ECLI:NL:RBNNE:2024:4847

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
18.057900.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal, belediging en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De verdachte is veroordeeld voor overtreding van de Wet op de identificatieplicht, vier diefstallen, belediging van meerdere personen, bedreiging van een conducteur in de trein en het vernielen van een ruit van een nachtopvang. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 februari 2024 in Leeuwarden niet heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Tevens heeft hij op dezelfde dag ambtenaren beledigd en zich verzet tegen hun rechtmatige uitoefening van hun bediening. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van februari tot mei 2024 meerdere diefstallen gepleegd in Heerenveen en Leeuwarden, waarbij hij goederen heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan psychische stoornissen. De rechtbank heeft ook een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, om de verdachte de nodige zorg te bieden. De vorderingen van benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Instantie Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak 29-11-2024
Datum publicatie 11-12-2024
Zaaknummer 18.057900.24
Rechtsgebieden Strafrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig
Op tegenspraak
Inhoudsindicatie Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet op de identificatieplicht, een viertal diefstallen, belediging van meerdere personen, bedreiging van een conducteur in de trein en het vernielen van een ruit van een nachtopvang. Veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Wetsverwijzingen Wetboek van Strafrecht 57
Wetboek van Strafrecht 62 Wetboek van Strafrecht 63 Wetboek van Strafrecht 266 Wetboek van Strafrecht 267 Wetboek van Strafrecht 285 Wetboek van Strafrecht 310 Wetboek van Strafrecht 350 Wetboek van Strafrecht 447
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/057900-24
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/069316-24, 18/076161-24, 18/077905-24, 18/112248-24, 18/161194-24
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/167120-24
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 november 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboorte datum] 2004 te [geboorte plaats] , zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats.
Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 september 2024 en 15 november 2024.
Gelijktijdig met deze strafzaak, maar niet gevoegd, heeft de rechtbank het verzoekschrift zorgmachtiging ex artikel 2.3. Wet Forensische Zorg van de officier van justitie behandeld. De stukken van die verzoekschriftprocedure maken deel uit van deze strafzaak.
Mr. Bruinsma-Woudstra, advocaat te Leeuwarden, heeft verdachte ten aanzien van dat verzoek bijgestaan.
Verdachte is ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/057900-24
1.
hij op of omstreeks 19 februari 2024 te Leeuwarden, niet (op eerste vordering) heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd krachtens de Wet op de identificatieplicht;
2.
hij op of omstreeks 19 februari 2024 te Leeuwarden opzettelijk de ambtenaren, te weten [slachtoffer] (BOA - Nederlandse Spoorwegen) en [slachtoffer] (BOA - Nederlandse Spoorwegen), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen, luid schreeuwend, meermaals de woorden toe te voegen: ''Jullie kankerracisten'', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 19 februari 2024 te Leeuwarden, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen de ambtenaren, [slachtoffer] (BOA - Nederlandse Spoorwegen) en [slachtoffer] (BOA - Nederlandse Spoorwegen), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van de verdachte door schoppende bewegingen te maken ten tijde van zijn aanhouding;
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/069316-24
1.
hij op of omstreeks 23 februari 2024 te Heerenveen bier en/of chocolade, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [bedrijf] (aan het [adres] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 28 februari 2024 te Leeuwarden een flesje Cola en/of een fles WKD/alcoholische drank, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [bedrijf] (gelegen aan het [adres] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/076161-24
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Leeuwarden een paar schoenen (merk Vans), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/077905-24
hij op of omstreeks 6 maart 2024 te Leeuwarden, een of meerdere kledingstukken, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/112248-24
1.
hij op of omstreeks 2 april 2024 te Heerenveen [slachtoffer] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood" en "ik zoek je op op het station", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 2 april 2024 te Heerenveen opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer] en/of [slachtoffer] , beiden Hoofdagent bij de Politie Noord-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hen de woorden toe te voegen:"Kanker racisten" en "fuck je moeder", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/161194-24
hij op of omstreeks 11 mei 2024 te Leeuwarden opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Inleiding
Zoals de rechtbank hierna bij de bespreking van het bewijs van feit 2 in de zaak met parketnummer 18/057900-24 zal overwegen, is er geen wettig en overtuigend bewijs dat [slachtoffer] en [slachtoffer] als ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, zoals voor een veroordeling ten aanzien van artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is vereist. Impliciet subsidiair is een “eenvoudige belediging” in de zin van artikel 266 Sr ten laste gelegd. Daarvoor is, anders dan voor artikel 267 Sr, een klacht vereist. De rechtbank zal hieronder bespreken of aan dit klachtvereiste is voldaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, hoewel een formele klacht van beide personen ontbreekt, op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 18/057900-24 ontvankelijk is in de vervolging. Volgens de officier van justitie kan de wens tot vervolging in beide aangiftes worden ingelezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
In het dossier ontbreekt voor feit 2 in de zaak met parketnummer 18/057900-24 een formele klacht van beide aangevers. Het ontbreken van een rechtsgeldige klacht hoeft niet te leiden tot niet- ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Bepalend daarbij is of uit de aangifte of uit het onderzoek ter zitting een expliciete wens tot vervolging blijkt. Nu uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt dat hij uitdrukkelijk wenst dat de officier van justitie tot vervolging over gaat, zal de officier van justitie ten aanzien van [slachtoffer] ontvankelijk worden verklaard in de vervolging. Dit is anders ten aanzien van [slachtoffer] , omdat een dergelijke wens niet uitdrukkelijk uit zijn aangifte blijkt. Derhalve is de officier van justitie ten aanzien van [slachtoffer] niet ontvankelijk in de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor alle ten laste gelegde feiten gevorderd.
Ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 18/057900-24 heeft de officier van justitie aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen van het impliciet primair, te weten de belediging van ambtenaren gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening zoals bedoeld in artikel 267 Sr. [slachtoffer] en [slachtoffer] waren namelijk tijdens dit feit buitengewoon opsporingsambtenaar in opleiding en dus (nog) niet beëdigd als ambtenaren. Wel kan volgens de officier van justitie een veroordeling wegens het impliciet subsidiair ten laste gelegde volgen, te weten de eenvoudige belediging van [slachtoffer] en [slachtoffer] ex artikel 266 Sr.
Ten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 18/057900-24 heeft de officier van justitie aangevoerd dat, hoewel [slachtoffer] en [slachtoffer] tijdens het feit nog niet als ambtenaren waren beëdigd, zij wel als zodanig herkenbaar waren. Zij waren immers in functie en droegen kleding van de Nederlandse Spoorwegen (hierna: NS). Dit maakt dat [slachtoffer] en [slachtoffer] werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, en een veroordeling wegens wederspannigheid kan volgen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman sluit zich ten aanzien van een bewezenverklaring en de kwalificatie daarvan aan bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle feiten, met uitzondering van feit 2 ten aanzien van [slachtoffer] en feit 3 in de zaak met parketnummer 18/057900-24, wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank acht feit 2 partieel en feit 3 integraal niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan (deels) zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Partiële vrijspraak feit 2 en integrale vrijspraak feit 3 in de zaak met parketnummer 18/057900-24
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [slachtoffer] en [slachtoffer] als ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van de bediening waren. [slachtoffer] en [slachtoffer] waren tijdens het feit in opleiding tot buitengewoon opsporingsambtenaar en waren dus (nog) niet beëdigd als ambtenaar. Verdachte zal van het impliciet primair ten laste gelegde (artikel 267 Sr) worden vrijgesproken.
Zoals hiervoor bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is overwogen, is het Openbaar Ministerie voor wat betreft de impliciet subsidiair ten laste gelegde eenvoudige belediging (artikel 266 Sr) slechts ontvankelijk ten aanzien van [slachtoffer] . De rechtbank acht eenvoudige belediging van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de vrijspraak voor feit 3 overweegt de rechtbank dat [slachtoffer] en [slachtoffer] tijdens dit feit nog niet waren beëdigd als ambtenaar, zodat het bestanddeel van “ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Dat aangevers als zodanig herkenbaar waren nu zij een uniform van de NS droegen, zoals door de officier van justitie is aangevoerd, doet hier niet aan af.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de bewijsmiddelen toe zoals die zullen worden opgenomen in de eventueel later op te maken aanvulling van dit verkort vonnis, indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld. Deze bewijsmiddelen bevatten de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Die aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/057900-24, feit 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/069316-24, het feit in de zaak met parketnummer 18/076161-24, het feit in de zaak met parketnummer 18/077905-24, feit 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/112248-24 evenals het feit in de zaak met parketnummer 18/161194-24 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/057900-24
1.
hij op 19 februari 2024 te Leeuwarden, niet op eerste vordering heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd krachtens de Wet op de identificatieplicht;
2.
hij op 19 februari 2024 te Leeuwarden opzettelijk [slachtoffer] in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd, door hem, luid schreeuwend, meermaals de woorden toe te voegen: ''Jullie kankerracisten'';
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/069316-24
1.
hij op 23 februari 2024 te Heerenveen bier en chocolade, toebehorend aan de [bedrijf] aan het [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 28 februari 2024 te Leeuwarden een flesje Cola en een fles WKD/alcoholische drank, toebehorend aan de [bedrijf] gelegen aan het [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/076161-24
1.
hij op 5 maart 2024 te Leeuwarden een paar schoenen (merk Vans), toebehorend aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/077905-24
1.
hij op 6 maart 2024 te Leeuwarden, een of meerdere kledingstukken, toebehorend aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/112248-24
1.
hij op 2 april 2024 te Heerenveen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood" en "ik zoek je op op het station";
2.
hij op 2 april 2024 te Heerenveen opzettelijk ambtenaren, te weten [slachtoffer] en [slachtoffer] , beiden Hoofdagent bij de Politie Noord-Nederland, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in
hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen:"Kanker racisten" en "fuck je moeder";
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/161194-24
1.
hij op 11 mei 2024 te Leeuwarden opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, toebehorend aan [slachtoffer] , heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/057900-24
overtreding van artikel 2 Wet op de identificatieplicht;
eenvoudige belediging;
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/069316-24
diefstal;
diefstal;
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/076161-24
1. diefstal;
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/077905-24
1. diefstal;
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/112248-24
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/161194-24
1. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ontoerekeningsvatbaar is ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 18/057900-24 en feit 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/112248-24.
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat verdachte ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 18/057900-24 en feit 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/112248-24 volledig ontoerekeningsvatbaar is. Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is gelet op de indruk die van hem is ontstaan tijdens de zittingen en de inhoud van het dossier, waaronder het reclasseringsrapport en de stukken aangaande de zorgmachtiging.
Concluderend acht de rechtbank verdachte strafbaar, nu geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van alle feiten verminderd toerekeningsvatbaar is.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van alle feiten, met uitzondering van het feit in de zaak met parketnummer 18/057900-24, omdat dit een overtreding betreft, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte ter zake van het feit in de zaak met parketnummer 18/057900- 24 schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf en/of maatregel.
De officier van justitie heeft de rechtbank in de verzoekschriftprocedure strekkende tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 3.2. Wfz verzocht een machtiging voor de duur van 6 maanden te verlenen, voor de in de procedure voorgestelde vormen van zorg (waaronder opname in een accommodatie).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf en/of maatregel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van het Leger des Heils van 24 juli 2024 en de stukken aangaande het verzoek tot het verlenen van de zorgmachtiging van 13 november 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 oktober 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan een reeks schade veroorzakende en overlast gevende strafbare feiten. Verdachte heeft onder andere een viertal diefstallen gepleegd, meerdere personen beledigd, een conducteur in de trein bedreigd en een ruit van de [slachtoffer] vernield.
Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de psychische integriteit, het veiligheidsgevoel dan wel het eigendomsrecht van de slachtoffers.
Persoonlijke omstandigheden
Verdachte heeft de strafbare feiten gepleegd toen hij 20 jaar oud was. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte eerder dit jaar onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
De rechtbank leidt uit het reclasseringsrapport onder andere af dat verdachte mede door psychische stoornissen problemen heeft op verschillende leefgebieden. De reclassering stelt dat verdachte zich niet aan afspraken kan houden en dat een klinische opname passend is om het hoge recidiverisico in te perken. Voor een dergelijke behandeling was verdachte niet gemotiveerd.
Uit het verzoek tot verlenen van een zorgmachtiging blijkt dat bij verdachte sprake is van ontwikkelingsstoornissen, schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen en middelgerelateerde- en verslavingsstoornissen.
Tot slot heeft de rechtbank gelet op de ter zitting gegeven toelichting van mevrouw [naam] van de reclassering. De reclassering heeft ter aanvulling op het rapport gesteld dat het de afgelopen tijd niet goed ging met verdachte, dat hij zowel gedwongen als in vrijwillig kader is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Zij heeft tevens gesteld dat detentie, gelet op de geestelijke toestand van verdachte niet passend is, zij noemt verdachte detentie ongeschikt. Zij heeft gesteld dat opname met een zorgmachtiging passend is om recidive te voorkomen.
Op de zitting van 15 november 2024 heeft de rechtbank, conform het verzoek van de officier van justitie, een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden ten behoeve van verdachte afgegeven.
Zoals de rechtbank heeft overwogen onder “strafbaarheid van de verdachte” is de rechtbank van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en zal deze verminderde toerekenbaarheid als strafverminderend meewegen bij de op te leggen straf.
Op te leggen straf
Anders dan door de verdediging is bepleit zal de rechtbank niet overgaan tot een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf en/of maatregel. De rechtbank onderkent dat verdachte kwetsbaar is en dat het bewezenverklaarde hem als gevolg van zijn stoornissen in verminderde mate kan worden toegerekend. Dit betekent echter niet dat in zijn geheel geen plaats is voor vergelding. Geen straf of maatregel opleggen doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst en omvang van de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank vindt mede gelet op de onmogelijkheid van verdachte om een geldboete te voldoen of (gelet op zijn psychische toestand) een taakstraf te verrichten, een gevangenisstraf passend en geboden. Uit het dossier kan de rechtbank niet opmaken dat verdachte detentie ongeschikt is.
Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden. De hoogte van de gevangenisstraf valt lager uit dan de strafeis van de officier van justitie, omdat de rechtbank minder feiten heeft bewezenverklaard. Wel zal de rechtbank voornoemde gevangenisstraf zoals geëist en verzocht voorwaardelijk opleggen, omdat rekening moet worden gehouden met artikel 63 Sr, de verminderde toerekenbaarheid van verdachte en de op 15 november 2024 verleende zorgmachtiging. In afwijking van de eis van de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om de proeftijd vast te stellen op drie jaren. Naar het oordeel van de rechtbank is, mede gelet op de jonge leeftijd van verdachte, een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
Voor de overtreding (feit 1 in de zaak met parketnummer 18/057900-24) zal de rechtbank overeenkomstig de strafeis toepassing aan artikel 9a Sr geven.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[bedrijf] , tot een bedrag van 79,99 ter zake van materiële schade en 181,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 170,00 ter vergoeding van materiële schade en 300,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 11.769,31 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van [bedrijf] gevorderd om het materiële deel toe te wijzen en het immateriële deel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] heeft de officier van justitie gevorderd om het materiële deel toe te wijzen maar wel te matigen en het immateriële deel toe te wijzen.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd om de vordering van [slachtoffer] toe te wijzen tot een bedrag van 4.068,67 (incl. BTW), omdat dit blijkens de bijgesloten offerte de kosten met betrekking tot het herstel van de twee kapotte ruiten bij de hoofdingang betreft.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om ten aanzien van alle vorderingen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van [bedrijf] aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De raadsman heeft afwijzing van de vordering van [slachtoffer] verzocht, primair vanwege de bepleite ontoerekenbaarheid, subsidiair omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en meer subsidiair omdat niet duidelijk is of de schade aan de bril nog kon worden hersteld.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de schadevordering van [slachtoffer] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De vordering van [bedrijf]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [bedrijf] de gestelde materiële schade van 79,99 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/076161-24 bewezen verklaarde feit. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 maart 2024.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren, nu dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De vordering van [slachtoffer]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer] materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 in de zaak met parketnummer 18/112248-24 bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade aan de bril op 100,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 april 2024, en voor het overige deel afwijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 in de zaak met parketnummer 18/112248-24 bewezen verklaarde. Aangever was ten tijde van het bewezen verklaarde aan het re-integreren. Toen aangever verdachte aansprak op zijn gedrag is hij door hem vastgepakt, bedreigd en is zijn bril op de grond gegooid. Dit alles maakt naar het oordeel van de rechtbank dat in dit concrete geval de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij aannemelijk zijn, in de zin van de aantasting op andere wijze in de persoon, en dat een billijke vergoeding van de immateriële schade op zijn plaats is. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 april 2024.
De vordering van [slachtoffer]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/161194- 24 bewezen verklaarde feit. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte toegebrachte schade aan de twee ruiten bij de hoofdingang, gelet op pagina 1 van de offerte onder nr, 2, 4.068,67 (incl. BTW) bedraagt. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 29 mei 2024 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 29 mei 2024. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 14 augustus 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter zitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in deze vordering, nu de voorwaardelijke veroordeling van latere datum is dan de in deze zaak bewezenverklaarde feiten.
Oordeel van de rechtbank
Mede gelet op de bewoordingen van artikel 14c, eerste lid, Sr en de ratio van de algemene voorwaarde, moet worden aangenomen dat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf vanwege niet naleving van de algemene voorwaarde niet kan worden gelast ter zake van een strafbaar feit waaraan de verdachte zich heeft schuldig gemaakt vóór de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd.
Omdat de voorwaardelijke veroordeling van latere datum is dan de bewezenverklaarde feiten wijst de rechtbank de vordering af.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 62, 63, 266, 267, 285, 310, 350 en 447e van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2 Wet op de identificatieplicht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 in de zaak met parketnummer 18/057900-24 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/057900-24, het onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/069316-24, het in de zaak met parketnummer 18/076161-24, het in de zaak met parketnummer 18/077905-24, het onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/112248-24 evenals het in de zaak met parketnummer 18/161194-24 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 18/057900-24:

Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 18/057900-24, feit 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/069316-24, het feit in de zaak met parketnummer 18/076161-24, het feit in de zaak met parketnummer 18/077905-24, feit 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/112248-24 en het feit in de zaak met parketnummer 18/161194-24:

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld

op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/076161-24
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[bedrijf]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering [bedrijf] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [bedrijf] aan de Staat te betalen een bedrag van
79,99(zegge: negenenzeventig euro en negenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 18/112248-24
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 april 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering ten aanzien van de materiële schade van [slachtoffer] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van
400,00(zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 april 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 100,00 (zegge: honderd euro) aan materiële schade en 300,00 (zegge: driehonderd euro) aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 8 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/161194-24
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van
4.068,67(zegge: vierduizend achtenzestig euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 81 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/167120- 24
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van 29 mei 2024 van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.
Dit verkort vonnis is gewezen door mr. M.J. Dijkstra, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. J.R. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 november 2024.