ECLI:NL:RBNNE:2024:569

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
LEE 23/2462
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding toevoeging rechtsbijstand op basis van belang van de zaak en EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 23 februari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om vergoeding van rechtsbijstand beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een toevoeging, maar deze werd door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand afgewezen op 10 februari 2023. De reden voor de afwijzing was dat de kosten van rechtsbijstand niet in verhouding stonden tot het belang van de zaak, zoals bepaald in artikel 12, tweede lid, sub b, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Eiseres ging in bezwaar, maar het bestuur handhaafde de afwijzing in een besluit van 30 mei 2023.

De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, terwijl eiseres zich had afgemeld. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de vergoeding niet terecht was. Eiseres stelde dat zij recht had op vergoeding op basis van artikel 6, derde lid, onder c, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat haar een bestuurlijke boete was opgelegd. Verweerder daarentegen betoogde dat de afwijzing terecht was, verwijzend naar het arrest Quaranta tegen Zwitserland, waarin factoren zoals de ernst van het feit en de zelfredzaamheid van de verdachte relevant zijn voor het recht op kosteloze rechtsbijstand.

De rechtbank concludeert dat artikel 6, derde lid, van het EVRM geen ongeclausuleerd recht op kosteloze rechtsbijstand biedt, maar dat dit recht alleen bestaat indien de belangen van behoorlijke rechtspleging dit eisen. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat de omstandigheden in haar geval aanleiding gaven om van de drempel van € 500,00 af te wijken. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, en bevestigt de afwijzing van de vergoeding van de toevoeging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2462

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Niemeijer).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om vergoeding van de toevoeging van eiseres.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag om vergoeding met het besluit van 10 februari 2023 met toepassing van artikel 12, tweede lid, sub b, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) afgewezen omdat de kosten van rechtsbijstand niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak. Met het bestreden besluit van 30 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de weigering van de vergoeding gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiseres heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de vergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 6, derde lid, onder c, van het (Europees) Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) recht bestaat op (vergoeding van) toevoeging van een advocaat omdat aan de rechtzoekende een bestuurlijke boete is opgelegd. Volgens eiseres is de beoordelingsruimte die de lidstaat bij dit artikel toekomt alleen van toepassing op de bezwaarfase. Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 februari 2018. [1] De vergoeding van de toevoeging had daarom niet geweigerd mogen worden.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vergoeding van de toevoeging terecht is geweigerd. Verweerder verwijst naar het arrest Quaranta tegen Zwitserland van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waarin is overwogen dat de ernst van het feit waarvan de verdachte wordt verdacht, de zwaarte van de straf die hij riskeert, de complexiteit van de zaak en zelfredzaamheid van de verdachte relevant zijn voor de vraag of een onvermogende rechtzoekende recht heeft op kosteloze rechtsbijstand. [2] Verweerder stelt dat uit deze rechtspraak volgt dat het hanteren van de drempel dat in beginsel geen toevoeging wordt verleend als het op geld waardeerbare belang beneden de € 500,00 blijft, niet in strijd is met artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van het EVRM. Verweerder stelt dat eiseres geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van deze drempel.
5.3.
Anders dan eiseres stelt is de rechtbank van oordeel dat de toepassing van artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van het EVRM geen ongeclausuleerd recht op kosteloze rechtsbijstand met zich brengt. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Afdeling. Dat recht bestaat slechts indien de belangen van behoorlijke rechtspleging dit eisen. Daarbij spelen de factoren in het door verweerder aangehaald arrest een rol.
5.4.
Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat uit het door hem aangehaalde arrest volgt dat het hanteren van de drempel in het tweede lid van artikel 4 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt) niet in strijd is met artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van het EVRM volgt de rechtbank hem daarin niet. Gelet op het door verweerder aangehaalde arrest spelen immers naast de hoogte van de straf, ook de ernst van het feit waarvan de verdachte wordt verdacht, de complexiteit van de zaak en de zelfredzaamheid van de verdachte een rol bij de vraag of aanspraak bestaat op kosteloze rechtsbijstand. Artikel 4, zevende lid, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria maakt het echter mogelijk van het tweede lid af te wijken indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen, of indien zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende dit rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht. Deze bepaling biedt naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheid om rekening te houden met de in het arrest Quaranta tegen Zwiterland genoemde factoren.
5.5.
Eiseres heeft echter niet heeft aangevoerd dat noch gemotiveerd waarom de in het arrest genoemde factoren in dit geval tot de conclusie hadden moeten leiden dat verweerder de toevoeging niet heeft kunnen weigeren. Gelet daarop is het beroep ongegrond

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

EVRM
Artikel 6
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
2. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen;
Wet op de rechtsbijstand (Wrb)
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
rechtsbijstand: rechtskundige bijstand aan een rechtzoekende ter zake van een rechtsbelang dat hem rechtstreeks en individueel aangaat, voor zover in deze wet en de daarop berustende bepalingen geregeld;
(…)
Artikel 12
2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
(…)
b. de aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden kosten niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak;
(…)
Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt)
Artikel 4
(…)
2. Rechtsbijstand op basis van een toevoeging anders dan ten behoeve van eenvoudig rechtskundig advies wordt, als zijnde van onvoldoende belang, niet verleend indien het op geld waardeerbare belang blijft beneden een bedrag van € 500,-.
(…)
7. In afwijking van het eerste tot en met vierde lid kan rechtsbijstand of een toevoeging worden verleend indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen, of indien zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende dit rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht.

Voetnoten

1.ABRvS 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:476.
2.EHRM 24 mei 1991, nr. 12744/87, ECLI:CE:ECHR:1991:0524JUD001274487 (