ECLI:NL:RBNNE:2024:5271

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
24-511 V
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake AVG-verzoek

In deze zaak gaat het om het verzet van een opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 11 maart 2024, waarin het beroep van de opposant niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft op 27 juni 2024 het verzet behandeld, waarbij de opposant aanwezig was. De kern van de zaak betreft de vraag of de opposant tijdig een ingebrekestelling heeft verstuurd naar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland, wat een vereiste is voor een geldig beroep tegen niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de opposant geen ingebrekestelling had verstuurd, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

In de beoordeling van het verzet heeft de rechtbank vastgesteld dat er twijfels bestaan over de vraag of het college alle relevante stukken heeft ingediend in de beroepsprocedure. De opposant heeft gesteld dat hij wel degelijk een ingebrekestelling heeft verstuurd, maar het college heeft hierop pas na de uitspraak van 11 maart 2024 gereageerd. De rechtbank concludeert dat het verzet gegrond is, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan. De rechtbank heeft geen proceskosten toegewezen, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/511 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2024 op het verzet van

[naam], uit Leeuwarden, opposant [1] ,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 11 maart 2024 in het geding tussen
opposant
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland, het college.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van opposant gaat over de uitspraak van de rechtbank van 11 maart 2024 waarin de rechtbank het beroep van opposant niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft opposant deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 11 maart 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [2] is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep van opposant
4. Het beroep van opposant ging over het antwoord op de vraag of verweerder niet tijdig heeft beslist op het AVG-verzoek van opposant. Opposant heeft in beroep gesteld dat hij het college op 2 januari 2024 in gebreke heeft gesteld, waarna opposant beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
De uitspraak van 11 maart 2024
5. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant geen ingebrekestelling - als vereiste voor een geldig beroep tegen niet tijdig beslissen - heeft verstuurd.

Verzet

6. Het verzet slaagt. De rechtbank ziet aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 11 maart 2024.
7. Opposant stelt - onder opsomming van de gang van zaken - dat hij wel een ingebrekestelling heeft verstuurd.
7.1
Bij brief van 12 februari 2024 heeft de rechtbank ten behoeve van het beroep op grond van artikel 8:42 van de Awb bij het college alle op de zaak betrekking hebbende stukken opgevraagd. Het college heeft op dat verzoek niet gereageerd.
7.2
Na de uitspraak van 11 maart 2024 op het beroep heeft de rechtbank op 14 maart 2024 een email van het college ontvangen. Het college verwijst in de email naar een brief met dagtekening 20 december 2023, verzonden op 21 december 2023, als reactie op de aanvraag van opposant. De rechtbank merkt hierover op dat deze brief zich niet bij de email bevond en ook niet als op de zaak betrekking hebbend stuk ten behoeve van het beroep door het college is ingestuurd. Het college schrijft in de email : “
Kortom, in deze zaak hebben wij geen aanvullende stukken en is dit de enige brief die wij in deze zaak hebben verzonden.”.
Na het instellen van het verzet heeft het college bij email van 18 april 2024 gewezen op de hiervoor vermelde email van 14 maart 2024 en alsnog de hiervoor vermelde brief met dagtekening 20 december 2023, verzonden op 21 december 2023, bijgevoegd.
7.4
Het college heeft dus pas na de uitspraak op het beroep op het verzoek om het indienen van de op de zaak betrekking hebbende stukken gereageerd en pas na het instellen van het verzet de aan opposant verzonden brief van 20 december 2023 overgelegd. Daarom rijst bij de rechtbank de twijfel of het college alle op de zaak betrekking hebbende stukken in de beroepsprocedure heeft ingediend. Zo is bijvoorbeeld de door opposant ingediende aanvraag niet overgelegd. Het is de rechtbank daarom niet duidelijk of het college wel of niet een ingebrekestelling heeft ontvangen. De rechtbank acht daarbij ook van belang dat uit een door opposant overgelegde brief van het college van 22 maart 2024 blijkt dat het college zich op het standpunt stelt dat geen dwangsom verschuldigd is wegens niet tijdig beslissen omdat tijdig een besluit zou zijn genomen en niet omdat geen ingebrekestelling zou zijn ontvangen. Gelet daarop is niet buiten redelijke twijfel dat het beroep niet-ontvankelijk is.

Conclusie en gevolgen

8. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan.
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2024.
de griffier is buiten staat te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).