De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primaire feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, bepleit de hoogte van de door de officier van justitie geëiste straf te matigen en aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten van het LOVS. Daarnaast heeft de raadsman bepleit rekening te houden met de in het rapport Pro Justitia (2020) geconcludeerde verminderde toerekenbaarheid van verdachte. De onderliggende stoornissen niet zijn behandeld zodat aannemelijk is dat daarvan thans nog sprake is en verdachtes keuzes ten tijde van het bewezen verklaarde hebben beïnvloed.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Op 19 mei 2023 is [slachtoffer] het slachtoffer geworden van een straatroof.
Verdachte heeft het slachtoffer bewust en opzettelijk naar een plek in [plaats] laten komen voor deze beroving. De locatie is door de drie verdachten vooraf gezamenlijk uitgezocht. Verdachte heeft het contact met het slachtoffer onderhouden en zijn medeverdachten op de hoogte gebracht van de locatie waar het slachtoffer zich bevond. Op deze locatie is het slachtoffer, onder dreiging van een niet van echt te onderscheiden pistool, beroofd van onder meer zijn telefoon en geld.
Verdachte heeft door zijn handelen het slachtoffer angst aangejaagd en op geen enkele wijze respect getoond voor andermans eigendom. Verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen behoefte aan geldelijk gewin en heeft daarbij een ernstige inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat een dergelijk feit een grote impact op een slachtoffer heeft en ook nadien nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kan ervaren. Ook veroorzaakt een dergelijk feit gevoelens van onveiligheid in algemene zin binnen de samenleving. Het feit heeft immers plaatsgevonden op klaarlichte dag en op de openbare weg, zodat willekeurige personen hiervan getuige konden zijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 15 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor onder meer vermogensdelicten.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het reclasseringsadvies van 21 september 2023, opgesteld door [naam] van de Reclassering Nederland. Uit dit advies komt naar voren dat verdachte de ernst van de verdenking bagatelliseert. Er is tevens sprake van een delictpatroon betreffende diefstal met een toename in de ernst van de delicten. De reclassering ziet het sociaal netwerk, de financiën, de houding en het psychosociaal functioneren van verdachte als directe delictgerelateerde factoren. Middelengebruik, huisvesting en dagbesteding zijn indirecte delictgerelateerde factoren.
Uit een eerder afgenomen Pro Justitia onderzoek (2020) komt naar voren dat verdachte een bovengemiddeld intelligente man is met een belaste voorgeschiedenis. Er is sprake van ADHDproblematiek en verslavingsproblemen. Dit betreft echter verouderde informatie. Het is aannemelijk dat de gestelde diagnose thans nog aan de orde is, omdat er geen behandeling op de beschreven problematiek is ingezet.
In de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde waren weinig leefgebieden op orde. Verdachte had geen vaste woon- of verblijfplaats, geen inkomen, geen werk en hij gebruikte veelvuldig harddrugs. Daarbij was sprake van een grotendeels negatief sociaal netwerk. Vlak voor de aanhouding was door de reclassering (in een vrijwillig kader) begeleid wonen en een uitkering voor verdachte geregeld. Er is geen zicht op huisvesting na detentie.
Door de reclassering wordt zowel de kans op herhaling als het risico op onttrekken aan voorwaarden ingeschat als hoog. Het risico op letsel wordt ingeschat als gemiddeld.
Vanwege het hoge recidiverisico en genoemde delictgerelateerde risicofactoren is reclasseringsinzet geïndiceerd, evenals een langdurige opname in een behandelkliniek, omdat verdacht niet stuurbaar is in een ambulante setting. Verdachte heeft weinig tot geen probleeminzicht en is niet intrinsiek gemotiveerd tot gedragsverandering. Ambulante hulpverlening heeft onvoldoende resultaat gehad, waarbij geen sprake is van afname in justitiële contacten. De reclassering ziet thans geen mogelijkheden voor gedragsverandering en risicobeperking. Het inzetten van bijzondere voorwaarden is niet haalbaar vanwege de hoge kans op onttrekken aan voorwaarden en het gebrek aan motivatie bij verdachte om zijn levensstijl te veranderen.
Voor de bepaling van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (verder: LOVS). Deze oriëntatiepunten worden in Nederland door strafrechters gebruikt om te voorkomen dat straffen in soortgelijke zaken te zeer uiteenlopen.
De rechtbank zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS van straatroof met licht geweld of verbale bedreiging met, gelet op de documentatie, veelvuldige recidive. Hiervoor geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden.
De rechtbank zal daarnaast rekening houden met de volgende strafvermeerderende factoren: medeplegen en het bij de bedreiging gebruikte op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsstraf de enige passende straf is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank wat betreft de hoogte van de straf aansluiting zoekt bij de LOVS-oriëntatiepunten. Echter, uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte behandeling nodig heeft maar hiervoor niet gemotiveerd is, zodat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen handelen. Een hogere straf dan de LOVSoriëntatiepunten is daarom aangewezen. De rechtbank heeft geen redenen om het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, omdat niet blijkt dat in het verleden vastgestelde problematiek heeft doorgewerkt in het plegen van het onderhavige delict.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 15 maanden passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 1.687,70, bestaande uit 1.187,70 aan materiële schade en 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd tot een bedrag van 240,00 aan materiële schade ( 40 voor de jas en 200 contant geld) en 500,00 aan immateriële schade. Voor het overige heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de schade onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de onderbouwing niet ziet op het ten laste gelegde maar veeleer op een oplichting.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. Zoals hiervoor uit de bewezenverklaring blijkt immers dat van de benadeelde een aantal goederen zijn gestolen, waaronder een telefoon, een rugzak, een jas, een ID-kaart en contant geld.
Ten aanzien van de post telefoon ontbreekt een onderbouwing van het gevorderde schadebedrag. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting verklaard dat de telefoon, een Samsung Galaxy A20, ten tijde van het bewezenverklaarde een jaar oud was. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade van de gestolen telefoon op . De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Ten aanzien van de post Quechua tas overweegt de rechtbank dat uit het procesdossier blijkt dat de benadeelde deze heeft teruggekregen van de politie. De rechtbank zal dit deel van de vordering afwijzen.
Ten aanzien van de post jas ontbreekt eveneens en onderbouwing van het gevorderde schadebedrag. Uit de bewezenverklaring volgt dat een jas van de benadeelde is gestolen. Niet blijkt dat de benadeelde deze heeft teruggekregen, zodat deze kosten voor toewijzing vatbaar zijn. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de hoogte van het gevorderde bedrag, zodat het gevorderde bedrag van zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de post ID-kaart overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat de politie de IDkaart heeft afgegeven aan de gemeente Leeuwarden (p. 409). De rechtbank heeft daarom geen redenen om te twijfelen aan de door de benadeelde partij gemaakte kosten voor het aanvragen van een nieuwe IDkaart. Deze kosten zijn voor toewijzing vatbaar en de rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de hoogte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de kosten van daarom toewijzen.
Ten aanzien van de post contant geld 220,00 overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier blijkt dat zowel de benadeelde (p. 253) als verdachte (p. 233) hebben verklaard dat het een geldbedrag van 220,00 van de benadeelde is gestolen. De rechtbank heeft daarom geen redenen om te twijfelen aan de hoogte van het gevorderde bedrag, zodat het gevorderde bedrag van zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de post sleutelbos overweegt de rechtbank dat uit het dossier afgeleid zou kunnen worden dat sleutels van de benadeelde zijn gestolen, omdat hij heeft verklaard dat hij na de straatroof via een openstaande balkondeur zijn woning in kon komen (p. 240). Hieruit blijkt dat de benadeelde partij kennelijk de sleutel van zijn woning kwijt was. Enige rechtstreekse relatie met het bewezenverklaarde volgt echter niet evident uit het dossier. Daarbij komt voorts dat deze schade en de kosten voor het vervangen van sloten niet nader zijn onderbouwd, zodat de rechtbank over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom nietontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Concluderend zal de rechtbank een totaal van aan materiële schade toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2023.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd, maar heeft daartoe enkel zelf de geestelijke gevolgen beschreven.
De rechtbank overweegt dat indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde zal daartoe voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarvoor is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De rechtbank overweegt dat daar in dit geval geen sprake van is, nu geen enkele onderbouwing is overgelegd.
De rechtbank overweegt voorts dat geen onderbouwing nodig is, indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in dit geval meebrengt dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat van een aantasting in de persoon op andere wijze sprake is.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de gevorderde aan immateriële schade moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2023.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 18 dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan A.J. Hoekma te betalen: