ECLI:NL:RBNNE:2024:4715

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
18-042378-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor dood door schuld en diefstal, veroordeling voor het wegnemen en verplaatsen van een lijk na overlijden door MDMA-intoxicatie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 december 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met medeverdachten werd beschuldigd van dood door schuld en diefstal. De verdachte was ten laste gelegd dat hij, samen met anderen, naliet tijdig medische hulp in te schakelen voor een man die na het innemen van MDMA en alcohol buiten bewustzijn raakte en overleed. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dood door schuld, omdat niet kon worden vastgesteld dat het nalaten om medische hulp in te schakelen een noodzakelijke factor was in de keten van gebeurtenissen die tot het overlijden leidde. De rechtbank oordeelde dat het nalaten van de verdachte het risico op overlijden niet in zodanige mate had verhoogd dat dit aan hem kon worden toegerekend. Ook werd de verdachte vrijgesproken van diefstal van geld van het slachtoffer, omdat niet kon worden bewezen dat hij hierbij betrokken was. Echter, de rechtbank vond de verdachte wel schuldig aan het wegnemen en verplaatsen van het overleden lichaam van het slachtoffer, wat in strijd is met artikel 150 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk het lichaam had verplaatst, en legde een taakstraf op van 80 uren, met vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/042378-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 december 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.P. Eujen, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 11 februari 2023 te Emmen, tezamen en in vereniging, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld, doordat:
het hem, verdachte en/of zijn medeverdachten bekend was/waren dat [slachtoffer] onder invloed was van alcohol en/of verdovende middelen en/of
het hem en/of zijn medeverdachten bekend was/waren dat [slachtoffer] in het bezit was van een brok MDMA en/of
het hem en/of zijn medeverdachten bekend was dat [slachtoffer] deze brok MDMA tot zich had genomen en/of doorgeslikt had en/of
[slachtoffer] na die inname van MDMA buiten bewustzijn raakte en/of spastische bewegingen maakte en/of
hij en/of zijn medeverdachten die [slachtoffer] vervolgens op zijn buik op het bed heeft/hebben gelegd en/of heeft/hebben laten liggen en/of
[slachtoffer] niet aanspreekbaar was en/of niet wakker te krijgen was en/of niet reageerde op (pijn)prikkels en/of
het hem en/of zijn medeverdachten bekend was/waren (met de gevaren) van het gebruik van (een brok) MDMA, al dan niet in combinatie met andere middelen en/of
pas na geruime tijd, althans niet direct, althans niet tijdig, de hulpdienst (te weten de ambulance), althans medische hulp, verzorging, heeft gealarmeerd en/of ingeschakeld,
waardoor het aan zijn/hun schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2) hij, op of omstreeks 11 februari 2023 te Emmen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag, van ongeveer 350,--, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3. hij, op of omstreeks 11 februari 2023 te Emmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een lijk, te weten het overleden lichaam van [slachtoffer] heeft weggenomen en/of (vervolgens) dat weggenomen lijk heeft verplaatst en/of vervoerd, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of diens mededaders:
4. het lijk van het bed getild/gesleept en/of
5. het lijk in een rolstoel gezet en/of vervolgens uit de woning gelegen aan de [adres] gereden en/of
6. (nadat het lijk uit de rolstoel viel/gleed) het lijk versleept/getild naar de galerij.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1, het medeplegen van dood door schuld, heeft de officier van justitie hiertoe aangevoerd
dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] wisten dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) een (te grote) brok MDMA had ingenomen, terwijl hij reeds onder invloed was van alcohol. Vrijwel direct na het innemen van de MDMA maakte [slachtoffer] spastische bewegingen, rolde hij met zijn ogen en raakte hij bewusteloos. Verdachten hebben [slachtoffer] op bed gelegd en zich vervolgens gedurende een periode van minimaal 2,5 uur niet meer om hem bekommerd. Verdachten hadden echter moeten en kunnen voorzien dat in deze situatie het inschakelen van (tijdige) medische hulp essentieel was. Door hun nalatige handelen hebben zij het risico dat [slachtoffer] zou komen te overlijden in zodanige mate verhoogd dat het overlijden redelijkerwijs aan hen kan worden toegerekend. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 2 ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman hiertoe primair aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het verplaatsen van het lichaam van [slachtoffer] . Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat door verdachte een stoffelijk overschot is verplaatst, nu op grond van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] op het moment van verplaatsing reeds was overleden.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich, samen met medeverdachten [medeverdachte] en [verdachte] , schuldig heeft gemaakt aan dood door schuld in de zin van artikel 307 Sr. Voor een bewezenverklaring hiervan is vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van verdachte en de medeverdachten, kort gezegd het nalaten om tijdig medische hulp in te schakelen en de dood van [slachtoffer] . Daarnaast moet worden beoordeeld of dit nalaten kan worden aangemerkt als (ten minste) aanmerkelijk onvoorzichtig.
Causaal verband
De vraag of er causaal verband bestaat tussen het nalaten van verdachte en de medeverdachten en de dood van [slachtoffer] moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf of het nalaten van verdachte en de medeverdachten het risico dat [slachtoffer] zou komen te overlijden in zodanige mate heeft verhoogd dat het overlijden redelijkerwijs aan hen kan worden toegerekend.1
Feiten en omstandigheden
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 11 februari 2023 is [slachtoffer] naar de woning van medeverdachte [medeverdachte] gegaan voor een afterparty. Deze woning betreft een studio in een appartementencomplex aan de [adres] . Op de camerabeelden van het appartementencomplex is te zien dat [slachtoffer] om 03:42 uur bij het appartementencomplex arriveert en dat hij via de hoofdingang naar binnen loopt. [slachtoffer] is onvast ter been en slingert.2 In de studio gaat [slachtoffer] op de bank zitten. Op dat moment zijn ook verdachte en [medeverdachte] in de studio aanwezig. In de woning bevindt zich voorts een flinke hoeveelheid verschillende soorten verdovende middelen. Op de salontafel ligt wiet en een grote brok MDMA en ook is er onder meer 3MMC, 2C-B en in de loop van de nacht lachgas in de woning aanwezig.3
Op enig moment ziet [medeverdachte] dat [slachtoffer] met een grote brok MDMA in zijn handen speelt. [medeverdachte] zegt tegen [slachtoffer] dat hij maar een klein stukje van die brok moet nemen. Kort daarop ziet [medeverdachte] [slachtoffer] kauwen. Een paar minuten daarna raakt [slachtoffer] onwel.4
Wat er dan precies gebeurt, blijkt niet eenduidig uit het procesdossier. Verdachte verklaart dat hij zag dat de ogen van [slachtoffer] dichtvielen en dat hij wat vreemd oogde5. [medeverdachte] verklaart in zijn verhoor op 13 februari 2023 dat hij zag dat [slachtoffer] knock-out ging en op de bank wegzakte. Daarop wordt [slachtoffer] over de leuning de bank getild en op zijn buik op het bed van [medeverdachte] neergelegd. [medeverdachte] ziet vervolgens dat [slachtoffer] spastische bewegingen maakt, waarbij hij met zijn arm en rug kronkelde en raar met zijn mond bewoog. Deze bewegingen duurden ongeveer een minuut, waarna [slachtoffer] weer stil lag. Dit herhaalde zich gedurende ongeveer vijftien minuten. Daarna lag [slachtoffer] stil op bed.6 In zijn verhoor op 15 februari 2023 verklaart medeverdachte [medeverdachte] dat [slachtoffer] al op de bank spastisch begon te bewegen en met zijn piemel begon te zwaaien. 7
Ongeveer dertig minuten na zijn aankomst in de studio is [slachtoffer] door verdachte en [medeverdachte] op bed neergelegd.8 Op dat moment zijn medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] nog niet in de studio aanwezig. Op de camerabeelden is te zien dat [medeverdachte] om 04:12 uur bij het appartementencomplex arriveert.9 Bij binnenkomst in de studio ziet hij [slachtoffer] op zijn buik op bed liggen. Hij tikt [slachtoffer] tegen de heup aan, en deze zou daarop even gekreund hebben. [medeverdachte] voegt zich vervolgens bij verdachte en [medeverdachte] .10 Om 05:09 uur arriveert ook [medeverdachte] bij het appartementencomplex.11 In de studio aangekomen, ziet hij [slachtoffer] , op zijn buik, op bed liggen. Als [medeverdachte] na ongeveer een half uur de studio verlaat, ziet hij dat [slachtoffer] nog steeds in dezelfde positie ligt en niet heeft bewogen.12 Tussen 04:52 uur en 06:09 uur stuurt [medeverdachte] aan verschillende personen een WhatsApp-bericht waarin staat dat [slachtoffer] nokkie op bed ligt.13 Om 06:31 uur keert [medeverdachte] terug bij het appartementencomplex.14 Bij binnenkomst in de studio ziet hij [slachtoffer] nog steeds in dezelfde positie op bed liggen.15 Om 07:06 uur belt verdachte met 11216 en om 07:19 uur arriveert de politie ter plaatse.17 Zij treffen [slachtoffer] , liggend op zijn rug, aan op de galerij van de verdieping waar zich ook de studio van verdachte bevindt.
Omdat de politie geen hartslag en ademhaling waarneemt, starten zij met het reanimeren van [slachtoffer] . 18 Kort na 07:30 uur constateert de ambulanceverpleegkundige dat zijn lichaam al lijkstijfheid vertoont. Geconcludeerd wordt dat [slachtoffer] is overleden.19
Uit het forensisch pathologisch onderzoek van het NFI blijkt dat het overlijden van [slachtoffer] zonder meer kan worden verklaard op basis van een intoxicatie met MDMA (al dan niet in combinatie met alcohol).20 Uit toxicologisch onderzoek blijkt dat er in het (femoraal)bloed van [slachtoffer] (dat op 11 februari 2023 is afgenomen) MDMA is aangetroffen in een hoge concentratie van 2,1 mg/l. In het bloed van [slachtoffer] is daarnaast ethanol (alcohol) aangetroffen in een concentratie van 2,7 mg/l.21
In een aanvullend NFI-rapport concluderen de deskundigen [naam] en [naam] dat het tijdstip waarop [slachtoffer] is overleden onvoldoende betrouwbaar kan worden geschat. Er kan alleen een grove schatting worden gegeven, te weten een minimale overlijdensduur van circa 1 tot 5 uur (op basis van lijkstijfheid) en circa 1,5 tot 3,5 uur (op basis van lijkvlekken). Daarnaast overwegen de deskundigen dat, op basis van de forensisch pathologische bevindingen, het scenario dat [slachtoffer] direct is overleden, dat wil zeggen binnen een tijdsduur van vijftien minuten of korter na het bereiken van een toxische concentratie van MDMA in het bloed, even waarschijnlijk is als de hypothese dat [slachtoffer] niet direct is overleden.22
Oordeel van de rechtbank
Niet ter discussie staat dat [slachtoffer] is overleden aan een intoxicatie met MDMA, al dan niet in combinatie met alcohol. Op grond van de conclusies en overwegingen van de deskundigen van het NFI kan de rechtbank het tijdstip waarop [slachtoffer] die bewuste nacht is overleden echter niet vaststellen. De rechtbank kan dus niet vaststellen of dit overlijden kort na het innemen van de MDMA is gebeurd of dat er een langer tijdsbestek heeft gezeten tussen het innemen van de MDMA en het overlijden van
[slachtoffer] . Beide scenarios worden door de deskundigen van het NFI even waarschijnlijk geacht.
Dit betekent dat de rechtbank het scenario dat [slachtoffer] kort na het innemen van de MDMA is overleden niet kan uitsluiten. In dit geval zou [slachtoffer] zijn overleden binnen een tijdsduur van vijftien minuten of korter nadat in het bloed een toxische concentratie MDMA werd bereikt. Gelet op de door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden, waarbij [slachtoffer] een paar minuten na de inname van de MDMA onwel is geworden en spastische bewegingen maakte, hij daarna gedurende ruim twee uur bewegingloos op bed heeft gelegen en de hoge concentraties MDMA en alcohol in zijn bloed, acht de rechtbank dit scenario zelfs aannemelijk.
Uitgaande van dit scenario acht de rechtbank het voorts aannemelijk dat het korte tijdsbestek van vijftien minuten of korter waarbinnen [slachtoffer] zou zijn overleden (in combinatie met de hoge concentratie MDMA en alcohol in zijn bloed) onvoldoende ruimte bood om het overlijden van [slachtoffer] te voorkomen. In een situatie als deze kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden vastgesteld dat het nalaten van verdachte en de medeverdachten om tijdig medische hulp in te schakelen, een noodzakelijke factor is geweest in de keten van gebeurtenissen die tot het overlijden van [slachtoffer] hebben geleid. In elk geval heeft dit nalaten het risico op het overlijden van [slachtoffer] niet in zodanige mate verhoogd, dat zijn overlijden redelijkerwijs aan verdachte en de medeverdachten kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat op grond van het procesdossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte geld van [slachtoffer] heeft weggenomen, dan wel dat hij nauw en bewust heeft samengewerkt met degene die de diefstal heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 19 november 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
[slachtoffer] lag op bed. Iemand heeft hem omgedraaid. Hij was van mening dat het niet goed ging met [slachtoffer] en dat hij zijn woning uit moest. Er werd een rolstoel gepakt. [slachtoffer] is in die rolstoel gezet en rollend naar de hal gebracht. [medeverdachte] en [medeverdachte] hebben dit gedaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 13 februari 2023, opgenomen op pagina 545 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer
PL0100/2023037758 (onderzoek Tunesië) d.d. 22 mei 2023, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
V: Waarom moest [slachtoffer] uit de woning? Had dat te maken met drugs en het wapen die in jouw huis lagen?
A: Ook. Maar ik raakte in paniek, ik wist niet meer wat ik moest doen en ik wilde hem de deur uit hebben.
JV: Jij zegt dat je hem de woning uit wilden hebben. Hoe wisten de anderen dit? A: Dat heb ik gezegd. Zij snapten dat wel.
V: Hoe heb je hem de woning uit gekregen?
A: Ik had nog een rolstoel in huis staan. We hebben met zijn drieën, ik [verdachte] en [medeverdachte] , in de rolstoel gezet. Die man was loodzwaar.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 15 februari 2023, opgenomen op pagina 562 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
V: Hoe gaat het met [slachtoffer] toen jullie hem in de rolstoel tilden?
A: Er zat geen beweging in [slachtoffer] en het ging met heel veel moeite. Ik zag dat [slachtoffer] niet bewoog en dat hij zijn ogen dicht had.
V: Hoe voelde [slachtoffer] toen jullie hem optilden?
A: Wel een beetje stijf ja. Zijn armen bewegen was heel moeilijk. In de rolstoel tillen was moeilijk. Ik tilde hem bij zijn arm en die was al wat stijf.
V: Was [slachtoffer] flexibel toen hij in de rolstoel werd gezet.
A: Nee, hij was niet flexibel, hij bewoog niet makkelijk, hij was meer stijf......
V: Wie had [slachtoffer] waar beet?
A: Ik had hem bij zijn oksel, [medeverdachte] aan de andere kant. [verdachte] bij zijn benen volgens mij. V: Jullie hebben hem in de rolstoel naar buiten gedaan. Hoe ging dat?
A: [medeverdachte] reed de rolstoel met [slachtoffer] er in achterwaarts naar de voordeur. Ik liep er achter aan en [verdachte] stond achter mij in de woonkamer.
V: Wie heeft de voordeur open gedaan?
A: Volgens mij heb ik de voordeur open gedaan. De achterste wielen gingen goed over de drempel, toen de andere wielen van de rolstoel over de drempel gingen, gleed [slachtoffer] helemaal uit de rolstoel en viel [slachtoffer] met zijn hoofd op de grond. Dit is in de hal. [medeverdachte] sleepte vervolgens [slachtoffer] naar de andere kant van de gezamenlijke hal richting de trap.
V: Wie bepaalde dat [slachtoffer] weg werd gesleept bij jouw voordeur?
A: Dat begonnen [medeverdachte] en ik te doen, dat ging uit ons zelf, zonder overleg. Het maakte mij niet uit, [slachtoffer] moest weg bij mijn huis.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 15 februari 2023, opgenomen op pagina 662 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
V: Wie draaide [slachtoffer] om?
A: [medeverdachte] . Toen hij omgedraaid werd, zag ik dat hij blauw was in zijn hele gezicht.
V: Wie kwam er nou op het idee, dat [slachtoffer] naar buiten moest? A: [medeverdachte] , die wilde hem van bed af hebben.
V: In hoeverre dacht jij op het moment dat hij blauw op bed lag, dood was?
A: Ik dacht bij mijzelf dat het niet goed was. Ik had al vermoedens dat hij dood was. Ik had nog nooit iemand zo blauw gezien. Hij lag al een half uur, zonder te bewegen, op bed. Als hij dan omgedraaid wordt, en hij is zo blauw, dan weet je het eigenlijk al.
V: [slachtoffer] ligt op zijn rug op bed. Hoe gaat dat verder.
A: In de hal van de woning van [medeverdachte] stond een rolstoel. [medeverdachte] heeft de rolstoel opgehaald en zet die bij het bed neer. [slachtoffer] wordt bij zijn benen gepakt en bij zijn armen. Daar heb
ik mee geholpen. Daarna hebben wij hem in de rolstoel gezet. V: Hoe voelde [slachtoffer] aan?
A: levenloos, koud.
V: Hoe zit [slachtoffer] daarna in de rolstoel? A: Hij hing op zijn rug in de rolstoel.
V: In hoeverre was [slachtoffer] nog soepel? A: Hij was lomp zwaar.
V: Dan zit hij in de rolstoel, en dan?
Bij de voordeur zit een drempeltje, daar moest de rolstoel over heen. Toen hij over het drempeltje ging, gleed [slachtoffer] uit de rolstoel.
V: Hoe kwam [slachtoffer] terecht?
A: Hij viel met zijn achterhoofd op het beton van de galerij. Ik heb met [medeverdachte] [slachtoffer] naar de plaats gesleept waar hij later gevonden is door jullie. Dit was bij de trap. Dit was, dat hij niet voor de woning van [medeverdachte] zou worden gevonden.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina 671 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
V: Hoeveel tijd heeft er tussen gezeten dat jij de derde keer, de tijd was toen 06:31:35 uur, weer terug kwam en dat jullie [slachtoffer] op de gang hebben gelegd?
A: Nadat ik terug kwam heeft het hooguit een half uur maar waarschijnlijk wel minder geduurd dat we [slachtoffer] buiten de deur hebben gezet. Ik was overtuigd dat hij dood was.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2023, opgenomen op pagina 20 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant [naam] :
Op 11 februari 2023 omstreeks 07:30 uur, was ik ter plaatse en zag ik dat mijn collega's en medewerkers van de ambulance bezig waren met reanimeren van het slachtoffer [slachtoffer] . Ik hoorde een medewerker van de ambulance kort na mijn aankomst zeggen dat het slachtoffer al lijk stijf was en reanimeren niet meer zin had. Daarop zag ik dat gestopt werd met de reanimatie.
Bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] , het lichaam van [slachtoffer] van het bed hebben getild en in een rolstoel gezet. Vervolgens hebben zij de rolstoel uit de kamer gereden. Nadat [slachtoffer] in de hal, bij de voordeur, uit de rolstoel was gegleden, hebben zij het lichaam van [slachtoffer] over de galerij gesleept tot aan de plek waar hij later door de politie is aangetroffen. Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat er nog een derde persoon betrokken is geweest bij, in ieder geval, het optillen en in de rolstoel zetten van het lichaam van [slachtoffer] en het verplaatsen richting de voordeur. De rechtbank acht dit ook zonder meer aannemelijk nu [slachtoffer] 1.81 meter lang was en ongeveer 90 kilo woog, en volgens de medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] op dat moment lomp zwaar en al stijf aanvoelde. Gelet op de aanwezigen in de studio moet deze derde persoon verdachte of medeverdachte [medeverdachte] zijn geweest.
[medeverdachte] heeft in zijn verhoren bij de politie ontkend dat hij betrokken is geweest bij het verplaatsen van het lichaam van [slachtoffer] . Hij was door het continue gebruik van lachgasballonnen in combinatie met bier en sterke drank zo compleet van de wereld, dat hij hiervan ook niets heeft meegekregen. Deze verklaring van [medeverdachte] vindt steun in het procesdossier. Zo is verdachte, nadat de politie ter plaatse was gekomen, door verbalisant [naam] in de studio zittend aangetroffen met een ballon in zijn mond en twee grote lachgascilinders in zijn directe nabijheid. Verbalisant [naam] zag daarnaast dat de salontafel vol stond met (lege en volle) flessen bier en dat er ballonnen op de salontafel en bank lagen. De verklaring van [medeverdachte] wordt voorts ondersteund door [medeverdachte] . In
zijn verhoor bij de politie heeft hij verklaard dat [medeverdachte] van dit alles niks mee kreeg omdat hij in mijn kamer lag te slapen. Hij lag hier diep in coma. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat [medeverdachte] bij het verplaatsen van het lichaam van [slachtoffer] betrokken is geweest.
Verdachte heeft ook ter terechtzitting ontkend dat hij betrokken is geweest bij het verplaatsen van het lichaam van [slachtoffer] . Hij heeft echter wel meegekregen dat [slachtoffer] werd omgedraaid en dat hij toen het huis uit moest omdat het niet goed met hem ging. Ook heeft hij meegekregen dat [slachtoffer] in de rolstoel werd gezet en door [medeverdachte] en [medeverdachte] uit de kamer werd gereden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] in meerdere verhoren een belastende verklaring over verdachte heeft afgelegd. Daarbij is door hem ook een concrete door verdachte verrichte handeling genoemd, te weten het vasthouden van de benen. De rechtbank acht deze verklaringen van [medeverdachte] over de rol van verdachte betrouwbaar. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte in ieder geval tot aan het moment dat [slachtoffer] in de rolstoel de kamer uit werd gereden, aanwezig is geweest bij het verplaatsen van zijn lichaam. De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte wist dat [slachtoffer] de studio uit moest en dat hij daaraan heeft bijgedragen door [slachtoffer] bij zijn benen vast te pakken en van het bed in de rolstoel te tillen. Door aldus te handelen heeft verdachte een zodanig significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het wegnemen en verplaatsen van het lichaam van [slachtoffer] , dat sprake is van medeplegen. Dat uit de door [medeverdachte] afgelegde verklaringen geen eenduidig beeld naar voren komt over de personen die betrokken zijn geweest bij het wegnemen en verplaatsen van het lichaam van [slachtoffer] , maakt deze conclusie niet anders.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beoordelen, is of dit handelen van verdachte en de medeverdachten onder de delictsomschrijving van artikel 150 Sr valt. Hiervoor is van belang (1) dat kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] ten tijde van die handelingen reeds was overleden, (2) dat deze handelingen kunnen worden aangemerkt als het wederrechtelijk wegnemen van een lijk en/of het wederrechtelijk verplaatsen van een weggenomen lijk in de zin van artikel 150 Sr en (3) dat verdachte opzettelijk een lijk heeft weggenomen en/of verplaatst.
Was [slachtoffer] ten tijde van het handelen van verdachte en de medeverdachten overleden?
Hoewel de rechtbank het tijdstip van het overlijden van [slachtoffer] niet kan vaststellen, kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wel worden vastgesteld dat [slachtoffer] in elk geval op het moment dat hij van het bed werd opgetild en naar de galerij werd gebracht, niet meer in leven was. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Om 06:31 uur arriveert [medeverdachte] (voor de derde keer) bij het appartementencomplex van [medeverdachte] . Bij binnenkomst in de studio ziet hij dat [slachtoffer] nog steeds in dezelfde positie op het bed van [medeverdachte] ligt. Volgens [medeverdachte] heeft het vervolgens hooguit een half uur, maar waarschijnlijk wel minder geduurd voordat [slachtoffer] naar de galerij werd gebracht. De rechtbank leidt hieruit af dat [slachtoffer] in ieder geval niet direct na de aankomst van [medeverdachte] in de studio uit bed is getild en naar de galerij is verplaatst, maar dat hier enige tijd tussen heeft gezeten. Toen [slachtoffer] uiteindelijk werd omgedraaid zag [medeverdachte] dat het gezicht van [slachtoffer] ernstig blauw was en bij het optillen voelde het lichaam van [slachtoffer] volgens [medeverdachte] levenloos en koud aan. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] bij het optillen en verplaatsen van zijn lichaam niet heeft bewogen. Hij had zijn ogen dicht en voelde niet flexibel en een beetje stijf aan. Hierdoor was het moeilijk om hem in de rolstoel te tillen en heel moeilijk om zijn armen te bewegen. Kort na 07:30 uur, derhalve nog geen uur nadat het lichaam van [slachtoffer] verplaatst moet zijn, is door een ambulanceverpleegkundige geconstateerd dat [slachtoffer] was overleden en dat zijn lichaam al lijk stijf was. Het is een feit van algemene bekendheid dat lijkstijfheid pas tussen één en vier uur na het overlijden
intreedt. Gelet op dit gegeven in combinatie met het korte tijdsbestek van nog geen uur tussen het verplaatsen van het lichaam van [slachtoffer] en de constatering van de ambulanceverpleegkundige dat zijn lichaam lijk stijf was én de door verdachte zelf waargenomen uiterlijke kenmerken van [slachtoffer] op het moment van omdraaien, optillen en in de rolstoel zetten, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat [slachtoffer] ten tijde van het verplaatsen van zijn lichaam reeds was overleden.
Kan het handelen van verdachte en de medeverdachten worden aangemerkt als het wederrechtelijk wegnemen van een lijk en/of het wederrechtelijk verplaatsen van een weggenomen lijk in de zin van artikel 150 Sr?
De rechtbank stelt voorop dat het bestanddeel wegnemen in de zin van artikel 150 Sr niet is beperkt tot het wegnemen vanaf een bepaalde plaats, maar ziet op elk wegnemen van een overleden lichaam.
Daaronder is derhalve ook de situatie begrepen dat een lichaam wordt weggenomen van de plaats waar het is overleden. 23Van het wederrechtelijk wegnemen en/of verplaatsen is sprake indien het overleden lichaam onbevoegd, zonder bevel of verlof van de bevoegde autoriteit, wordt weggenomen en/of verplaatst. Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte, samen met medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] , het overleden lichaam van [slachtoffer] onbevoegd heeft weggenomen van de plaats waar [slachtoffer] is overleden, waarna het lichaam is verplaatst naar de galerij van het appartementencomplex.
Heeft verdachte opzettelijk een lijk weggenomen en verplaatst?
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die bewuste nacht niet heeft meegekregen hoe slecht het met [slachtoffer] ging. Ook uit het procesdossier kan niet worden afgeleid dat verdachte “vol” opzet heeft gehad op het wegnemen en verplaatsen van een weggenomen lijk. Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op het wegnemen en verplaatsen van een weggenomen lijk is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] ten tijde van het wegnemen en verplaatsen van zijn lichaam was overleden. Gelet op de door medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] waargenomen uiterlijke kenmerken van het lichaam van [slachtoffer] op het moment dat hij werd omgedraaid, opgetild en in de rolstoel neergezet, waarbij verdachte aanwezig is geweest en waaraan hij ook zelf heeft bijgedragen, moet voor verdachte, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] op dat moment was overleden. Door [slachtoffer] desondanks uit de woning te verplaatsen, omdat [medeverdachte] niet wilde dat de in zijn woning aanwezige verdovende middelen door eventuele hulpverleners zou worden ontdekt, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande overwegingen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] , opzettelijk en wederrechtelijk een lijk heeft weggenomen en dat zij dit weggenomen lijk daarna hebben verplaatst, zoals onder feit 3 is ten laste gelegd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 februari 2023 te Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een lijk, te weten het overleden lichaam van [slachtoffer] , heeft weggenomen en dat weggenomen lijk heeft verplaatst, immers hebben hij, verdachte en diens mededaders:
  • het lijk van het bed getild en
  • het lijk in een rolstoel gezet en vervolgens uit de woning gelegen aan de [adres] gereden en
  • (nadat het lijk uit de rolstoel gleed) het lijk versleept naar de galerij;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
feit 3:medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk een lijk wegnemen en het opzettelijk en wederrechtelijk een weggenomen lijk verplaatsen;
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen (strafmaat)verweer gevoerd. Wel heeft hij benoemd dat rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het positieve reclasseringsrapport van Reclassering Nederland.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland, d.d. 17 juli 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad), d.d.
7 oktober 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich, samen met zijn medeverdachten, schuldig gemaakt aan het wegnemen en verplaatsen van het overleden lichaam van [slachtoffer] . Toen medeverdachte [medeverdachte] in de nacht van 11 februari 2023 werd geconfronteerd met het overleden lichaam van [slachtoffer] , wilde hij hem uit zijn studio hebben. In de studio was een flinke hoeveelheid verdovende middelen aanwezig en [medeverdachte] wilde niet dat deze door eventuele hulpverleners zou worden ontdekt. [medeverdachte] heeft daarom tegen de andere aanwezigen gezegd dat [slachtoffer] de studio uit moest. Hierop heeft verdachte, samen met de medeverdachten, [slachtoffer] van het bed getild en in een rolstoel gezet.
Vervolgens hebben zij [slachtoffer] in die rolstoel uit de kamer gereden. Nadat [slachtoffer] in de hal, bij de voordeur, uit de rolstoel was geleden, hebben de medeverdachten [slachtoffer] over de galerijvloer gesleept tot aan de plek waar hij later door de politie is aangetroffen. Door aldus te handelen heeft verdachte geen enkel respect getoond voor (het lichaam van) [slachtoffer] . De rechtbank is zich bewust van de impact die dit handelen van verdachte en zijn medeverdachten heeft gehad op het leven van de nabestaanden van [slachtoffer] en het grote verdriet dat hierdoor bij hen is veroorzaakt. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens een strafbaar feit is veroordeeld. Bij het bepalen van de (hoogte van de) straf weegt de rechtbank het strafblad van verdachte dan ook niet als strafverzwarende omstandigheid mee.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. Verdachte is gestart met een werk-/leertraject Maatschappelijke zorg en werkt op basis van een jaarcontract op een woongroep voor mensen met verslavings- en/of psychiatrische problematiek.
Daarnaast heeft verdachte een eigen huurwoning en is hij gestopt met het gebruik van verdovende middelen. Uit het reclasseringsrapport volgt dat verdachte zijn leven thans redelijk op orde lijkt te hebben. De reclassering plaatst daarbij wel de kanttekening dat verdachte in het gesprek zeer terughoudend was met het verstrekken van informatie over zijn middelengebruik en sociale netwerk. De rechtbank zal bij het bepalen van (de hoogte van) de straf in het voordeel van verdachte rekening houden met de positieve wending die verdachte aan zijn leven lijkt te hebben gegeven. Tegelijkertijd weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat hij ter terechtzitting geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Door zijn ontkennende en berekenend overkomende houding heeft de rechtbank voorts geen goed beeld kunnen krijgen van verdachte en of, en zo ja in hoeverre, verdachte echt bereid en in staat is om zijn leven (duurzaam) op de rit te zetten.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Tegelijkertijd dient de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte. Verdachte is een
first offenderen lijkt zijn leven redelijk op orde te hebben. De rechtbank zal daarom volstaan met het opleggen van een taakstraf. Alles afwegende, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door
40 dagen hechtenis indien de taakstraf niet of niet naar behoren is verricht, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
De rechtbank legt een andere en lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij - anders dan de officier van justitie- tot een vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit komt.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[naam] (door tussenkomst van mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort), tot een bedrag van 17,500,- ter zake van affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[naam] (door tussenkomst van mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort), tot een bedrag van 17,500,- ter zake van affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partijen in hun geheel dienen te worden toegewezen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, nu de schade voldoende is komen vast te staan.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partijen niet- ontvankelijk moet worden verklaard, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het overlijden van [slachtoffer] bij de nabestaanden veel leed heeft veroorzaakt. Uit het namens de nabestaanden door mr. C.H. Dijkstra ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht is gebleken hoe groot de pijn van het verlies en het gemis van [slachtoffer] voor hen is.
De rechtbank acht echter het feit waaruit de gestelde schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 63 en 150 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Benadeelde partijen
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Sieders, voorzitter, mr. A.S. Venema-Dietvorst en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2024.
Mr. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde
opsporingsambtenaren opgemaakt. De genoemde paginas bevindein zich - tenzij anders aangegeven in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100/2023037758 (onderzoek Tunesië) d.d. 22 mei 2023. ECLI:NL:HR:2019:339.
2 Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina 371 e.v.
3 Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 12 februari 2023, opgenomen op pagina 65 e.v. en het proces-
verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina 493 e.v.
4 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 15 februari 2023, opgenomen op pagina
562 e.v.
5 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 13 februari 2023, opgenomen op pagina 468
e.v.
6 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 13 februari 2023, opgenomen op pagina
545 e.v.
7 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 15 februari 2023, opgenomen op pagina
562 e.v.
8 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 13 februari 2023, opgenomen op pagina
545 e.v.
9 Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina 371 e.v.
10 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 13 februari 2023, opgenomen op pagina
606 e.v.
11 Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina 371 e.v.
12 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina
671 e.v.
13 Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 14 februari 2023, opgenomen op pagina 142 e.v.
14 Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina 371 e.v.
15 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina
671 e.v.
16 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2023, opgenomen op pagina 345 e.v.
17 Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 februari 2023, opgenomen op pagina 371 e.v.
18 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2022, opgenomen op pagina 23 e.v.
19 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2022, opgenomen op pagina 20 e.v.
20 Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid, zaaknummer 2023.02.10.094, d.d. 11 juli 2023 opgemaakt door [naam] , arts en forensisch patholoog, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
21 Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid, zaaknummer 2023.02.10.094, d.d. 7 juli 2023 opgemaakt door [naam] , apotheker- toxicoloog, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
22 Een aanvullend deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2023.02.10.094, d.d. 25 juli 2024 opgemaakt door [naam] , arts en forensisch patholoog, en [naam] , apotheker-toxicoloog, op de door hen afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
23 [ naam] / [naam] / [naam] , artikel 150 Sr, aantekening 2. Zie ook: ECLI:NL:RBNHO:2018:5256.