ECLI:NL:RBNNE:2024:5268

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
186828
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijkende zorgregeling in het belang van kinderen met betrekking tot omgangsregeling en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 juli 2024 een beschikking gegeven inzake de zorgregeling en kinderalimentatie voor de minderjarige kinderen van partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het belang van de kinderen voorop staat en dat zij in staat moeten zijn om hun sportactiviteiten te blijven volgen. De rechtbank heeft besloten dat de kinderen twee weekenden achtereen bij de vader verblijven, gevolgd door een weekend bij de moeder, om zo een balans te creëren tussen de omgang met beide ouders en de sociale activiteiten van de kinderen. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de man € 262,- per kind per maand moet betalen, met een verhoging naar € 278,24 per kind per maand per 1 januari 2024, en € 228,- per kind per maand per 8 juli 2024. De rechtbank heeft benadrukt dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen partijen moeten worden verdeeld, en dat de ouders zich moeten inspannen om tot afspraken te komen over de zorgregeling en de opvoeding van de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/186828 / FA RK 22-2061
beschikking van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2024
inzake
[naam man],
wonende te [woonplaats man] ,
hierna: de man,
advocaat mr. W.L.J. Fernhout, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw] ,
hierna: de vrouw,
advocaat mr. T.E. Heslinga, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij (tussen)beschikking van 14 februari 2023, heeft de rechtbank bepaald dat het hoofdverblijf van de twee minderjarige kinderen van partijen, [namen kinderen] , bij de vrouw is. Daarnaast heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling bepaald tussen de kinderen en de man, waarbij de kinderen volgens een vierweeks schema wekelijks één weekenddag bij de man [woonplaats man] verblijven. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 6 januari 2024 voorlopig aan de vrouw een bijdrage betaalt in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen van € 262,- per kind per maand. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing over de definitieve zorgregeling en de definitieve kinderalimentatie aangehouden in afwachting van een hulpverleningstraject bij het KKE. Deze beschikking dient als hier ingelast en herhaald beschouwd te worden.
1.2.
Na 14 februari 2023 heeft de rechtbank nog kennisgenomen van:
- de e-mail van het KKE, ontvangen op 21 juli 2023;
- de afsluitbrief van het KKE, ontvangen op 20 september 2023;
- de e-mail van de Raad, ontvangen op 25 september 2023;
- het F9-formulier van de vrouw, ontvangen op 11 oktober 2023;
- het F9-formulier van de man, ontvangen op 12 oktober 2023;
- het F2-formulier van de man waarin mr. [naam vorige advocaat] zich onttrekt als advocaat voor de man, ontvangen op 29 december 2023;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), ingekomen op 12 januari 2024;
- het F2-formulier van de man waarin mr. Fernhout zich stelt als advocaat voor de man, ontvangen op 8 januari 2024;
- het F9-formulier van de man, ontvangen op 29 januari 2024;
- het F9 formulier van de vrouw, ontvangen op 20 februari 2024;
- het F9-formulier met bijlagen van de man waarin hij zijn verzoek wijzigt, door de rechtbank ontvangen op 27 mei 2024;
1.3.
Op 7 juni 2024 heeft de rechtbank de zaak mondeling en met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- partijen, bijgestaan door hun advocaten,
- namens de Raad, mevrouw [naam medewerker Raad]

2.Nadere stukken, nadere standpunten en de beoordeling daarvan

2.1.
Uit de afsluitbrief van het KKE blijkt dat het traject negatief is afgerond. Om die reden heeft de Raad een nader onderzoek ingesteld naar de zorgregeling tussen de kinderen en de man. De Raad komt - kort samengevat - tot het advies om een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen eenmaal per twee weken van vrijdag tot en met zondag bij de man verblijven. De Raad ziet geen redenen om aan te nemen dat de veiligheid van de kinderen tijdens een weekend bij de man niet gewaarborgd kan worden en acht het ook in het belang van de kinderen dat zij tijdens de weekenden een langere periode bij de man kunnen verblijven. Volgens de Raad is de huidige zorgregeling erg onrustig en brengt veel reistijd voor de kinderen met zich mee. De Raad adviseert daarom een regeling vast te stellen waarbij de kinderen op de vrijdag na school door de vrouw naar de eerst mogelijke boot van [havenplaats 1 naar havenplaats 2] worden gebracht. De man haalt de kinderen in [havenplaats 1] op. Op zondagen worden de kinderen door de man aan het einde van de dag met de laatste boot vanaf [havenplaats 2] terug naar [havenplaats 1] gebracht, waar de vrouw dan de kinderen ophaalt. De Raad vindt dat de vakanties- en feestdagen bij helfte en in onderling overleg tussen ouders moeten worden verdeeld.
2.2.
De man heeft zijn oorspronkelijke verzoek ten aanzien van de zorgregeling bij brief van 27 mei 2024 gewijzigd. Hij verzoekt om een aanvulling/wijziging van de zorgregeling, waarbij de vrouw de kinderen op de vrijdag naar de boot brengt in [havenplaats 1] om [tijd] uur, en voor de periode 31/3 - 30/9 om [tijd] bij de terminal van de sneldienst. De man en de kinderen nemen dan de boot van [tijd] uur en in de periode 31/3 - 30/9 de sneldienst van [tijd] uur. Op zondag komt de man met de kinderen om [tijd] uur in [havenplaats 1] aan en haalt de vrouw de kinderen op van de boot. Ten aanzien van de vakanties verzoekt de man om te bepalen dat in de zomervakanties de kinderen drie aaneengesloten weken bij een ouder verblijven.
2.3.
De rechtbank moet nu nog een beslissing nemen over de zorgregeling en de kinderalimentatie.
Zorgregeling
2.4.
Beide partijen hebben een (andere) zorgregeling verzocht. Deze verzoeken moeten getoetst worden aan artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van het tweede lid kan de rechtbank op verzoek van ouders of een van hen een regeling vaststellen over de uitoefening van het ouderlijk gezag (in de zin van gezamenlijk gezag). Deze regeling kan onder meer omvatten een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) tussen de ouders. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Het belang van het kind vormt voor de rechtbank de eerste overweging, een en ander overeenkomstig artikel 3 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
2.5.
De vrouw heeft aangegeven dat zij het niet volledig eens is met het advies van de Raad. Zij heeft op de zitting haar zorgen geuit over het alcoholgebruik van de man. De man heeft aangegeven dat hij geen alcohol gebruikt en dat ook niet zal doen in het bijzijn van de kinderen. De man wenst de kinderen in de periode van 1/9 tot 30/3 vrijdag voor het einde van de schooltijd op te halen om de boot van [tijd] uur te halen. Volgens hem zou de school hiermee hebben ingestemd. De vrouw heeft dat bestreden. Ook heeft de vrouw aangegeven dat met de door de Raad geadviseerde zorgregeling [kind 1] op vrijdag en in de weekenden zijn sportactiviteiten zal missen.
2.6.
Met de Raad, is de rechtbank van oordeel dat het heel belangrijk is dat er goed en frequent contact is tussen de man en de kinderen om de onderlinge band te behouden en te versterken. Daartegenover staat dat er ook rekening moet worden gehouden met de sociaal-emotionele belangen van de kinderen. Naarmate kinderen ouder worden en meer sociale activiteiten gaan ontwikkelen zal de vastgestelde zorgregeling steeds meer flexibiliteit van de ouders vergen. De rechtbank is van oordeel dat het voor kinderen van belang is dat hun sociale omgeving zoveel mogelijk in de buurt is van hun woonomgeving. Ouders dienen zich daarom in te zetten om sociale activiteiten, bijvoorbeeld de sportactiviteiten, van de kinderen in beginsel doorgang te laten vinden. Dat betekent dat tussen partijen afspraken gemaakt moeten kunnen worden, bijvoorbeeld over de sportactiviteiten van [namen kinderen] in de toekomst op de vrijdagmiddag en zaterdag.
2.7.
Met de door de Raad geadviseerde zorgregeling om op vrijdag de kinderen na school op te halen zal [kind 1] (en mogelijk ook [kind 2] in de toekomst) op vrijdag en in de weekenden sportactiviteiten in [woonplaats vrouw] moeten missen. Dit probleem is echter inherent aan het feit dat de man op een eiland woont. Zoals hiervoor geschetst, acht de rechtbank het in het belang van de kinderen dat zij mee kunnen (blijven) doen aan de sociale activiteiten in [woonplaats vrouw] . Dit geldt temeer nu de vrouw onbetwist heeft gesteld dat het sporten voor [kind 1] een uitlaatklep is en hij de laatste tijd erg boos is als hij hier (door de omgang met de man) niet aan kan deelnemen. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dat ook dat de omgang tussen de man en de kinderen pas op zaterdagochtend kan beginnen. Het voordeel daarvan is dat zodra de man aankomt op zaterdag hij kan deelnemen aan de sociale activiteiten van de kinderen als onderdeel van het omgangsmoment tussen hem en de kinderen. De man kan immers bij het sporten aanwezig zijn en op die manier ook een actieve rol innemen. Tegelijkertijd betekent dit ook dat de man de kinderen slechts eenmaal per twee weken twee dagen bij zich heeft en dat dit dus een beperkte zorgregeling met zich meebrengt dan verzocht. Aangezien de rechtbank het - naast de sportactiviteiten - ook in het belang van de kinderen acht dat zij hun vader regelmatig zien, zal de rechtbank bepalen dat de kinderen twee weekenden achtereenvolgend van zaterdag tot zondag bij de man verblijven en vervolgens een weekend bij de vrouw, waarna dit patroon zich herhaalt. Op die manier kunnen de kinderen deelnemen aan hun sportactiviteiten in [woonplaats vrouw] , maar brengen zij ook veel tijd met de man door en ook periodiek een weekend bij hun moeder thuis.
2.8.
Voor wat betreft de vakantieregeling hebben partijen voor dit jaar een afspraak voor de zomervakantie gemaakt, waarvoor geldt dat de kinderen eerst een week bij de vrouw, daarna twee weken bij de man, dan twee weken bij de vrouw en daaropvolgend een week bij de man zijn. Daaruit leidt de rechtbank af dat partijen in staat zijn om tot onderlinge afspraken te komen. Hoewel partijen hebben aangegeven dat zij (tot nu toe) geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de verdeling van de volgende vakanties, kan ook de rechtbank niet vaststellen welke vakantieregeling in 2025 en de jaren daarna het meest in ieders belang is. Dit is immers afhankelijk van de toenemende draagkracht van de kinderen en de mogelijk telkens veranderende werksituaties en vakantieplannen van partijen zelf. De rechtbank zal daarom geen vaste vakantieregeling vastleggen, maar enkel bepalen dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte tussen partijen verdeeld moeten worden. De rechtbank merkt daarbij op dat zij zich kan voorstellen dat drie weken achtereen bij één ouder voor nu nog erg lang is voor kinderen van deze leeftijd, maar dat deze draagkracht de komende jaren veranderd. De rechtbank geeft partijen mee dat zij ieder jaar met elkaar in overleg moeten treden over de invulling van de vakanties en feestdagen. Indien dit niet tot een vergelijk leidt, kan eventueel een mediator benaderd worden of in het uiterste geval het geschil alsdan aan de rechtbank voorgelegd worden met de steekhoudende argumenten die op dat moment spelen.
Kinderalimentatie
2.9.
In de beschikking van 14 februari 2023 heeft de rechtbank aan de hand van de berekeningen van partijen
voorlopigbepaald dat de man met ingang van 6 januari 2023 € 262,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [namen kinderen] . Bij de vaststelling van dit bedrag is rekening gehouden met een zorgkorting van 15%. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat de man de kinderalimentatie feitelijk al met ingang van 1 oktober 2022 betaalt. Volgens de vrouw is het ook de bedoeling van partijen geweest dat deze ingangsdatum in de beschikking opgenomen zou worden en blijkt uit correspondentie tussen de advocaat van de vrouw en de voormalige advocaat van de man dat de man de kinderalimentatie jaarlijks zal verhogen met de indexatie. Aangezien deze latere ingangsdatum wel gevolgen heeft voor de indexering van de kinderalimentatie, wil de vrouw dat de ingangsdatum voor de definitieve kinderbijdrage alsnog op 1 oktober 2022 wordt bepaald.
2.10.
Anders dan de vrouw, is de rechtbank van oordeel dat ook de ingangsdatum voor de definitieve kinderalimentatie 6 januari 2023 moet zijn. Dat is de datum waarop de rechtbank het zelfstandig verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie heeft ontvangen. De correspondentie tussen de advocaat van de vrouw en de voormalige advocaat van de man over de eerdere ingangsdatum en de indexering van de kinderalimentatie is niet overgelegd, zodat de rechtbank niet kan vaststellen dat partijen daadwerkelijk een andere ingangsdatum zijn overeengekomen dan de ingangsdatum die in de beschikking van 14 februari 2023 is bepaald. Daar komt bij dat de beschikking van 14 februari 2023 inmiddels al geruime tijd geldt en partijen nooit hebben verzocht om verbetering daarvan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om voor de definitieve kinderbijdrage nu een andere ingangsdatum te bepalen en zal de ingangsdatum weloverwogen vaststellen op 6 januari 2023. Aangezien partijen het wel eens zijn met het bedrag dat in de beschikking van 14 februari 2023 is bepaald, zal de rechtbank het bedrag van € 262,- per kind per maand ook als definitieve kinderbijdrage vastleggen. Dit betekent dat de geïndexeerde kinderbijdrage met ingang van 1 januari 2024 € 278,24 per kind per maand bedraagt.
2.11.
Met de nieuwe, definitieve zorg/vakantieregeling die de rechtbank zal bepalen, verblijven de kinderen ongeveer gemiddeld twee dagen per week bij de man. Daarbij past een zorgkorting van 25%. In de beschikking van 14 februari 2023 is al benoemd dat de kinderbijdrage bij een zorgkortingspercentage van 25% € 215,- per kind per maand bedraagt in 2023. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de kinderbijdrage dan € 228,- per kind per maand. Dit is dan ook het bedrag dat de rechtbank zal vaststellen met ingang van de datum van deze beschikking.
2.12.
De slotconclusie ten aanzien van de kinderalimentatie is dus dat de man over de periode 6 januari 2023 tot 1 januari 2024 € 262,- per kind per maand moet betalen, over de periode 1 januari 2024 tot 8 juli 2024 een bedrag van € 278,24 per kind per maand, en per ingaande van 8 juli 2024 € 228,- per kind per maand.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1.
bepaalt voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat:
 [namen kinderen] gedurende twee weekenden achtereenvolgend vanaf zaterdagochtend tot en met zondag eind van de middag bij de man verblijven en vervolgens een weekend bij de vrouw, waarna dit patroon zich herhaalt;
 de zomervakantie 2024 bij helfte wordt verdeeld conform de overeenstemming tussen partijen, waarbij de kinderen de eerste week bij de vrouw verblijven, vervolgens twee weken bij de man, dan twee weken bij de vrouw en dan een week bij de man;
 de vakanties en feestdagen in de overige jaren in onderling overleg tussen partijen worden verdeeld;
3.2.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 14 februari 2023 ten aanzien van de
voorlopigekinderalimentatie in die zin, dat zij ten aanzien van de
definitievekinderalimentatie nu als volgt bepaalt:
  • met ingang van 6 januari 2023 dient de man € 262,- per kind per maand aan de vrouw te betalen als bijdrage in de verzorging en opvoeding van de kinderen en met ingang van 1 januari 2024 het (geïndexeerde) bedrag van € 278,24 per kind per maand;
  • met ingang van 8 juli 2024 dient de man € 228,- per kind per maand aan de vrouw te betalen als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Baken, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
fn: 1016