante wet- en regelgeving en bevestigt dat de Belastingdienst de juiste procedure heeft gevolgd bij het vaststellen van de kinderopvangtoeslag en de terugvordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3074

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. F. Huizinga en mr. A.G. Oudman).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de definitieve berekening kinderopvangtoeslag over 2019 van 3 mei 2021.
1.2.
Verweerder heeft bij dit besluit de hoogte van de kinderopvangtoeslag 2019 berekend ter hoogte van € 25.220,00. Daarbij is bepaald dat eiseres teveel kinderopvangtoeslag als voorschot heeft ontvangen. Een bedrag van € 8.049,00 wordt daarom teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 16 september 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 10 oktober 2021, door de rechtbank ontvangen op 12 oktober 2021, beroep heeft ingesteld tegen het besluit op bezwaar van
16 september 2021. Dat besluit ziet op het bezwaar tegen de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over 2019 en het bezwaar tegen de voorschotbeschikking kinderopvangtoeslag over 2020. Volgens het beroepschrift richt het beroep zich alleen tegen de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over 2019. Bij brief van
12 september 2023 heeft eiseres de rechtbank bericht dat de hoogte van de kinderopvangtoeslag over 2020 (inderdaad) niet in geschil is. Eiseres heeft dit op de zitting bevestigd. Voor zover eiseres gronden heeft aangevoerd tegen de vaststelling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2017 en 2018 stelt de rechtbank vast dat het beroepschrift zich niet daartegen richt en eiseres tegen deze vaststellingen ook geen bezwaar heeft gemaakt.
3. De rechtbank beoordeelt daarom alleen de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over 2019 en de daarop gebaseerde terugvordering ter hoogte van €8.049,00. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Vaststelling kinderopvangtoeslag
6.1.
De rechtbank wijst erop dat de kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming is in de kosten van kinderopvang, waarbij de hoogte afhankelijk is van de draagkracht, het aantal afgenomen opvanguren, het maximaal uurtarief en de gemaakte kosten. Verweerder vergoedt niet alle opvangkosten, maar een percentage ervan. In dit geval heeft verweerder op grond van Bijlage I van het Besluit kinderopvangtoeslag voor eiseres 79% van de opvangkosten van het eerste kind vergoed en 93% van de opvangkosten voor de andere twee kinderen vergoed.
6.2.
Verweerder heeft met een lager uurtarief gerekend dan eiseres volgens de facturen van de kinderopvanginstelling moest betalen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder terecht uitgegaan van een maximale uurprijs. Dit heet aftopping. Voor het jaar 2019 gold voor gastouderopvang de maximale uurprijs van € 6,15. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bevestigd dat het afgesproken uurtarief het uitgangspunt is voor de kinderopvangtoeslag, voor zover dit de maximale uurprijs niet overstijgt. [1] Voor zover eiseres het niet eens is met de tarifering, dient zij dat bij de kinderopvanginstelling aan de orde te stellen.
6.3.
Uit het wettelijk stelsel vloeit voort dat eiseres alleen recht heeft op een percentage van het maximaal uurtarief, waardoor zij meer moet betalen voor de opvang dan dat zij aan kinderopvangtoeslag ontvangt. Het verschil tussen de daadwerkelijk gemaakte kosten en het percentage van het maximaal uurtarief waarop recht bestaat, is voor rekening van de ouder.
6.4.
De rechtbank stelt vast dat de gegevens die verweerder heeft gehanteerd voor de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over 2019 overeenkomen met het urenaantal op de aangeleverde facturen. In het geval van eiseres is dat – zoals verweerder in het verweerschrift onder punt 7.1.5 in de berekening heeft weergegeven – voor haar oudste zoon gemiddeld 98 uur per maand, voor haar dochter gemiddeld 114 uur per maand en voor haar jongste zoon gemiddeld 123 uur per maand. De rechtbank merkt op dat in de periode van 1 januari 2019 tot en met 5 november 2019 voor de oudste zoon in de definitieve berekening uit is gegaan van 116 uur per maand. Dit is in het voordeel van eiseres.
Eiseres heeft geen argumenten aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat verweerders berekening, zoals weergeven in het verweerschrift onder punt 7.1.5, onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder terecht van deze aantallen uitgegaan.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat geen reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de facturen. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag over het jaar 2019 heeft vastgesteld op € 25.220,00 en gelet daarop ook terecht een bedrag van € 8.049,00 heeft teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet kinderopvang
Artikel 1.5
1. Een ouder heeft aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner betaalde kosten, indien het betreft:
a. kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum; of
b. gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang.
Artikel 1.7
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de ABRvS van 28 januari 2015, met nummer ECLI:NL:RVS:2015:172, zoals te vinden op rechtspraak.nl.