ECLI:NL:RBNNE:2024:903

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
24/637
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de begunstigingstermijn van een last onder dwangsom in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 19 maart 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld met betrekking tot de verlenging van de begunstigingstermijn van een opgelegde last onder dwangsom. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. N.A. Visser, hebben bezwaar gemaakt tegen de verlenging van de termijn die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland is vastgesteld. De voorzieningenrechter overweegt dat het belang van de derde-partij, die in afwachting van de bezwaarprocedure geen uitvoering aan de last hoeft te geven, zwaarder weegt dan het belang van verzoekers bij een kortere termijn. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat verzoekers onvoldoende onderbouwd hebben dat de verlenging van de termijn hen daadwerkelijk schade toebrengt. De uitspraak benadrukt dat de belangen van de derde-partij in deze fase prevaleren, vooral gezien het feit dat er geen overtredingen zijn vastgesteld tijdens controles. De voorzieningenrechter concludeert dat de verlenging van de begunstigingstermijn tot zes weken na de beslissing op bezwaar in stand blijft, en dat verzoekers geen recht hebben op terugbetaling van griffierechten of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/637

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoekers] uit [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. N.A. Visser),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland

(gemachtigde: A. Veenstra en A.E. Appelhof).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] uit [woonplaats]

(gemachtigde: mr. A. Kwint).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers met betrekking het verlengen van de begunstigingstermijn van de opgelegde last onder dwangsom over het gebruik van voorzieningen behorende bij de paardenhouderij door derden op het adres [adres] te [woonplaats].
1.1.
Met het besluit van 24 januari 2024 heeft het college de termijn waarbinnen aan de last moet zijn voldaan (de begunstigingstermijn) verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers met hun gemachtigde, de gemachtigden van het college en derde-partij met haar partner en haar gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekers wonen op het adres [adres] te [woonplaats]. Zij hebben op 19 juli 2023 een handhavingsverzoek ingediend. Dit handhavingsverzoek zag onder andere op het volgens verzoekers in strijd handelen met de voorschriften in de door het college op 3 juli 2020 verleende omgevingsvergunning voor een paardenbak.
2.1.
Op 14 november 2023 heeft het college aan derde-partij een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom verstuurd.
2.2.
Met een besluit van 18 december 2023 met kenmerk Z2023-00000419 heeft het college het verzoek om handhaving gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
2.3.
Met een besluit van 18 december 2023 met het kenmerk Z2023-00001825 heeft het college aan derde-partij een last onder dwangsom opgelegd. Daarbij is aan derde-partij de last opgelegd om het gebruik van derden van de voorzieningen behorende bij de paardenhouderij, zoals de paardenbak, de (schuil)stal en andere bijbehorende voorzieningen te beëindigen en beëindigd te houden. Daarbij is een begunstigingstermijn gegeven tot en met 15 maart 2024.
2.4.
Derde-partij heeft op 8 januari 2024 bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom.
2.5.
Met het besluit van 24 januari 2024 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na het besluit op bezwaar.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Het handhavingsverzoek is ingediend op 19 juli 2023. Het oude recht is daarom in deze procedure van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
5. Verzoekers stellen dat het college de begunstigingstermijn ten onrechte heeft verlengd, omdat de begunstigingstermijn niet langer mag zijn dan nodig is om de overtreding te beëindigen en de oorspronkelijk gestelde begunstigingstermijn daarvoor voldoende was. Verzoekers ervaren overlast van de paardenbak, met name in verband met stof- en geurhinder. De stofhinder is voor verzoekers extra belastend, omdat de heer [naam] last heeft van long-covid. De overlast wordt met name ervaren in de lente en zomer omdat het dan over het algemeen droger is. Daarom stellen verzoekers er belang bij te hebben dat de overtreding wordt beëindigd voordat die seizoenen een aanvang nemen.
6. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van derden die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoekers als volgt af.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat het belang van derde-partij erin is gelegen om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure nog geen uitvoering aan de last te hoeven geven. In de bezwaarprocedure vindt namelijk op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht een volledige heroverweging van het besluit plaats. Het gestelde belang van verzoekers is gelegen in het verminderen van de stof- en geuroverlast. Echter, tijdens drie controles van toezichthouders is geen geur- en stofhinder geconstateerd. Deze controlebezoeken hebben op meerdere momenten in het jaar plaatsgevonden, waaronder in de zomerperiode. De opgelegde last ziet dan ook niet op het beëindigen van stof- en geurhinder, daaromtrent zijn op dit moment geen overtredingen vastgesteld. De last ziet enkel op het beëindigen van het gebruik van voorzieningen door derden van de paardenhouderij zoals de paardenbak op het perceel. Naar het oordeel van de voorzieningenrecht hebben verzoekers onvoldoende onderbouwd dat hierdoor indirect ook de door hen wel ervaren stof- en geurhinder zal worden verminderd. Verder hebben verzoekers gesteld op dit moment geen overlast te ervaren. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat het college op de zitting heeft toegezegd dat hij zodra het advies van de bezwaarschriftencommissie is ontvangen, het besluit op bezwaar met voortvarendheid zal nemen. Dit alles overziend acht de voorzieningenrechter het belang van derde-partij bij het kunnen afwachten van de bezwaarprocedure groter dan het belang van verzoekers bij het vaststellen van een kortere begunstigingstermijn. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Dit betekent dat de verlenging van de begunstigingstermijn tot zes weken na de beslissing op bezwaar in stand blijft. Verzoekers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:32a
(…)
2. Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.