ECLI:NL:RBNNE:2025:1266

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
23/5497
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de vaststelling van een projectplan op grond van de Waterwet met betrekking tot de verwijdering van een dam en duiker

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 27 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van een projectplan door het waterschap Noorderzijlvest beoordeeld. Eiser, eigenaar van een agrarisch perceel in Kantens, heeft bezwaar gemaakt tegen de verwijdering van een dam en duiker die zijn perceel verbond met dat van een derde-partij. Het waterschap heeft op 16 november 2023 besloten om de dam te verwijderen, wat eiser als onterecht beschouwt omdat hij de dam als ontsluitingsroute voor zijn perceel wenst te behouden. De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigden van het waterschap en de derde-partij aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft procesbelang, ondanks dat de dam al is verwijderd, omdat hij zich verzet tegen de beslissing om de dam te verwijderen. De rechtbank stelt vast dat het waterschap beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van een projectplan en dat het bevoegd gezag alle betrokken belangen moet afwegen. Eiser stelt dat zijn belangen onvoldoende zijn meegewogen en dat de bezwaarschriftprocedure niet correct is verlopen. De rechtbank erkent dat het procesverloop niet geheel zorgvuldig is geweest, maar concludeert dat dit geen materiële aantasting van het besluit met zich meebrengt. De rechtbank oordeelt dat de belangen van eiser voldoende zijn onderzocht en dat het waterschap in redelijkheid het projectplan heeft kunnen vaststellen. De uitspraak bevestigt dat het projectbesluit in stand blijft en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/5497

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit Rottum (Gr), eiser

(gemachtigde: mr. E.H.M. Harbers),
en
het dagelijks bestuur van het waterschap Noorderzijlvest, hierna te noemen het waterschap
(gemachtigden: mr. D. Beltman, J. Kleefsman en C. Quint).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit Rottum (derde-partij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van het projectplan (8 februari 2023) en het gewijzigd projectplan (3 mei 2023) op grond van de Waterwet, voor het verwijderen van een dam en duiker en het plaatsen van onderwaterbeschoeiing aan de Helwerdermaar (hierna: projectplan).
1.1.
Met het bestreden besluit van 16 november 2023 is het waterschap hierbij gebleven.
1.2.
Het waterschap heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, de gemachtigden van het waterschap en de derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is eigenaar van een perceel [1] met agrarische bestemming in Kantens, (hierna: het perceel). Aan de zuidkant van dit perceel ligt een perceel [2] dat in eigendom is van de derde-partij. Daar tussenin loopt het Helwerdermaar. In het projectbesluit, aangevuld met het gewijzigd projectbesluit, heeft het waterschap beslist dat de dam met duiker, die de beide percelen met elkaar verbindt, verwijderd kan worden. Eiser komt daar in beroep tegen op, omdat hij de dam wenst te gebruiken als ontsluitingsroute van zijn agrarisch perceel.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesbelang ontvallen?
5. Het waterschap betoogt dat eiser geen procesbelang meer heeft. De dam en duiker zijn inmiddels verwijderd.
5.1.
De rechtbank volgt het betoog van het waterschap niet. Eiser heeft een procesbelang. Eiser komt met de procedure op tegen het besluit waarin is besloten om de dam te verwijderen. Dat de dam feitelijk al is verwijderd, doet niet aan af aan het procesbelang van eiser, omdat hij met de procedure opkomt tegen die verwijdering.
Wat heeft het waterschap besloten?
6. Blijkens de projectomschrijving is het doel van het projectplan: het oplossen van het obstakel van de dam en duiker ten zuiden van Uithuizen om opstuwing van het water te voorkomen of om kosten van onderhoud te besparen. Ook wordt het Helwerdermaar gebruikt door recreatief vaarverkeer. De huidige dam met duiker belemmert het vaarverkeer en het Helwerdermaar zal na verwijdering hiervan weer volledig toegankelijk zijn, aldus het waterschap.
Beoordelingskader
7. Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet, geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt gelijkgesteld de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam.
7.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] blijkt dat het bevoegd gezag bij het vaststellen van een projectplan beleidsvrijheid toekomt. Daarbij is het aan het bevoegd gezag om alle verschillende bij het projectplan betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de toetsing van het projectplan aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te beperken tot de vraag of het bevoegd gezag in redelijkheid het projectplan heeft kunnen vaststellen.
Bezwaarschriftprocedure
8. In beroep stelt eiser dat de bezwaarschriftprocedure onjuist is verlopen en een eerlijke procesgang bewust is gefrustreerd. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft eiser in beroep een brief in het geding gebracht. In de brief staat verwoord dat zijn gemachtigde heeft vastgesteld dat de verkoper van het perceel aan eiser een privaatrechtelijk geheimhoudingsbeding heeft geschonden. De verkoper heeft het waterschap van zijn intentie tot verkoop aan eiser op de hoogte gebracht. Zonder deze informatie zou het waterschap niet tot het genomen projectbesluit zijn gekomen. Voor eiser was het behoud van de dam echter een doorslaggevende factor om tot aankoop over te gaan; anders had hij van de aankoop afgezien. De brief is onvolledig, een dag voor de hoorzitting in bezwaar, door de gemachtigde van het waterschap ter beschikking gesteld aan de bezwaarschriftencommissie, via de secretaris van de commissie. De gemachtigde van het waterschap heeft vervolgens geïnsinueerd dat eiser, door middel van het uitoefenen van druk en chantage door de verkoper te wijzen op de schending van het geheimhoudingsbeding, op oneigenlijke wijze zijn recht probeert te halen. Daarmee heeft de gemachtigde van het waterschap de gemachtigde van eiser ten onrechte in een kwaad daglicht gesteld. Deze omstandigheid heeft de bezwaarprocedure nadelig beïnvloed, aldus eiser. Dit is in strijd met het fair trial-beginsel uit artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Daarom moet een nieuwe, onafhankelijke bezwaarschriftencommissie, met andere commissieleden, het bezwaar opnieuw beoordelen, aldus eiser.
8.1.
Hoewel de rechtbank met eiser van oordeel is dat het procesverloop van de behandeling van het bezwaar niet geheel zorgvuldig is verlopen en begrip heeft voor het standpunt van eiser dat hij zich onbehoorlijk behandeld en bejegend voelt, brengt dit geen materiële aantasting van het bestreden besluit met zich mee. Uit het bestreden besluit volgt voor de rechtbank dat de inhoud van het gedeelte van de brief waar het om draait niet in de beoordeling van het bezwaar is meegenomen. De commissie heeft daartoe besloten, omdat de brief binnen de termijn van 10 dagen was ingediend. [4] Nu de brief geen onderdeel uitmaakt van de besluitvorming, constateert de rechtbank daarom al dat eiser niet in zijn belang is geschaad. Daarnaast valt uit de brief af te leiden dat het gaat over schending van een privaatrechtelijk geheimhoudingsbeding en valt niet in te zien waarom deze privaatrechtelijke kwestie tot gevolg zou kunnen hebben dat het bestreden besluit onrechtmatig zou zijn genomen.
8.2.
Ook volgt de rechtbank niet het betoog van eiser over de schending van het fair trial-beginsel. Uit vaste rechtspraak volgt dat de bezwaarfase niet te beschouwen is als een procedure waar het fair trial-beginsel als bedoeld in artikel 6 EVRM op ziet. [5] Eiser heeft dit ter zitting ook niet bestreden. De rechtbank volgt daarom niet het betoog uit het beroepschrift dat een onafhankelijke bezwaarschriftencommissie met nieuwe commissieleden het bezwaar van eiser opnieuw zal moeten beoordelen. Het betoog slaagt niet.
Zijn de belangen van eiser voldoende onderzocht en meegewogen in het bestreden besluit?
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat het waterschap onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn belangen. Daarmee zijn ook de belangen van eiser in de belangenafweging onvoldoende meegewogen. Nadat eiser het perceel had aangekocht, heeft het waterschap ten tijde van de voorbereiding van het projectbesluit geen contact meer met eiser gehad. Door het projectbesluit is het perceel van eiser slechter bereikbaar geworden, omdat voor het perceel een nieuwe ontsluiting moet worden gecreëerd. Eiser heeft vanaf het perceel via de dam geen ontsluiting meer. Eiser had daarom in de voorbereiding van het projectbesluit meer betrokken moeten worden. Ook betoogt eiser dat de verbetering van de waterhuishouding niet is onderbouwd en nergens uit blijkt dat dit nodig is. Ook de gedachte van het waterschap dat de verwijdering van de dam en duiker problemen voor de vaarrecreatie wegneemt klopt volgens eiser niet. Bovendien wordt dit niet gemotiveerd.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de belangen van eiser voldoende onderzocht en meegewogen in het bestreden besluit. Hoewel voor de rechtbank vast is komen te staan dat de huidige ontsluiting van het perceel van eiser door het projectbesluit wordt weggenomen, brengt dit niet met zich mee dat eisers perceel niet meer kan worden ontsloten. Voor de rechtbank is ter zitting duidelijk geworden dat eiser ook eigenaar is van de ten noord-westen van het perceel gelegen agrarische percelen. [6] Uit hetgeen ter zitting is toegelicht is voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat via die percelen voor het perceel een nieuwe ontsluiting kan worden gecreëerd. Daar komt voor de rechtbank bij dat ter zitting is besproken dat op de percelen waarmee het perceel voorheen werd ontsloten geen recht van overpad is gevestigd. Eiser kan daarmee niet zomaar gebruik blijven maken van de oude ontsluitingsroute en daarmee ook niet van de dam. Eiser heeft dat ook niet bestreden. Ook volgt de rechtbank de redenering van het waterschap dat het belang dat het perceel via de dam een verbinding blijft behouden met de ten zuiden van het perceel gelegen percelen door de grondtransactie is komen te vervallen, omdat de beide percelen aan weerszijden van de dam verschillende eigenaren hebben gekregen. Dit brengt voor de rechtbank met zich mee dat het waterschap niet meer gewicht aan het belang van eiser had hoeven toekennen. Het betoog slaagt niet.
9.2.
Het betoog van eiser dat een bestuurder van het waterschap in een mailbericht heeft toegezegd dat de dam behouden zou blijven, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Ter zitting heeft eiser betoogd dat de vermeende toezegging in de belangenafweging had moeten worden meegewogen. In het beroepschrift staat over het mailbericht het volgende vermeld:
“Prima, [naam] pakt dit op”
Voor de rechtbank valt niet in te zien dat in deze mail een toezegging wordt gedaan dat de dam behouden moet blijven. Verder is het standpunt onvoldoende onderbouwd, omdat in het beroepschrift alleen bovenstaande zinsnede staat vermeld, zonder mailwisseling of context waarin dit citaat moet worden geplaatst. Daarom is er geen grond voor het oordeel dat de vermeende toezegging in de belangenafweging betrokken had moeten worden en daarmee ook niet dat de belangenafweging anders had moeten uitvallen.
10. Gelet op de overige aanwezige belangen, te weten de waterhuishouding en de vrije doorgang van waterrecreanten, onderbouwd met de stukken van gemeente het Hogeland, waarin wordt ingegaan op de belemmerende werking van de dam, komt de rechtbank tot de conclusie dat het waterschap aan die belangen een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen. Het waterschap heeft daarom in redelijkheid het projectplan kunnen vaststellen. [7] Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het projectbesluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kadastraal nummer [nummer] .
2.Kadastraal nummer [nummer] .
3.ABRvS 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1311. ABRvS 4 juni 2014 ECLI:NL:RVS:2014:2046.
4.Artikel 7:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.ABRvS 18 november 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK3617, r.o. 2.7.
6.Kadastrale nummers [nummer] .
7.ABRvS, 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5404 r.o. 5.3.