ECLI:NL:RBNNE:2024:5269

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
194331
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan moeder na verhuizing vader naar het zuiden van Europa

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over de minderjarigen [namen kinderen]. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. M.M.E. Rietjens, heeft verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar voortaan met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten. De man, die sinds september 2023 naar het zuiden van Europa is verhuisd, heeft geen verweer gevoerd en heeft per e-mail aangegeven in te stemmen met het verzoek van de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd door de verhuizing van de man, waardoor de vrouw alle verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen alleen draagt. De rechtbank oordeelt dat het gezamenlijk gezag niet meer in het belang van de kinderen is, aangezien de man slecht bereikbaar is en nauwelijks betrokken bij hun leven. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw toegewezen en het gezamenlijk gezag beëindigd, waarbij het gezag voortaan alleen aan de vrouw is toegewezen. De rechtbank benadrukt het belang van de rol van de man in het leven van de kinderen, ondanks de beëindiging van zijn gezag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/194331 / FA RK 24-643
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 21 juni 2024
inzake
[naam vrouw],
wonende [woonplaats vrouw] ,
hierna: de vrouw,
advocaat mr. M.M.E. Rietjens, kantoorhoudende te [Vestigingsplaats advocaat verzoeker1],
tegen
[naam man],
wonende [woonplaats man] ,
hierna: de man.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
 het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 27 maart 2024;
 een F9-formulier met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 15 mei 2024;
 een e-mail met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 30 mei 2024.
1.2.
Op 7 juni 2024 heeft de rechtbank de zaak mondeling en achter gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- namens de Raad voor de Kinderbescherming, [naam medewerker Raad] .
De man is opgeroepen, maar niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Tijdens deze relatie zijn zij de ouders geworden van [Kind 1] , geboren op [geboortedatum Kind 1] , en [Kind 2] , geboren op [geboortedatum kind 2] .
2.2.
De man heeft [namen kinderen] erkend. Beide ouders hebben het gezag over de kinderen. Bij beschikking van 8 maart 2022 is bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw. Daarnaast is daarin bepaald dat er een zorgregeling geldt waarbij de kinderen drie uur per twee weken contact hebben met de man, en dat deze regeling in overleg met de (in het kader van de toen lopende ondertoezichtstelling) betrokken jeugdzorgwerker wordt uitgebreid.
2.3.
De man woont sinds september 2023 in [het zuiden van Europa] .

3.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

3.1.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om het gezamenlijke gezag van partijen te beëindigen en haar voortaan met het eenhoofdig gezag over [namen kinderen] te belasten.
De vrouw heeft gesteld dat de kinderen klem en verloren dreigen te raken tussen hun ouders en tevens dat gezamenlijk gezag niet meer in het belang van de kinderen is. Daartoe voert de vrouw aan dat zij (mede door de verhuizing van de man naar [het zuiden van Europa] ) alle verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen alleen draagt en in de praktijk ook alle beslissingen over hen neemt. De vrouw vindt de afstand lastig en vertragend, omdat zij niet met de man kan overleggen. De man reageert niet op berichten van de vrouw en is nauwelijks betrokken bij het leven van de kinderen.
3.2.
De man heeft geen verweer gevoerd en per e-mail van 25 maart 2024 aan de vrouw aangegeven zich te kunnen vinden in haar verzoek. In dat kader heeft de man het navolgende geschreven:
“Ik geef hiervoor inderdaad mijn akkoord”. De vrouw heeft dit stuk, alsmede de e-mail waar de man op reageerde, in het geding gebracht.
3.3.
Op 8 mei 2024 schrijft de man aan de advocaat van de vrouw een e-mail waarin hij aangeeft:
“Ik heb de brieven ontvangen met de oproep om op 7 juni 2024 om 11.00 te verschijnen op de zitting. Kunt u dit zonder mijn aanwezigheid voor [naam vrouw] regelen?”. De rechtbank leidt uit de e-mails van de man af dat hij instemt met het verzoek van de vrouw.
Juridisch kader en ontvankelijkheid
3.4.
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (hierna 'BW') kan het gezamenlijk gezag worden beëindigd en vervolgens toegekend worden aan een van de ouders op verzoek van één of beide ouders, indien sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Artikel 1:253n, tweede lid, BW bepaalt dat het eerste en derde lid van artikel 1:251a BW van overeenkomstige toepassing zijn.
Op grond van artikel 1:251a BW kan de rechter een verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag toewijzen als er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen (klemcriterium), of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van een kind noodzakelijk is.
3.5.
De vrouw heeft gesteld dat de omstandigheden door de verhuizing van de man naar [het zuiden van Europa] zijn gewijzigd. De rechtbank is het daarmee eens. De vrouw is dan ook ontvankelijk in haar verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
3.6.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat beide ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kinderen uitoefenen en dat daar slechts in uitzonderlijke gevallen (zoals genoemd in artikel 1:251a BW) van afgeweken kan worden. Evenals de Raad, is de rechtbank van oordeel dat van een dergelijk uitzonderlijk geval in deze situatie sprake is zodat de rechtbank het verzoek zal toewijzen. De rechtbank acht het risico dat de kinderen klem of verloren dreigen te raken tussen hun ouders aannemelijk. Daarnaast is de rechtbank met de vrouw van oordeel dat er in ieder geval voldaan is aan voorwaarde b. van artikel 1:251a, eerste lid, BW en dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De man is zonder enig overleg plots naar [het zuiden van Europa] vertrokken en is sinds de verhuizing slecht bereikbaar voor de vrouw. Er is op dit moment geen fysiek contact meer tussen de man en de kinderen, enkel sporadisch digitaal contact zonder structurele frequentie. Zoals de Raad ter zitting ook heeft aangegeven, lijkt de man op dit moment nauwelijks zijn vaderrol te vervullen en verantwoordelijkheid te nemen voor de kinderen. Als er gezagsbeslissingen voor de kinderen moeten worden genomen, bestaat daarmee het risico dat de man geen goed zicht meer heeft op de leefwereld van de kinderen en dat hij niet goed kan inschatten wat zij nodig hebben. De rechtbank volgt hierin de Raad en zal dan ook met het verzoek van de vrouw toewijzen. Richting de man wil de rechtbank wel benadrukken dat het voor de kinderen heel belangrijk is dat hij – ondanks de beëindiging van zijn gezag – een rol in hun leven blijft vervullen, zelfs als dit een rol op afstand is. De rechtbank spreekt de hoop uit dat de man hierin zijn verantwoordelijkheid neemt.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijke gezag van de man en de vrouw over de minderjarigen [namen kinderen] , en bepaalt dat het gezag over [namen kinderen] voortaan alleen toekomt aan de vrouw;
4.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Baken, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 1016