ECLI:NL:RBNNE:2025:1188

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
18-061653-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met vrijspraak voor poging tot seksueel binnendringen

Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van (poging tot) verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk. De verdachte is vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat de rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende steun vond in ander bewijsmateriaal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 juli 2022 in Assen met zijn hand de borst van het slachtoffer heeft betast, terwijl het slachtoffer herhaaldelijk aangaf dat zij dit niet wilde. De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure in aanmerking genomen bij de strafoplegging. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf had geëist, niet passend geacht en heeft in plaats daarvan een taakstraf opgelegd. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de verdachte en de impact van het feit op het slachtoffer meegewogen in haar beslissing.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.061653.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 april 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 januari 2024, 26 november 2024 en 19 maart 2025.
Ter terechtzitting van 19 maart 2025 is verdachte verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter zitting vertegenwoordigd door mr. G. Veenstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juli 2022 te Assen door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door:
  • (onverhoeds) de benen van [slachtoffer] aan te raken/betasten, en/of
  • (onverhoeds) de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden te trekken, en/of
  • met zijn, verdachtes, lichaam, op/voor die [slachtoffer] te gaan zitten/liggen, en/of
  • (meermalen) voorbij te gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] ,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte, meermalen, althans eenmaal:
  • zijn penis en/of vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht; en/of
  • met zijn handen de borsten en/of benen en/of vagina van die [slachtoffer] betast; en/of
  • de hand van die [slachtoffer] vastgepakt en (vervolgens) om zijn, verdachtes, penis gedaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juli 2022 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft/is verdachte, meermalen, althans eenmaal:
  • (onverhoeds) de benen van [slachtoffer] aangeraakt/betast, en/of
  • (onverhoeds) de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden getrokken, en/of
  • met zijn, verdachtes, lichaam, op/voor die [slachtoffer] gezeten/gelegen, en/of
  • (meermalen) voorbij gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] ,
  • met zijn handen de borsten en/of benen en/of vagina van die [slachtoffer] betast; en/of
  • de hand van die [slachtoffer] vastgepakt en (vervolgens) om zijn, verdachtes, penis gedaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juli 2022 te Assen door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door:
  • (onverhoeds) de benen van [slachtoffer] aan te raken/betasten, en/of
  • (onverhoeds) de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden te trekken, en/of
  • met zijn, verdachtes, lichaam, op/voor die [slachtoffer] te gaan zitten/liggen, en/of
  • (meermalen) voorbij te gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] ,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte, meermalen, althans eenmaal:
  • zijn penis en/of vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht; en/of
  • met zijn handen de borsten en/of benen en/of vagina van die [slachtoffer] betast; en/of
  • de hand van die [slachtoffer] vastgepakt en (vervolgens) om zijn, verdachtes, penis gedaan.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, en veroordeling voor de meer subsidiair ten laste gelegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer] zeer wisselend heeft verklaard en dat een deel van haar verklaringen niet wordt ondersteund door enig bewijsmiddel. Dat maakt dat haar verklaring niet betrouwbaar is. De verklaring die verdachte hier tegenover heeft gesteld is volgens de raadsman niet onaannemelijk. Hoewel op basis van de beschikbare camerabeelden kan worden vastgesteld dat verdachte onder meer de borst van [slachtoffer] heeft vastgepakt, ontbreekt de overtuiging dat daarbij sprake is geweest van dwang of onverhoeds handelen dat tegen de wil van [slachtoffer] was gericht.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde verkrachting en de subsidiair ten laste gelegde poging tot verkrachting niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat de verklaring van [slachtoffer] dat sprake is geweest van seksueel binnendringen door verdachte, of dat sprake is geweest van een poging daartoe, onvoldoende ondersteuning vindt in ander bewijsmateriaal zodat niet aan het bewijsminimum is voldaan.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 19 maart 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
[slachtoffer] zat op 17 juli 2022 in Assen bij mij in de auto. Ik heb toen met mijn hand aan de borst van [slachtoffer] gezeten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden
d.d. 18 juli 2022, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRBC22-135 (onderzoeksnaam [naam] ) d.d. 13 februari 2023, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Informatief gesprek met: [slachtoffer] .
[slachtoffer] was in de nacht van 16 op 17 juli 2022 gaan stappen met vrienden in Assen. [slachtoffer] vroeg aan een man of hij haar naar huis wilde brengen. Dat wilde hij wel doen. De man reed een stukje met de auto en stopte de auto toen. Hij ging aan haar zitten. [slachtoffer] zei dat ze dit niet wilde, meerdere keren. Hij zat aan haar tieten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 januari 2023, opgenomen op pagina 67 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Op 17 juli 2022 werd er een informatief gesprek zeden gevoerd met betrokkene [slachtoffer] . Tijdens dit informatieve gesprek stuurde zij middels haar telefoon middels snapchat gemaakte opnamen, te weten drie filmopnamen en twee screenshots.
Filmpje 1:
Duur 22 seconden. Te zien is het gezicht van betrokkene [slachtoffer] en een autoraam, te horen zijn de stem van betrokkene [slachtoffer] en een mannen stem.
B = Betrokkene [slachtoffer] en M = de man
M: Maar meisje, ik wil echt graag. (niet te verstaan)
B: Laterrr
B: Luister, ik wil echt fucking graag naar huis
M: Ja
B: Ik ga nu naar huis. Ik ga lekker slapen M: Ja
B: Blijf van m'n fucking tieten af, alsjeblieft, ik wil echt, oh alsjeblieft, tering op, hou tering op gast.
Te zien is betrokkene [slachtoffer] , die in de auto zit, haar bh bandje met daarover een bandje van haar zwarte hemdje zijn te zien en te zien is dat betrokkene [slachtoffer] heen en weer schudt in haar zitting. Tevens is een hand te zien die de rechterborst van betrokkene [slachtoffer] vastpakt.
Bewijsoverweging rechtbank
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor dit feit geldt dat alleen verdachte en [slachtoffer] aanwezig zijn geweest op het moment dat de ten laste gelegde aanranding zou hebben plaatsgevonden. Er zijn geen andere personen die hierover uit eigen wetenschap kunnen verklaren. De rechtbank zal dus moeten beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is en voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank constateert dat [slachtoffer] meerdere, inhoudelijk gedeeltelijk verschillende verklaringen heeft afgelegd en dat een deel van haar verklaringen niet of onvoldoende wordt ondersteund door overig bewijsmateriaal. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] bij hem in de auto is gestapt en dat zij het initiatief zou hebben genomen voor seksuele handelingen. Nu door [slachtoffer] niet eenduidig is verklaard over (de toedracht van) hetgeen heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat seksuele handelingen zijn verricht met instemming van [slachtoffer] niet bij voorbaat ongeloofwaardig of onaannemelijk.
De rechtbank kan aan de hand van de beschrijving van een door [slachtoffer] aan de politie verstrekt filmfragment, in combinatie met de verklaring van verdachte ter zitting, wel vaststellen dat verdachte op enig moment met zijn hand de borst van [slachtoffer] heeft betast. Op het moment dat verdachte de borst van [slachtoffer] heeft betast heeft zij duidelijk verbaal aangegeven dat verdachte hiermee moest stoppen en dat zij hier, in ieder geval op dat moment, niet van gediend was. Desondanks is verdachte doorgegaan met het betasten van de borst van [slachtoffer] .
De rechtbank benadrukt daarbij dat de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] zijn hand zou hebben gepakt en op haar borst heeft gelegd, op geen enkele manier wordt ondersteund door de beschrijving van het ter zitting getoonde filmfragment. De rechtbank acht deze verklaring dan ook niet geloofwaardig en schuift deze terzijde.
Het handelen van verdachte is een ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft [slachtoffer] bovendien gedwongen tot het dulden van deze handeling door daarmee door te gaan terwijl [slachtoffer] meerdere keren heeft gezegd dat zij dat niet wilde. De rechtbank komt daarmee tot een veroordeling voor de meer subsidiair ten laste gelegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Ten aanzien van de overige handelingen die ten laste zijn gelegd en die niet op voornoemd filmfragment zijn vastgelegd is de rechtbank van oordeel dat, voor zover al zou kunnen worden vastgesteld dat deze hebben plaatsgevonden, niet kan worden uitgesloten dat daarbij sprake is geweest van seksuele handelingen met instemming van [slachtoffer] en dat daarbij dus ook niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van dwang. De rechtbank zal verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 juli 2022 te Assen door een andere feitelijkheid, te weten door:
- voorbij te gegaan aan de verbale signalen van verzet van die [slachtoffer] ,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft verdachte,
- met zijn hand de borst van die [slachtoffer] betast;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland d.d. 26 oktober 2023 en 17 oktober 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 februari 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van [slachtoffer] door met zijn hand haar borst te betasten. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Ondanks het feit dat [slachtoffer] geen aangifte heeft willen doen, spreekt het voor zich dat het feit een grote impact op haar moet hebben gehad. Verdachte heeft niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen en heeft zich laten leiden door zijn eigen lustgevoelens. Ook heeft verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
De reclassering heeft in haar rapporten van 26 oktober 2023 en 17 oktober 2024 aangegeven dat zij het risico op herhaling onvoldoende kunnen inschatten, gelet op het gebrek aan informatie, het feit dat verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent en hij een first-offender is. Daarnaast ziet de reclassering onvoldoende mogelijkheden om in het kader van reclasseringstoezicht vooruitgang te boeken vanwege de gesloten en ontkennende houding van verdachte, het gebrek aan een hulpvraag, culturele verschillen en de taalbarrière. Wel zijn er zorgen over de mentale gesteldheid van verdachte. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke (gevangenis)straf met alleen de algemene voorwaarde op te leggen.
Alles afwegend en gelet op straffen die doorgaans opgelegd worden in vergelijkbare zaken acht de rechtbank oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, niet passend. De rechtbank heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dat betekent dat de rechtbank aan
verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf zal opleggen. De rechtbank acht, mede gelet op de zorgen van de reclassering over de mentale gesteldheid van verdachte, een voorwaardelijke taakstraf noodzakelijk om verdachte in de toekomst er van te weerhouden (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als een zodanige handeling te gelden. Wel moeten de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als zo'n handeling worden aangemerkt
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn is aangevangen op 31 januari 2023 op het moment van inverzekeringstelling van verdachte en dat op 2 april 2025 vonnis wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met ruim 2 maanden overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. De rechtbank acht, alles afwegende in beginsel een taakstraf voor de duur van 120 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen in die zin, dat het voorwaardelijk deel van de op te leggen taakstraf wordt verhoogd tot 50 uren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Bepaalt dat van deze taakstraf
een gedeelte, groot 50 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 35 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Sieders, voorzitter, mr. H.R. Eising en
mr. M.T.M. Hennevelt, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 april 2025.