ECLI:NL:RBNNE:2025:1241

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
LEE 25/839
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor woningbouw in Achtkarspelen

Op 24 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak LEE 25/839, waarin verzoeksters een voorlopige voorziening vroegen tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een woning met vrijstaande berging/carport. De omgevingsvergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen op 12 december 2024. Verzoeksters, die bezwaar maakten tegen de vergunning, stelden dat de vergunning niet zorgvuldig was verleend en dat er geen maatschappelijk draagvlak voor het bouwplan was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond en de vergunninghouder al met bouwwerkzaamheden was begonnen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunning in overeenstemming was met de geldende bestemmingsplannen en dat er geen onaanvaardbare aantasting van beschermde landschappelijke waarden plaatsvond. Ook werd vastgesteld dat de vergunninghouder bereid was om de landschappelijke inpassing aan te passen indien nodig. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om de omgevingsvergunning te schorsen en dat de belangen van verzoeksters niet opwogen tegen de belangen van de vergunninghouder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/839
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 maart 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam 1], uit [woonplaats 1], verzoekster 1, mede als gemachtigde van [naam 2]
,uit [woonplaats 2], verzoekster 2,
samen te noemen: verzoeksters,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen, het college
(gemachtigden: M. Oudman en J. de Boer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam 3],uit [woonplaats 3] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. F. Krol-Postma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeksters tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning met vrijstaande berging/carport op het perceel gelegen aan de [adres] in [plaats 1].
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 12 december 2024 verleend. Verzoeksters hebben hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster 1, [naam 4], de gemachtigden van het college, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Feiten en omstandigheden

2. De locatie waar de vergunning op ziet ligt op twee percelen. Ten aanzien van het eerste perceel (kadastrale nummer 2868) is de ‘Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied Achtkarspelen’ van toepassing. Op dit perceel rust de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Besloten gebied’. Ten aanzien van het andere perceel is de ‘Beheersverordening dorpen Achtkarspelen’ van toepassing. Op dit perceel rust de bestemming ‘Agrarische Doeleinden’.
2.1.
Op beide percelen is geen bouwvlak aanwezig. De bouw van een woning is op grond van de regels niet toegestaan. Het college heeft met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “bouwen” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en voor de activiteit “handelen in strijd met de regels” zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º van de Wabo. Hiervoor heeft de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeksters af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
De voorzieningenrechter ziet geen mogelijkheid om op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de beroepszaak, omdat tegen het besluit nog een andere beroepszaak loopt (zaaknummer: LEE 25/368).
Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Laatstgenoemde wet geeft overgangsrecht op grond waarvan in bepaalde gevallen het oude recht blijft gelden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend voor 1 januari 2024, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Nu de omgevingsvergunningaanvraag is ingediend voor 1 januari 2024, blijft in dit geval de Wabo met aanverwante wetgeving van toepassing.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Gelet hierop dient de voorzieningenrechter dus eerst na te gaan of er sprake is van spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Uit de stukken volgt dat vergunninghouder is gestart met (voorbereidende) bouwhandelingen. Op zitting heeft vergunninghouder aangegeven dat op de beoogde plek de grond is afgegraven en bekisting is geplaatst. Niet is gebleken dat vergunninghouder bereid is de uitkomst van de bodemprocedure af te wachten. Wel heeft hij aangegeven de uitspraak over het verzoek om voorlopige voorziening te willen afwachten. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang bij de beoordeling van het verzoek van verzoeksters.
Perceelnummers
6. Verzoeksters voeren aan dat het besluit niet zorgvuldig aangeeft op welke percelen de vergunning betrekking heeft. Op zitting is dit punt met partijen besproken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is voor partijen voldoende duidelijk op welke locatie gebouwd gaat worden. Dit punt geeft geen aanleiding tot schorsing van het besluit.
Overleg/maatschappelijk draagvlak
7. Verzoeksters voeren aan dat er gedurende de procedure niet naar de argumenten van omwonenden is geluisterd en zij niet bij het bouwplan zijn betrokken. Vergunninghouder heeft slechts een schets aan omwonenden laten zien en meegedeeld dat het college met dit plan akkoord is gegaan. Dat is geen overleg. Er is geen maatschappelijk draagvlak voor het plan.
7.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat op basis van de Wabo er geen verplichting bestaat tot participatie. Vastgesteld moet worden dat verzoeksters zijn geïnformeerd door vergunninghouder over het plan. Dat er voorafgaand aan het indienen van de aanvraag geen overleg heeft plaatsgevonden met omwonenden, maakt niet dat de procedure dan wel de vergunning onzorgvuldig is. Zowel het ontwerpbesluit, als ook het definitieve besluit zijn ter inzage gelegd. Verzoeksters zijn in dat kader in de gelegenheid gesteld om aan te geven waarom de vergunning niet verleend kon worden. Van deze mogelijkheid hebben zij ook gebruikt gemaakt. De voorzieningenrechter ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om de bestreden omgevingsvergunning te schorsen.
Goede ruimtelijke ordening
8. Op basis van de hierna volgende gronden voeren eisers aan dat er geen goede ruimtelijke onderbouwing aan het besluit ten grondslag ligt.
Beschermd gebied
9. Verzoeksters voeren aan dat het bouwen van een nieuwbouwwoning op deze plek een aantasting is van het beschermde gebied dat onderdeel uitmaakt van het Nationaal Landschap de Noardlike Fryske Wâlden. Op zitting hebben zij erop gewezen dat het gebied onderdeel is van ‘oud [plaats 2]’ en dat met het project het open landschap wordt aangetast.
9.1.
Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat als gevolg van het bestreden besluit een onaanvaardbare aantasting van beschermde landschappelijke waarden plaatsvindt. In de ruimtelijke onderbouwing is verwoord dat vanuit cultuurhistorische oogpunt er geen belemmeringen zijn geconstateerd. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeksters hebben aangevoerd geen aanknopingspunt om daaraan te twijfelen. Wat betreft het landschap, stellen verzoeksters dat sprake is van te beschermen (open) landschap. Dat volgt de voorzieningenrechter niet. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter onder meer dat het bestemmingplan en de beheersverordening waarvan het college afwijkt voor de twee percelen geen bijzonder bescherming biedt van de door verzoeksters genoemde openheid. In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat de [locatie] is gelegen in het houtwallenlandschap dat zich kenmerkt door landschappelijke kamers en dat het nieuwe woonperceel in aansluiting op de bestaande kamers wordt gerealiseerd. Verder is aangegeven dat de opgaande beplanting rond het erf intact blijft en dat er een nieuwe elzensingel wordt gerealiseerd. Hiermee wordt volgens de ruimtelijke onderbouwing voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
In de motivering van de verklaring van geen bedenkingen is nader ingegaan op de inpassing van het project in de omgeving. Daarbij is nog verwezen naar de “Visie ruimtelijke kwaliteit buitengebied Achtkarspelen” en is aangegeven dat het gebied is aangeduid als landschap van jonge heideontginning. Voor de [locatie] geldt, aldus de verklaring van geen bedenkingen, dat de landschapskamers goed intact zijn door de omringende singels. De voorzieningenrechter kan volgen dat wordt gesteld dat het vergunde project met een landschappelijke inpassing die aansluit op de bestaande kamers, en ook aansluit bij de kenmerken van de [locatie], op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In de enkele verwijzing van verzoeksters naar het Nationaal Landschap ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een ander voorlopig oordeel.
Landschappelijke inpassing; evidente privaatrechtelijke belemmering
10. Gesteld wordt dat niet kan worden voldaan aan het landschappelijk inpassingsplan dat onderdeel uitmaakt van het besluit. [1] Volgens dit plan gaat er een elzensingel geplant worden op de erfafscheiding met verzoekster 1. Zij wil daar geen toestemming voor verlenen. Dit betekent dat de landschappelijke inpassing die onderdeel uitmaakt van de vergunning volgens verzoeksters een evidente privaatrechtelijke belemmering oplevert (artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek). De elzensingel mag ook niet, zoals wel in de ‘Nota van beantwoording zienswijzen’ (Nota) staat – ‘dicht op de erfgrens staan’, maar dient minstens op twee meter afstand van de grenslijn van het erf met verzoekster 1 te worden geplant.
10.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat bij de ruimtelijke onderbouwing een landschappelijk inpassingsplan is gevoegd. Onderdeel van dit plan is het realiseren van een elzensingel. Niet ter discussie staat dat het college landschappelijke inpassing van belang acht. Ook bestaat geen discussie tussen partijen dat volgens het plan de elzensingel op de erfgrens met verzoekster 1 is gepland. Verzoekster 1 heeft aangegeven daar geen toestemming voor te willen verlenen. Op zitting heeft vergunninghouder aangegeven dat hij niet in strijd met artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek wenst te handelen. Naar het voorlopig oordeel dient het college te borgen dat het project landschappelijk wordt ingepast. Dat is thans het geval met het landschappelijke inpassingsplan dat onderdeel is van de ruimtelijke onderbouwing dat onderdeel is van de vergunde aanvraag.
10.2.
Verzoeksters voeren aan dat het vergunde project, en in het bijzonder de landschappelijke inpassing, niet uitvoerbaar is in verband met een privaatrechtelijke belemmering. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2338, bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, alleen aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. De voorzieningenrechter stelt vast dat thans niet zeker is dat de elzensingel op de beoogde locatie (op de erfgrens) kan worden gerealiseerd. Dit is het gevolg van de opstelling van verzoekster 1 die aangeeft hieraan niet mee te willen werken.
Of sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering zoals bedoeld in de rechtspraak zal in de bodemzaak moeten worden beoordeeld. De voorzieningenrechter ziet in dit geval echter, op grond van een belangenafweging, geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft in de Nota aangegeven dat het weliswaar de voorkeur heeft dat de elzenhaag op de erfscheiding wordt ingeplant, maar dat op zichzelf geen verplichting is. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog in de houding van het college en vergunninghouder geen aanknopingspunt voor het oordeel dat, indien sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, het met een geringe verschuiving van de elzenhaag niet eveneens kan worden voorzien in een aanvaardbare landschappelijke inpassing van het vergunde project. In dat geval zal van een evidente privaatrechtelijke belemmering geen sprake zijn. Vergunninghouder heeft op zitting verklaard, indien nodig, bereid te zijn de elzenhaag op een andere locatie te realiseren. De voorzieningenrechter maakt de voorlopige inschatting dat het eventuele gebrek, zo daarvan sprake is, in het bestreden besluit in de lopende procedure alsnog kan worden hersteld. Voor zover verzoeksters vrezen dat in strijd met de betreffende wettelijke bepaling wordt gehandeld, ziet de voorzieningenrechter dan ook geen spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Water
11. Verzoeksters voeren aan dat zij wateroverlast op hun percelen hebben. Zij vrezen dat zij als gevolg van de bouw van de woning nog meer wateroverlast zullen krijgen wanneer de betreffende percelen opgehoogd worden ten behoeve van de bouw van de woning. Verder geven zijn aan dat geen inzicht is gegeven in de watertoets die is uitgevoerd en het overleg dat hierover is gevoerd met het Wetterskip Fryslân. Ook voeren zij aan dat vergunninghouder een sloot naast de [locatie] heeft gedempt.
11.1.
In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat het hemelwater door infiltratie in de bodem wordt afgevoerd. Verder is vermeld dat voor het vergunde plan een digitale watertoets is doorlopen. Voor het landelijk gebied geldt dat watercompensatie moet plaatsvinden wanneer sprake is van een toename van de verharding met meer dan 1500 m2. De toename van verhard gebied blijft daarbinnen. Het college heeft dat standpunt ook opgenomen in de Nota, dit onder verwijzing naar de handreiking watertoets van het Wetterskip Fryslân.
11.2.
Voor wat betreft de stelling van verzoeksters dat een sloot is gedempt, overweegt de voorzieningenrechter dat het vergunde project niet voorziet in de demping van een watergang. Op zitting is bovendien vastgesteld dat dit gaat over een sloot buiten het plangebied aan de andere zijde van de [locatie]. Dit aspect valt buiten de orde van deze procedure.
11.3.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat in de ruimtelijke onderbouwing en in de van het bestreden besluit deel uitmakende Nota, aandacht is besteed aan de waterhuishouding waarbij is geconcludeerd dat er vanuit het aspect water geen belemmeringen zijn voor het project. De voorzieningenrechter kan verzoeksters op zichzelf wel volgen dat er nog enige onduidelijkheid bestaat over de watertoets. De voorzieningenrechter ziet daarin in dit geval echter, op grond van een voorlopige beoordeling en een belangenafweging, geen grond om het bestreden besluit te schorsen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter de omvang van de toename van de verharding, de omvang van de percelen waarop wordt gebouwd en de ligging van de te realiseren verharding ten opzichte van de percelen van verzoeksters.
Bovendien heeft vergunninghouder op zitting aangegeven dat het perceel alleen op de plek rond de te bouwen woning wordt verhoogd en heeft hij toegelicht dat de afwatering loopt via de nieuw te realiseren sloot. De voorzieningenrechter stelt vast dat het vergunde project ook voorziet in de aanleg van die sloot (langs de [locatie]). In wat verzoeksters daartegenover hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter thans geen aanleiding om aan te nemen dat verzoeksters niettemin zullen worden geconfronteerd met onaanvaardbare wateroverlast als gevolg van de realisatie van het met het bestreden besluit vergunde project. Verzoeksters hebben dat in hun zienswijze en beroep ook niet geconcretiseerd of anders aannemelijk gemaakt. Wel is er mogelijk sprake van bestaande wateroverlast, maar daarin ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond voor de conclusie dat als gevolg van het bestreden besluit sprake is van een voor verzoeksters onaanvaardbare en onomkeerbare situatie die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening.
[locatie] – openbare weg
12. Verzoeksters stellen zich, kort samengevat, op het standpunt dat op grond van de omstandigheden ter plaatse de [locatie] geen (openbare) weg is. De wegenlegger is volgens hen niet rechtsgeldig, omdat de grenzen van de bebouwde kom nooit zijn vastgesteld. Dat heeft de Provincie Fryslân voor het eerst gedaan in het ontwerp van een nieuwe wegenlegger, waar zij een zienswijze tegen ingediend hebben. Verzoeksters zijn van mening dat de aanvraag pas op haalbaarheid kan worden beoordeeld nadat de wegenlegger definitief is vastgesteld en onherroepelijk is geworden.
12.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeksters in het beroepschrift uitvoerig toelichten waarom zij menen dat de [locatie] geen (openbare) weg is. Het college geeft aan dat de [locatie] een openbare weg is en dat deze als zodanig ook is opgenomen in de nog geldende wegenlegger van Achtkarspelen. Deze voorzieningenprocedure leent zich niet voor een diepgravend onderzoek naar de vraag of de [locatie] een openbare weg is. De voorzieningenrechter ziet echter op basis van de stukken en hetgeen op zitting is besproken, thans geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Ook overigens ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunt voor het voorlopig oordeel dat het college de [locatie] niet als openbare weg had mogen meenemen in de beoordeling. In het kader van deze voorzieningenprocedure ziet de voorzieningenrechter ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat de [locatie] niet als toegangsweg kan functioneren voor de vergunde woning. Van strijd met een goede ruimtelijke ordening is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op dit punt niet gebleken.
Behoefte en beleid
13. Verzoeksters voeren aan dat de ruimtelijke onderbouwing voor de bouw van de woning niet voldoet aan provinciaal en gemeentelijk beleid. Gesteld wordt, kort samengevat, dat niet is aangetoond dat de vergunde woning voorziet in een behoefte en dat de bestreden omgevingsvergunning in strijd met het provinciale en gemeentelijke beleid is verleend. Verzoeksters beroepen zich in dat kader op de Omgevingsvisie ‘De romte diele’, de Verordening Romte Fryslân (Verordening), de Woonvisie Achtkarspelen 2020-2025 (Woonvisie) en het Woningbouwprogramma 2021 van de gemeente.
13.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de bestreden vergunning is verleend voor de realisatie van één woning. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat er aan deze ene woning geen behoefte bestaat en dat moet worden gevreesd voor het bouwen voor leegstand.
De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat in de verklaring van geen bedenkingen is aangegeven dat de woning past binnen de woningbouwafspraken. In de Nota is aangegeven dat de woning is opgenomen in de woningbouwprogrammering van de gemeente. Uit het Woningbouwprogramma 2021 blijkt ook dat er ook in [plaats 2] enige behoefte is aan woningbouw. Mede gelet hierop, en op het gegeven dat het gaat om een enkele woning, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat er geen behoefte is.
13.2.
Voor zover verzoeksters stellen dat het provinciale en gemeentelijke beleid er aan in de weg staat dat de woning buiten bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het voorlopige oordeel dat de vergunning niet had mogen worden verleend. Verzoeksters geven aan dat de Woonvisie speerpunten kent voor [plaats 2] en dat het project daarmee in strijd is. Het college wijst erop dat in de gemeente weliswaar terughoudendheid geldt ten aanzien van het toevoegen van woningen in het buitengebied, maar dat dat wel mogelijk is. In de verklaring van geen bedenkingen is aangegeven dat de Woonvisie de mogelijkheid biedt om een kleine (woon)toevoeging aan de rand van het dorp aan te brengen. In de Nota is bovendien aangegeven dat de behoefte ten aanzien van [plaats 2] niet allemaal te realiseren is binnen bestaand stedelijk gebied. Gelet hierop komt deze locatie volgens het college in aanmerking, maar ook vanwege het feit dat het gaat om een levensloopbestendige woning (gelijkvloers), wat voldoet aan de Woonvisie. In hetgeen verzoeksters hebben aangevoerd bestaat naar voorlopig oordeel geen aanleiding voor schorsing van het besluit. De Woonvisie staat er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aan in de weg dat aan de rand van de bebouwde kom (onder voorwaarden, zoals landschappelijke inpassing) een woning wordt toegestaan, zoals in dit geval. Voor zover eisers aanvoeren dat dit in strijd is met de speerpunten voor [plaats 2], gaan verzoeksters eraan voorbij dat de Woonvisie ook het aanbieden van vrije kavels tot die speerpunten rekent.
13.3.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is verder niet aannemelijk geworden, ondanks dat verzoeksters kan worden toegegeven dat de motivering in het bestreden besluit op dit punt summier is, dat het bestreden besluit in strijd met de Omgevingsvisie en Verordening van de provincie is genomen. De voorzieningenrechter kan volgen dat het provinciale beleid het realiseren van een woning buiten het stedelijk gebied niet uitsluit. Woningbouw aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied, zoals in dit geval, is onder voorwaarden mogelijk. Dat volgt ook uit de artikelen 1.1.1, tweede lid, 1.3.1 en hoofdstuk 3 van de Verordening. Het is de voorzieningenrechter op grond van wat verzoeksters hebben aangevoerd niet gebleken dat van strijdigheid met deze bepalingen sprake is. Dat geldt evenmin voor de door verzoeksters gestelde strijd met de Omgevingsvisie. Daarbij stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeksters in hun beroepsgronden zelf ook wijzen op een passage dat woningbouw buiten het bestaand bebouwd gebied onder voorwaarden mogelijk is. Dat is het geval wanneer in bestaand bebouwd gebied niet aan de behoefte kan worden voorzien. Het college heeft aangegeven dat die situatie zich voordoet in het geval van dit specifieke project. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat navolgbaar. De voorzieningenrechter merkt in dat verband nog op dat op zitting door het college en vergunninghouder is aangegeven dat het bouwplan in vooroverleg is voorgelegd aan de provincie Fryslân. Daar is geen nadere reactie op ontvangen, zoals ook volgt uit de Nota. De voorzieningenrechter constateert verder dat de provincie Fryslân geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit. Niet is gebleken dat de provincie niet kan instemmen met het bestreden besluit.
Precedentwerking
14. Verzoeksters stellen verder dat als deze omgevingsvergunning in stand blijft, er geen reden is om soortgelijke aanvragen af te wijzen. De voorzieningenrechter volgt verzoeksters niet in hun betoog. De verleende omgevingsvergunning geeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen garantie dat soortgelijke aanvragen ook worden toegewezen. Het college zal ten aanzien van elke aanvraag de situatie ter plaatse moeten beoordelen en een nieuwe belangenafweging moeten maken. Dat heeft het college op zitting ook te kennen gegeven.
Belangenafweging
15. Verzoeksters hebben tot slot aangevoerd dat er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter ziet voorlopig geen aanleiding voor het oordeel dat er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter stelt vast dat er een ruimtelijke onderbouwing is gemaakt, dat belanghebbenden zienswijzen hebben ingediend en hebben kunnen inspreken bij de raad, dat die zienswijzen zijn besproken in een nota en dat het college vervolgens, met inachtneming van de door de raad afgegeven verklaring van geen bedenkingen heeft besloten de omgevingsvergunning te verlenen. Dat daarmee niet is tegemoetgekomen aan wat verzoeksters wensen en dat zij graag een ander resultaat hadden gezien, betekent niet dat geen afweging van belangen heeft plaatsgevonden. In wat eisers aanvoeren ziet de voorzieningenrechter bovendien geen aanknopingspunten voor het voorlopige oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verlening van de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Bouwbesluit 2012/Bouwverordening
16. Verzoeksters voeren verder aan dat de ‘[locatie]’ geen openbare weg is maar een verbindingsweg. Deze verbindingsweg voldoet volgens hen niet aan de vereisten zoals genoemd in artikel 6.37, derde en vierde lid, van het Bouwbesluit 2012. Daarnaast is volgens verzoeksters sprake van strijdigheid met artikel 5.1.2, eerste lid van de Bouwverordening gemeente Achtkarspelen (Bouwverordening). Verzoeksters vrezen dat bij een brand hulpdiensten de woning niet kunnen bereiken en het risico bestaat dat het vuur overslaat naar hun percelen.
16.1.
Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) moet worden getoetst aan het Bouwbesluit 2012 en de geldende bepalingen van de Bouwverordening van de gemeente Achtkarspelen (Bouwverordening). Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat van strijd met het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening geen sprake is.
16.2.
Verzoeksters baseren hun standpunt dat strijd is met genoemde regels op de stelling dat de [locatie] geen openbare weg is als bedoeld in het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening. De voorzieningenrechter volgt dat niet. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voor beantwoording van de vraag of de [locatie] een openbare weg is als bedoeld in het Bouwbesluit 2012 aansluiting moet worden gezocht bij het begrip ‘openbare weg’ als bedoeld in de artikelen 1 en 4 van de Wegenwet. Dat volgt ook uit de rechtspraak. [2]
Hiervoor is al overwogen dat de voorzieningenrechter in deze procedure uitgaat van het voorlopig oordeel dat de [locatie] een openbare weg is. Dit betekent dat het betoog van verzoeksters dat de [locatie] geen openbare weg is, maar een verbindingsweg en dat deze is strijd is met artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012 naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet slaagt. Voor wat betreft het beroep op de Bouwverordening zou dat niet anders zijn, zij het dat de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel is dat de Bouwverordening op dit punt ten tijde van indienen van de aanvraag, al was vervallen.
Welstand
17. Verzoeksters voeren aan dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het plan en de omvang van het bouwwerk. Verder vragen zij zich af of de welstandscommissie wel onafhankelijk is in verband met de dubbelrol van de wethouder die verantwoordelijk is voor ‘ruimte, wonen en milieu’ en lid is van het algemeen en dagelijks bestuur bij Hûs en Hiem.
17.1.
Een omgevingsvergunning voor het bouwen (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) moet worden getoetst aan redelijke eisen van welstand. Het college heeft het bouwplan van vergunninghouder niet in strijd met redelijke eisen van welstand geacht. Daarvoor verwijst het college naar een advies van de welstandscommissie. De voorzieningenrechter stelt vast dat de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit (de welstandscommissie) in dit geval op 4 augustus 2023 heeft geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. In het advies is vermeld dat het bouwplan is getoetst aan de door de gemeenteraad vastgestelde criteria. In dit geval geldt de Welstandsnota “Ontwerpprincipes voor het bouwen in Achtkarspelen”. De voorzieningenrechter leidt hieruit, anders dan verzoeksters lijken te stellen, dat het mogelijk is om in het buitengebied hout als hoofdmateriaal voor voorgevels te gebruiken. Er dient dan wel vooroverleg plaats te vinden. [3] Op zitting heeft de vergunninghouder toegelicht dat het bouwplan met de welstandscommissie is besproken en, na enige aanpassing(en), is goedgekeurd. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is op basis van de stukken en wat op zitting is besproken, geen aanleiding voor het voorlopig oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand zoals die zijn opgenomen in de Welstandsnota. Het betoog van verzoeksters over de betrokkenheid van de wethouder bij Hûs en Hiem, maakt dit oordeel niet anders. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeksters hebben aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de beoordelende welstandscommissie op grond waarvan het besluit geschorst moet worden.
Overig
18. In wat verzoeksters overigens nog hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

19. De voorzieningenrechter ziet gezien het voorgaande, na afweging van de betrokken belangen, geen reden een voorlopige voorziening te treffen en zal daarom het verzoek afwijzen. Dit betekent dat de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning niet wordt geschorst. De voorzieningenrechter wijst er daarbij wel op, zoals ook op zitting is besproken, dat vergunninghouder op eigen risico bouwt, mocht achteraf in de beroepsprocedure (of in een eventueel hoger beroep) blijken dat de omgevingsvergunning niet had kunnen worden verleend.
20. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T. Meijer, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie Figuur 4 ‘situering en landschappelijke inpassing’ op pagina 5 van de Ruimtelijke onderbouwing nieuwbouwwoning [locatie].
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2531, rechtsoverweging 4.2.
3.Paragraaf 3.5 Buitengebied Achtkarspelen van de Welstandsnota ‘Ontwerpprincipes voor bouwen in Achtkarspelen’.