ECLI:NL:RBNNE:2024:5341

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
C/17/196366/HA RK 24-50
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bezwaar tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen in het kader van landinrichting Franekeradeel-Harlingen

In deze zaak heeft de enkelvoudige landinrichtingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [A] c.s. tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) die was vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Fryslân. De procedure betreft een herverkaveling in het kader van de Wet inrichting landelijke gebied (Wilg), die per 1 januari 2024 is ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ontwerp-LGR ter inzage heeft gelegen vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de oude regelgeving van toepassing blijft.

De verzoekers, [A] en [B], hebben bezwaar gemaakt tegen de aanleg van een sloot op de nieuwe eigendomsgrens, die volgens hen schade zou veroorzaken. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de verzoekers niet duidelijk hebben gemaakt wat hun bezwaar precies inhield en dat de gestelde schade niet voldoende onderbouwd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om het bezwaar gegrond te verklaren ongegrond is, omdat de verzoekers niet aan de vereisten van een duidelijk verzoekschrift hebben voldaan.

De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Tegen deze beschikking staat voor belanghebbenden beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Landinrichtingen, zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/196366/HA RK 24/50
Beschikking van de enkelvoudige landinrichtingskamer van 6 december 2024
inzake
[A]en
[B],
te [woonplaats]
en
[C]en
[D],
te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. S. Maakal,
verzoekers inzake de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR), opgemaakt door de Bestuurscommissie in de herverkaveling
"Franekeradeel-Harlingen"en vastgesteld door:
Gedeputeerde Staten van Fryslân,
te Leeuwarden,
verweerster,
gemachtigde: ing. mr. J. Heinen.
Verzoekers zullen in het hierna volgende - enkelvoudig - [A] c.s. worden genoemd.
Verweerster zal - enkelvoudig - als Gedeputeerde Staten worden aangeduid.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de ontwerp-LGR die ter inzage heeft gelegen van 2 november tot en met 13 december 2023,
- de hiertegen door [A] c.s. ingediende zienswijze,
- het besluit van 18 juni 2024 van Gedeputeerde Staten van Fryslân tot vaststelling van de LGR, dat ter inzage heeft gelegen van 11 juli tot en met 21 augustus 2024,
- het verzoekschrift namens [A] c.s. van 19 augustus 2024, bij de rechtbank ingekomen op 20 augustus 2024,
- het verweerschrift namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie,
- de mondelinge behandeling van 8 november 2024 ten overstaan van de enkelvoudige landinrichtingskamer van de rechtbank.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 8 november 2024 is [D] verschenen, bijgestaan door mr. S. Maakal. Verder zijn verschenen vertegenwoordigers namens Gedeputeerde Staten, de Bestuurscommissie en het Kadaster. Ing. mr. J. Heinen, heeft namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie het woord gevoerd. Van het behandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tot de processtukken, waarvan de inhoud hier als ingelast moet worden beschouwd, behoren, voor zover van belang, de Nadere regels voor de lijst der geldelijke regelingen Franekeradeel-Harlingen van 26 juni 2023 (hierna: de Nadere regels), de lijst rechthebbenden, het toedelingsregister en de bedrijfskaart.
RECHTSOVERWEGINGEN

2.Het toepasselijke recht

2.1.
Deze herverkaveling is uitgevoerd onder het regiem van de Wet inrichting landelijke gebied (hierna: Wilg) van 7 december 2006 en de daarbij behorende regelgeving. De Wilg is ingetrokken per 1 januari 2024. Met ingang van 1 januari 2024 is de wettelijke regeling met betrekking tot landinrichting neergelegd in Hoofdstuk 12 (Bijzondere instrumenten voor het inrichten van gebieden) van de Omgevingswet.
2.2.
Volgens artikel 4.5 lid 1 onder c Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet van 14 maart 2020 blijft het oude recht van toepassing als een ontwerp van een besluit tot vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. In deze herverkaveling heeft het ontwerpbesluit-LGR van 2 november tot en met 13 december 2023 ter inzage gelegen, derhalve vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het verzoek zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wilg en de daarbij behorende nadere regelgeving.

3.De feiten

3.1.
[C] en [D] zijn na de peildatum eigenaar geworden van een of meer percelen die op de peildatum in eigendom waren bij [A] en [B] , de rechtbank begrijpt de ouders van [D] .
3.2.
De inbreng van [A] c.s. bestond uit twee kavels. Van de grootste inbrengkavel is het noordelijke deel in het ruilplan van deze kavel afgesplitst en toegedeeld aan [E] , de eigenaar van het perceel ten noorden van deze kavel. De woning van [C] en [D] bevindt zich op een erfperceel dat aan de oostkant van de grootste inbrengkavel insnijdt, vlak bij de nieuwe eigendomsgrens met [E] .
3.3.
De Bestuurscommissie was in het kader van de kavelaanvaarding voornemens om op de nieuwe eigendomsgrens een sloot te graven.

4.De bezwaren

4.1.
[A] c.s. heeft bij verzoekschrift verzocht om het beroep tegen de LGR gegrond te verklaren, maar de rechtbank heeft hieruit niet kunnen afleiden wat het bezwaar tegen de LGR precies inhield, alsmede niet wat [A] c.s. verder wilde bereiken met het bezwaar. Het enige wat met enige moeite uit het verzoekschrift kan worden afgeleid is dat zij het niet eens zijn met het graven van de sloot, althans niet op de nieuwe eigendomsgrens.
Pas ter zitting is duidelijk geworden dat [A] c.s. een vergoeding wenst van schade die zij stelt te (gaan) lijden als gevolg van het graven van de sloot.

5.Het standpunt van de Bestuurscommissie/Gedeputeerde Staten

5.1.
Gedeputeerde Staten stelt dat het bezwaar tegen de sloot geen bewaar tegen de LGR is. Zij heeft overigens inmiddels aangeboden om de sloot geheel op de eigendom van [E] aan te leggen. Zij stelt verder dat er geen nadeel voor [A] c.s. is door de aanleg van de sloot en dat er geen grondslag is voor toekenning van schadevergoeding.

6.De beoordeling van het bezwaar

6.1.
Met betrekking tot het bezwaar oordeelt de rechtbank als volgt. Artikel 278 lid 1 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) bepaalt voor zover van belang dat het verzoekschrift een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust bevat. Er is gelet op de inhoud van het verzoekschrift van [A] c.s. aanleiding om te oordelen dat niet aan deze vereisten is voldaan. Een enkel verzoek tot gegrondverklaring van het beroep zonder verdere in-/aanvulling is te onbepaald. Verder blijkt, zoals hiervoor onder 4.1 is aangegeven, niet duidelijk op welke gronden het verzoek berust.
6.2.
Naast het voorgaande overweegt de rechtbank nog het volgende. [A] c.s. heeft ter zitting verklaard dat hij schade lijdt door de aanleg van de sloot omdat [E] , die klaarblijkelijk de grond van [A] c.s. huurt, dat na aanleg van de sloot dat niet meer zal willen doen. Ook zal door het om cultuurhistorische redenen na het graven van de sloot moeten aanbrengen van enig hoogteverschil in het perceel van [A] c.s. de bewerkbaarheid worden bemoeilijkt. Verder claimt [A] c.s. belastingschade omdat bij de aankoop van de grond in het kader van het ontlopen van overdrachtsbelasting is bepaald dat deze nog gedurende tien jaar agrarisch moet worden gebruikt. Als [E] de grond niet meer wil gebruiken zal er geen vervanger kunnen worden gevonden.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat [A] c.s. de gestelde schade niet heeft onderbouwd en geconcretiseerd en daarmee onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, terwijl dat in een geval als het onderhavige wel van hem wordt verwacht. De schade zoals die ter zitting voor het eerst naar voren is gebracht lijkt voornamelijk te zijn gebaseerd op veronderstellingen en een concreet schadebedrag is ook niet gesteld. De rechtbank laat hierbij nog in het midden of het graven van een sloot grondslag voor dergelijke schade kan vormen. Voor wat betreft de gestelde belastingschade geldt bovendien dat de LGR ziet op de financiële afwikkeling van de herverkaveling en de (theoretische) belastingclaim zoals die hier is aangevoerd en gemotiveerd valt daaronder niet. Het bezwaar zal gelet op het voorgaande ongegrond worden verklaard.
6.4.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten zal dragen.
7. Beslissing
De rechtbank:
7.1.
verklaart het bezwaar ongegrond;
7.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder de eigen kosten zal dragen.
Deze beschikking is gewezen door mr. R. Giltay en door hem in het openbaar uitgesproken op 6 december 2024 in aanwezigheid van mr. O.J. Bergsma als griffier.
c. 439
Rechtsmiddelenverwijzing
Tegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden, waaronder verzoeker, die voor de rechtbank zijn verschenen en voor de bestuurscommissie beroep in cassatie open bij de Hoge Raad te 's-Gravenhage overeenkomstig de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Het beroep wordt aangebracht bij een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verzoekschrift en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad.