ECLI:NL:RBNNE:2025:1268

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
84.168145.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een zuivelproducent wegens het nalaten van meldingen en lozen van vervuild bedrijfsafvalwater

Op 7 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een zuivelproducent, die werd beschuldigd van het nalaten van het melden van wijzigingen in de werking van een inrichting en het lozen van vervuild bedrijfsafvalwater. De verdachte, gevestigd in Coevorden, had op 14 december 2021 een wijziging in de inrichting doorgevoerd zonder dit tijdig te melden aan het bevoegd gezag. Daarnaast vonden er op 11 oktober en 7 december 2021 ongebruikelijke voorvallen plaats, waarbij de zuiveringsinstallatie overbelast raakte door het lozen van grote hoeveelheden vet en room. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van opzet, maar het Openbaar Ministerie werd ontvankelijk verklaard in de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had nagelaten de meldingen te doen en dat er sprake was van overschrijdingen van de geldende grenswaarden voor lozingen. De economische politierechter legde een geldboete op van € 12.500,-, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 84/168145-24
Vonnis van de economische politierechter d.d. 7 april 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

gevestigd te [adres] ,
welke ter zitting is vertegenwoordigd door [naam] , die daartoe gemachtigd is door de directeur van [bedrijf] ( [naam] ).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 maart 2025. De gemachtigde van verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Koops, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Kleinhuis.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 14 december 2021 in de gemeente Coevorden, in elk geval in Nederland, als degene die een inrichting (type B) heeft opgericht en/of dreef aan de [adres] , al dan niet opzettelijk van het veranderen van die inrichting en/of het veranderen van de werking van die inrichting, te weten het bewerken/verwerken van room en/of de productie van roomproducten, althans de bewerking/verwerking van andere producten dan de gemelde melk- en/of zuivelproducten, daarvan niet ten minste vier weken voor die verandering melding heeft gedaan aan het bevoegd gezag;
2
zij op 11 oktober 2021 en/of 7 december 2021 in de gemeente Coevorden, in elk geval in Nederland als degene die een inrichting (type B) dreef aan de [adres] , waarin zich op voornoemde data (telkens) een ongewoon voorval als bedoeld in art. 17.1 van de Wet Milieubeheer voordeed of heeft voorgedaan (te weten de overbelasting van de zuiveringsinstallatie en/of het lozen/brengen van 8 respectievelijk 12-15 m3 vet/room (substantie) op die zuiveringsinstallatie/bezinkvijver/akkerland/bodem), al dan niet opzettelijk,(telkens) dat/die voorval(len) niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld aan het bestuursorgaan dat bevoegd was een omgevingsvergunning voor een inrichting te verlenen, dan wel ingevolge artikel 8.41, tweede lid onder a van de Wet milieubeheer, het orgaan was waaraan de melding werd gericht dan wel, in andere gevallen, aan burgemeester en wethouders, immers had zij, verdachte genoemd(e) voorval(len) pas op 23 december 2021 gemeld bij de het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden en/of de Regionale Omgevingsdienst Drenthe;
3
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 februari 2021 tot en met 24 januari 2022 in de gemeente Coevorden, in elk geval in Nederland, als degene die een inrichting (type B) dreef aan de [adres] , al dan niet opzettelijk meermalen, althans eenmaal heeft gehandeld in strijd met haar verplichting om te voldoen aan opgelegde voorschriften die nodig waren ter bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.42 lid 1 Wet milieubeheer, gesteld door het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Coevorden, zijnde het door bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bestuursorgaan, te weten voorschrift 1.2 (bedrijfsafvalwater, proces-verbaal p. 45) van het maatwerkvoorschrift 17 april 2018 (proces-verbaal p. 41), inhoudende zakelijk weergegeven geldende grenswaarden BZV, CZV, totaal P, Totaal N en/of onopgeloste bestanddelen bij het lozen van bedrijfsafvalwater op en/of in de bodem, immers zijn in voornoemde periode op een of meer tijdstippen voornoemde grenswaarden overschreden (opsomming tweede aanvullende proces-verbaal, p. 1-2, bijlage 1).

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Namens verdachte is betoogd dat het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in diens vervolging, nu door het Waterschap Vechtstromen per email d.d. 21 juni 2022 is medegedeeld dat het aangezegde proces-verbaal naar aanleiding van overtreding van art. 6.2 Waterwet (oud), begaan op 24 januari 2022, niet zal worden doorgezet. De economische politierechter neemt aan dat met het niet doorzetten van een proces-verbaal wordt bedoeld het niet vervolgen van verdachte. Verdachte mocht er derhalve gerechtvaardigd op vertrouwen dat het OM het bedrijf niet zou vervolgen.
De economische politierechter verwerpt dit verweer. Het OM is niet gebonden aan een toezegging omtrent het niet vervolgen gedaan door, in het onderhavige geval, een buitengewoon opsporingsambtenaar. Van deze functionaris, als zodanig werkzaam bij Waterschap Vechtstromen, kan immers niet gezegd worden dat deze beslissingen omtrent het al dan niet vervolgen en/of het al dan niet dagvaarden van een verdachte kan nemen voor de onderhavige feiten, nu deze beslissingen zijn voorbehouden aan de officier van justitie. Verdachte kon derhalve niet gerechtvaardigd vertrouwen op een mededeling gedaan door een opsporingsambtenaar die niet met het nemen van de vervolgingsbeslissing is belast. De economische politierechter is derhalve van oordeel dat het OM ontvankelijk is zijn vervolging van verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2, en 3. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 staat vast dat verdachte een nieuwe productielijn in gebruik heeft genomen, waarmee producten met een hoger vetgehalte en/of meer afvalwater werden geproduceerd. Daarmee is de werking van de inrichting gewijzigd. Dat had moeten worden gemeld aan het bevoegd gezag en dat is niet gebeurd.
Ten aanzien van feit 2 is bij een controle op 14 december 2021 geconstateerd dat op 11 oktober 2021 en op 7 december 2021 bijzondere voorvallen hebben plaatsgevonden waarbij de zuiveringsinstallatie werd overbelast. Deze incidenten kunnen aangemerkt worden als ongewone voorvallen en deze zijn niet zo spoedig mogelijk gemeld bij het bevoegd gezag, doch niet eerder dan op 23 december 2021.
Ten aanzien van feit 3 is op basis van onderzoeksresultaten vast komen te staan dat de waardes die zijn toegestaan volgens het maatwerkvoorschrift van 17 april 2018 zijn overschreden.
Bij alle feiten acht de officier van justitie het kleurloos opzet bewezen aangezien verdachte een professionele marktdeelnemer is en dan verlangd mag worden dat deze zich terdege laat informeren over de regels waaraan hun bedrijfsvoering is onderworpen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het opzet niet bewezen kan worden, zodat de overtredingsvariant voor deze feiten resteert. Er was sprake van een inschattingsfout waardoor van opzettelijk handelen of nalaten niet gesproken kan worden. De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit, aangezien de (telkens impliciet subsidiair tenlastegelegde) overtredingen zijn verjaard. Er is immers meer dan drie jaar verstreken tussen het startpunt van de verjaring (juni/juli 2021) en de betekening van de dagvaarding (18 december 2024).
Oordeel van de rechtbank
De economische politierechter past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
feit 1
1.
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 maart 2025, voor zover inhoudend:
Medio 2021 is er een nieuwe lijn bijgeplaatst op deze locatie. Daarvoor verkochten we alleen yoghurt en werd de room afgevoerd. In deze nieuwe lijn wordt die room verwerkt tot producten. Hiervoor is een nieuwe schuur met een afvullijn gebouwd. U houdt mij voor dat de wijziging van de inrichting niet is tijdig gemeld bij het gevoegd gezag. Ik heb dat ook gelezen. Het is gebeurd.
2.
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d.29 februari 2024, opgenomen op pagina 3
e.v. van het dossier van de Regionale uitvoeringsdienst Drenthe met nummer Z2022-012752 d.d. 29 februari 2024, inhoudende de relatering van verbalisanten:
Verdachte heeft bewust wijzigingen doorgevoerd binnen de inrichting met het doel om i.p.v. een kleine hoeveelheid room van de eigen locatie ook de vrijkomende room van andere locaties van [bedrijf] te verwerken in meerdere roomproducten. Verdachte heeft zowel de wijzigingen binnen de inrichting als ook de nieuwe activiteiten niet gemeld bij het bevoegd gezag. Nadat de nieuwe roomlijn was aangelegd is verdachte gestart met de productie van verschillende soorten roomproducten.
3.
proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 oktober 2023, opgenomen op pagina 65 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] :
V: Wanneer is KH gestart met het verwerken van room op de locatie [adres] te Coevorden?
A. Naar aanleiding van een geurklacht en een visuele verontreiniging van het oppervlaktewater (geconstateerd door de gebiedsbeheerder van het Waterschap Vechtstromen) was ik op 14 december 2021 samen met toezichthouder [naam] op de locatie. Wij zagen dat het terrein achter de waterzuivering was overspeeld met vetten en zuivelafval. Op dat moment kwamen wij erachter dat er andere producten (zijnde room) werden geproduceerd dan door KH waren gemeld. Dit betekent dat de verwerking van room is gestart voor 14 december 2021.
V: Wanneer heeft het bedrijf het verwerken van room gemeld?
A. Dat is de melding van 13 juni 2023.
V. Welke conclusie zou u trekken als u de beide voorgaande antwoorden met elkaar confronteert?
A. KH heeft activiteiten uitgevoerd op de locatie zonder hiervoor een melding te hebben gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit.
V: Heeft [verdachte] in 2016 en 2021 een volledig juiste melding gedaan inzake de bedrijfsactiviteiten (het verwerken van room) en de hoeveelheid afvalwater die vanuit de bedrijfsprocessen vrijkomt?
A. Ik weet het niet. Wel is duidelijk dat tijdens onze controle van 14 december 2021 de activiteiten niet in overeenstemming waren met de melding van 2016 en 2021.
4.
proces-verbaal van aanvulling d.d. 16 juli 2024, inhoudende de relatering van verbalisant:
V: Wat voor type inrichting is dit bedrijf (A/B/C) en waarom?
A: Tijdens het begaan van de overtreding was het bedrijf een type B inrichting.
De maximale productie/verwerking /aanvoer van melk was 82.000 ton en viel net onder de norm voor een vergunningplicht. Conform de Omgevingswet heeft het bedrijf nu wel een vergunningplicht en heeft men 2 jaar de tijd om een vergunningaanvraag in te dienen (overgangsrecht).
5.
een schriftelijk stuk d.d. 6 april 2022, als bijlage bij de mailcorrespondentie van de advocaat aan het dossier toegevoegd, inhoudende de verklaring van [naam] , directielid van [bedrijf] , afgelegd bij het Waterschap Vechtstromen:
V: Heeft [verdachte] een vergunning om water te mogen lozen op het oppervlaktewater? A: ja, dat heeft de locatie.
O: We tonen de maatwerkvoorschriften en leggen uit dat het in het voorschrift gaat om infiltratie in de bodem en niet om lozen oppervlaktewater.
V: Klopt het dat [verdachte] zijn productie op de locatie in Coevorden heeft uitgebreid in 2021 door het bouwen van een roomfabriek?
A: Nee. De verwerkingscapaciteit van de melkproductie is niet toegenomen. Er is een nieuwe lijn gebouwd. De room die in de fabriek overblijft/vrijkomt wordt verder verwerkt op de locatie. Voorheen werd dit elders gedaan, nu doen we dit op onze locatie in [verdachte] .
V: Was het te verwachten dat deze opschaling van de productie een verandering van vuilvracht en afvalwater zou opleveren en waar blijkt dat uit?
A: Nee, de nieuwe lijn die is neergezet is zo ontworpen en ingericht dat juist alle
vervuilingseenheden binnen de fabriek blijven. Door de nieuwe lijn hebben we een meer gesloten lijn binnen de fabriek gecreëerd. De snijverliezen worden beperkt en de vrijgekomen snijverliezen worden weer hergebruikt bij de nieuwe batch.
feit 2
6.
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 maart 2025, voor zover inhoudend:
De twee incidenten op 7 oktober en 11 december zijn beide toe te wijzen aan handmatige acties door de leverancier. Hij heeft bij het testen niet goed gekeken naar de verhoudingen en dat heeft geleid naar een overkill aan room in het afvoerwater.
Het enige dat ik hierover kan zeggen is dat men zich kennelijk niet heeft gerealiseerd dat een dergelijke melding had moeten plaatsvinden.
Bij het incident van 7 december bestond de indruk dat iedereen volgens de voorschriften werkte. Daarnaast was iedereen ontzettend druk om de gevolgen van dat incident op te ruimen.
7.
een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 september 2022, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam] :
V. Waar bent u werkzaam en wat is uw functie?
A. Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD Drenthe), milieutoezichthouder industrie
V. Is er sprake van een ongewoon voorval?
A. Ja, er is sprake van 2 gemelde ongewone voorvallen. Door een handmatige fout in de bediening of een technische storing is bij het eerste voorval 8 m3 room in de zuivering en in de bezinkvijver gekomen. Bij het 2e voorval is 12 tot 15 ton room in de zuivering, in de bezinkvijver, maar ook
(vermengd met water) op het naastgelegen land gekomen. De oorzaak van het 2e voorval is een pomp die defect is geraakt door mogelijk een grote calamiteit in de roomfabriek. Beide voorvallen hebben een negatief effect gehad op het functioneren van de zuivering. Tevens betrof het een lozing van afvalwater op of in de bodem, ter plaatse van de bezinkvijver en het land was geen onder-afdichting aanwezig.
V. Kun je nog iets meer vertellen over de oorzaken van de ongewone voorvallen?
A. Bovenstaande is wat het bedrijf heeft meegedeeld. Meer informatie hierover heb ik niet.
V. Zijn deze ongewone voorvallen tijdig gemeld bij het bevoegd gezag?
A. Nee, deze zijn niet tijdig gemeld.
V. Wanneer heeft het ongewoon voorval plaatsgevonden?
A. Het eerste voorval heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2021, het tweede ongewone voorval heeft plaatsgevonden op 7 december 2021.
V. Wanneer zijn de ongewone voorvallen gemeld bij het bevoegd gezag?
A. Op 23 december 2021 zijn beide ongewone voorvallen alsnog gemeld.
8.
een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 juli 2023, opgenomen op pagina 185 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam] (die gemachtigd is door [naam] om namens de verdachte rechtspersoon een verklaring af te leggen):
V. Binnen de inrichting [verdachte] hebben zich in 2021 in ieder geval 2 ongewone voorvallen voorgedaan. Zo is op 11 oktober 2021 8 m3 room geloosd op de afvalwaterzuivering en is op 7 december 2021 een pomp defect geraakt waardoor een grote hoeveelheid afval (room/vet) en ongezuiverd afvalwater werd geloosd op het aanliggende weiland/op de bodem en in het nabij gelegen oppervlaktewater. [verdachte] heeft, op last van de toezichthouder, pas op 23 december 2021 melding gedaan van de voornoemde ongewone voorvallen. Waarom heeft [verdachte] ten tijde van de ongewone voorvallen zelf de verantwoordelijkheid niet genomen om de ongewone voorvallen z.s.m. te melden bij het bevoegd gezag?
A. Dat weet ik niet. Ik weet niet wat er toen heeft gespeeld. Ik kan teruglezen dat de voorvallen beide zijn gemeld op 23 december 2021 op verzoek van de toezichthouder.
9.
een schriftelijk stuk d.d. 6 april 2022, als een aan het dossier gevoegde bijlage bij de mailcorrespondentie van de advocaat aan het dossier toegevoegd, inhoudende de verklaring van [naam] , directielid van [bedrijf] , afgelegd bij het Waterschap Vechtstromen:
Vraag door verbalisant:
V. In de loop van 2021 is de roomfabriek van [verdachte] Coevorden opgestart? Wanneer is de roomfabriek opgestart? En is dit zonder problemen verlopen?
A: Ik wil graag even de roomfabriek op de juiste manier omschrijven: het is een nieuwe lijn voor het afvullen van de room.
V: Waren er problemen bij de testfase?
A: Ja. Aan het einde van het project kwam er een vertraging omdat er verkeerde onderdelen waren geleverd. Toen is de keuze gemaakt om een aantal producties te draaien met handmatige besturing, terwijl de lijn in de eindfase volledig geautomatiseerd moet draaien. Bij deze handmatige productie is er een fout gemaakt door de externe programmeur, van Perfinox, waardoor er een klep in de reinigingsstand is gezet en niet in de productiestand. Waardoor het product niet naar de tank is gestuurd maar naar de interne goot in de fabriek. Deze komt uit op put twee en deze gaat naar de AWZI. In Oktober is het afvalwater wel naar de AWZI gepompt, en vervolgens alles opgeruimd. Bij de eerste calamiteit in oktober 2021 is er afvalwater in de AWZI gekomen. Hier heeft men toen het vet en de drijflaag verwijderd van de AWZI. Na twee dagen werkte de AWZI weer naar behoren.
De tweede calamiteit heeft plaats gevonden op 7 december. Was weer een zelfde oorzaak: het handmatige draaien. Toen hebben we ook nog een bijkomend probleem gehad dat de pomp bij put 2 defect is gegaan en dat daarmee product op het land is gestroomd. Daarmee is er ook weer een extra vuillast op de AWZI gekomen. Er is geen vervuiling naar de sloot gekomen.
Vanaf 22 december hebben we als bedrijf ervoor gekozen om de lijn niet meer te gebruiken wekelijks contact gehad met de bevoegde gezagen. Wij hebben als bedrijf er
alles aan gedaan om met het bevoegd gezag dit probleem op te lossen. Mijn beeld is dat wij alle aanwijzingen hebben opgevolgd.
feit 3
10. ​
​De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 maart 2025, voor zover inhoudend:
U houdt mij voor het nieuwe productieproces (nog) niet op orde was. Er zijn hiermee duidelijk grenswaarden overschreden. Dit had beter gekund. Dat klopt, maar we waren bezig met het installeren van een nieuwe lijn. Dat is een technische uitbreiding. Voor de ingebruikname van een nieuwe zijn is het de verantwoordelijkheid van de leverancier om de locatie te helpen en droog te testen, zodat het hele proces geborgd is als je dit aan gaat zetten.
U houdt mij voor dat er bij de biologische zuurstof over de grenswaarde heen is gegaan. De afvalwaterzuivering heeft minder goed gefunctioneerd. Ik weet niet zeker of er 100% gezuiverd is. Als deze minder goed functioneert dan gaat het afvalwater niet via infiltratie de bodem in, maar dan lozen wij rechtstreeks op het oppervlaktewater.
11.
een schriftelijk stuk d.d. 17 april 2018, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de maatwerkvoorschriften van de gemeente Coevorden voor [verdachte] :
Het bedrijfsafvalwater van [verdachte] BV werd via de zuiveringsinstallatie geloosd op het oppervlaktewater. Vanwege het feit dat de afgelopen jaren niet meer geloosd werd op het oppervlaktewater is in 2015 de W.v.o.-vergunning (thans Watervergunning) ingetrokken.
In het Activiteitenbesluit zijn de bodemlozingen geregeld op grond van de Wet milieubeheer. Het bevoegd gezag voor de inrichting, volgens bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) onderdeel B en onderdeel C, is tevens bevoegd voor de bodemlozing.
Bodemlozingen zijn in beginsel verboden tenzij expliciet toegestaan. Voor inrichtingen is dit verbod opgenomen in artikel 2.2, eerste lid, Activiteitenbesluit. Op dit verbod is ontheffing mogelijk op grond van het derde lid van artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit, indien het belang van de bescherming van het milieu zich gelet op de samenstelling, hoeveelheid en eigenschappen van de lozing daartegen niet verzet.
Wij maken gebruik van bovenstaande mogelijkheden om maatwerkvoorschriften op te leggen. Uitgangspunt hierbij is dat de maatwerkvoorschriften niet leiden tot een beperking van de gemelde activiteiten van de inrichting.
voorschrift 1.2
Voor het lozen van bedrijfsafvalwater op of in de bodem zijn, op basis van steekmonsters ter plaatse van de overstort van de bezinkvijver naar het helofytenfilter (C2 op luchtfoto), de volgende grenswaarden van toepassing :
BZV:< 10 mg /I CZV:<125 mg /I
Totaal P:< 6 mg /I Totaal N:< 15 mg /I
Onopgeloste bestanddelen:< 30 mg /I
12. ​
​Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 oktober 2022, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam] :
V: Wat was de aanleiding van uw bezoek op de locatie?
A: Een melding op 12 december 2021 van de gebiedsbeheerder (toezichthouder Waterschap Vechtstromen) dat er visueel verontreinigd water van het terrein afstroomde in het oppervlaktewater. V:. Op grond van welke vergunning voert u het onderzoek uit?
A: Er is geen lozingsvergunning (watervergunning) voor deze locatie. Deze vergunning is in 2015 ingetrokken op verzoek van [verdachte] Coevorden. Er zou geen afvalwater meer worden geloosd op het oppervlaktewater.
V: Waar op voornoemde locatie heeft u onderzoek uitgevoerd en welk onderzoek heeft u uitgevoerd? A: Mijn collega (de heer [naam] ) heeft in de avond van 12 december 2021 de locatie reeds bezocht. Hij heeft toen 1 monster genomen van het water in de infiltratiesloot en 3 monsters van het water in de legger watergang (WL03164) direct achter de inrichting. Op 14 december 2021 heb ik samen met mijn collega [naam] monsters genomen uit de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) en het uitstroompunt van de bezinkvijvers (C2).
V: Wat is gebleken na het bestuderen van de resultaten?
A: Er is gebleken dat het water vervuild was en de lozingsnormen werden overschreden. Het betreft de normen die zijn opgenomen in het voornoemde maatwerkvoorschrift. Voor het toetsen van het benedenstroomse watermonster uit de legger watergang is bovenstrooms van het lozingspunt in de legger watergang ook een watermonster genomen. De analyseresultaten van dit laatste monster zijn als lozingsnorm gebruikt.
V: Werd daarmee aan de voorschriften van de vergunning van het Waterschap voldaan? A: Het bedrijf heeft geen vergunning. Dit betekent dat ze niet voldoen.
13. ​
​Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 juli 2023, opgenomen op pagina 185 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam] (die gemachtigd is door [naam] om namens de verdachte rechtspersoon een verklaring af te leggen):
V. Bent u bekend met de geldende maatwerkvoorschriften van 17 april 2018 v.w.b. de bodemlozingen?
A. Ja.
V. Uit de door [verdachte] verstrekte monitoringsgegevens (put 1) v.w.b. het influent van de waterzuivering blijkt dat de vuillast (uitgedrukt in vervuilingseenheden) vanaf 1 januari 2021 (uitgezonderd de periode 12 februari tot 7 april 2021) structureel de norm overschrijdt waarop de waterzuivering is gedimensioneerd. Hoe is dit mogelijk, wat kunt u hierover vertellen?
A. Ik zie de getallen. Wat voor mij belangrijk is wat de kwaliteit van het effluent is dat uiteindelijk in de bodem wordt geïnfiltreerd. Het gaat er uiteindelijk om wat de kwaliteit van het effluent is. Tonen van lozingsgegevens 2021 afvalwaterzuivering.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
t.a.v. feit 1
De economische politierechter overweegt dat, nu er sprake is van een professioneel bedrijf, de nodige kennis en deskundigheid mag worden verwacht ten aanzien van de verplichtingen die besloten liggen in de relevante wet- en regelgeving, in het bijzonder in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), alsmede in de Wet milieubeheer (oud). De ratio hiervan is het vereiste overheidstoezicht op de productie(-wijze) van levensmiddelen en op de gezondheid van consumenten die daarbij in het geding is. Naar het oordeel van de economische politierechter kan het niet anders zijn dan dat verdachte op de hoogte was van voormelde meldingsplicht, aangezien een wijziging van de inrichting eerder wel is doorgegeven aan het bevoegd gezag. De economische politierechter is derhalve van oordeel dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten de betreffende melding te doen, in elk geval de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, dat ten minste vier weken voor de verandering van de (werking van de) inrichting de melding niet is gedaan.
t.a.v. feit 2
Niet betwist is dat zich op zowel 11 oktober 2021 als op 7 december 2021 een ongewoon voorval als bedoeld in art. 17.1 Wet milieubeheer (oud) heeft voorgedaan in het bedrijf van de verdachte rechtspersoon. Evenmin wordt betwist dat van beide voorvallen op 23 december 2021 niet dan na een verzoek daartoe van de toezichthouder alsnog melding is gedaan aan het bevoegd gezag. De economische politierechter is van oordeel dat de vereiste meldingen, doordat zij meer dan twee maanden respectievelijk meer dan twee weken na de ongewone voorvallen zijn gedaan, telkens niet zo spoedig mogelijk zijn gedaan aan het bevoegd gezag. De vraag is of telkens opzettelijk is nagelaten daarvan meldingen te doen aan het betreffende bevoegd gezag. De economische politierechter overweegt daartoe in de eerste plaats dat van een bedrijf als het onderhavige verwacht mag worden dat het op de hoogte is van de relevante regelgeving en dat het er naar handelt, zijnde onderdeel van
de normale bedrijfsvoering, als zich voorvallen als de onderhavige voordoen. Dit is ter zitting bevestigd door de aanwezige vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon. Daarnaast is de economische politierechter van oordeel dat uit de verklaring van de (toenmalige) vertegenwoordiger van de rechtspersoon [naam] , afgelegd ten overstaan van de buitengewoon opsporingsambtenaar van Waterschap Vechtstromen d.d. 6 april 2022, volgt dat het niet anders kan dan dat het bedrijf zich zowel op 11 oktober 2021 als op 7 december 2021 de wetenschap had dat er sprake was van telkens een ongewoon voorval. Uit diens verklaring blijkt immers dat hij op de hoogte was van het feit dat twee dagen na 11 oktober 2021 de betreffende installatie weer naar behoren werkte en dat op 7 december 2021 zich een soortgelijk incident voordeed. Deze wetenschap kan aan de rechtspersoon worden toegerekend. Hoewel het bedrijf over die wetenschap beschikte, heeft het vervolgens nagelaten een en ander telkens te melden, waarmee dan ook telkens bewust de aanmerkelijke kans is aanvaard dat beide ongewone voorvallen niet zo spoedig mogelijk zijn gemeld. Dat de voormelde perikelen het gevolg zouden zijn van handmatige besturing door medewerkers van een ander bedrijf dat de installatie had geleverd, doet naar het oordeel van de economische politierechter niet af aan het voorgaande. Al met al is de economische politierechter van oordeel dat het bedrijf op 11 oktober 2021 en op 7 december 2021 telkens opzettelijk een ongewoon voorval als bedoeld in art. 17.1 Wet milieubeheer (oud) niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld aan het bevoegd gezag.
t.a.v. feit 3
De economische politierechter maakt ten aanzien van het derde tenlastegelegde feit onderscheid in vier periodes, te weten
de periode van 2 februari 2021 tot en met 6 april 2021,
de periode van 7 april 2021 tot en met 10 oktober 2021,
de periode van 11 oktober 2021 tot en met 9 december 2021 en
e periode van 10 december 2021 tot en met 24 januari 2022.
Feit 3a: 2 februari 2021 tot en met 6 april 2021
Dat van 2 februari 2021 tot en met 6 april 2021 de grenswaarden opzettelijk zouden zijn overschreden, volgt naar het oordeel van de economische politierechter niet ondubbelzinnig uit het niet altijd even duidelijke dossier noch uit de verklaringen van de vertegenwoordigers van verdachte. Van die periode in de tenlastelegging wordt verdachte dan ook vrijgesproken van de misdrijfvariant. Ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde periode als overtredingsvariant luidt het oordeel van de economische politierechter dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is zijn vervolging, nu dit gedeelte verjaard is, aangezien er tenminste drie jaar is verstreken tussen 6 april 2021 en de betekening van de dagvaarding d.d. 18 december 2024, hetgeen als eerste vervolgingsdaad is te beschouwen.
Feit 3b: 7 april 2021 tot en met 10 oktober 2021
Over de begindatum van de tweede periode merkt de economische politierechter op dat deze volgt uit het verhoor van de vertegenwoordiger van rechtspersoon d.d. 11 juli 2023, waarin deze bevestigd dat in elk geval vanaf 7 april 2021 de norm overschreden zou zijn.
Uit de tabellen, weergegeven in de bijlagen 5 en 7 volgt dat er in deze periode een overschrijding van de grenswaarden heeft plaatsgevonden. Uit enkel deze tabellen volgt niet dat in voormelde periode de rechtspersoon de in de tenlastelegging genoemde grenswaarden opzettelijk heeft overschreden. Uit het proces-verbaal, in het bijzonder uit de verhoren, volgt evenmin dat de grenswaarden opzettelijk zijn overschreden. Van het opzettelijk overschrijden en dus de misdrijfvariant dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het impliciet subsidiair tenlastegelegde de overtredingsvariant van de verweten gedraging in de periode 7 april 2021 tot 11 oktober 2021 komt de economische politierechter tot het oordeel dat hierin het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien dit feit verjaard is, gelet op het eerder overwogene.
Feit 3c: 11 oktober 2021 tot en met 9 december 2021
Ten aanzien van de derde tenlastegelegde periode overweegt de economische politierechter het volgende. Uit de in de in bijlage 5 weergegeven tabel volgt dat er na 17 december 2021 geen lozing heeft plaatsgevonden. Uit het aanvullend proces-verbaal d.d. 2 september 2024, bijlage 2, volgt dat er na 9 december 2021 geen lozing met overschrijding van de grenswaarden heeft plaatsgevonden. Het dossier verschaft verder geen duidelijkheid over welke datum als begin- en/of einddatum heeft te gelden. De economische politierechter houdt het ervoor dat de periode gedurende welke tegen verdachte de onderhavige verdenking is gerezen beperkt moet worden, in die zin dat de periode de termijn van 11 oktober 2021 tot en met 9 december 2021 betreft.
Over het opzettelijk meermalen, kort gezegd, bij het lozen van het bedrijfsafvalwater de geldende grenswaarden overschrijden in de periode 11 oktober 2021 tot en met 9 december 2021 overweegt de economische politierechter als volgt. Verdachte heeft na het incident van 11 oktober 2021 kunnen weten dat het een risico liep met betrekking tot het lozen van het afvalwater. Uit de verklaringen van getuigen [naam] en [naam] volgt dat verdachte na dat incident metingen heeft gedaan, die weliswaar een lagere uitslag toonden dan de bevindingen daaromtrent van het waterschap, doch welke uitslag aanleiding voor verdachte hadden moeten zijn om de lozing van het bedrijfsafvalwater te staken.
Daaruit volgt naar het oordeel van de economische politierechter dat verdachte tenminste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de grenswaarden als bedoeld in het toen vigerende maatwerkvoorschrift van 17 april 2018 zou worden overschreden hetgeen ook metterdaad heeft plaatsgevonden. De economische politierechter is van oordeel dat van verdachte mag worden verwacht dat zij de maximale zorg betracht om strafbare gedragingen te voorkomen. Er zijn in elk geval in de periode 11 oktober 2021 tot en met 9 december 2021 andere of meer stoffen in het oppervlaktewater terechtgekomen dan was toegestaan. Daaruit volgt dat verdachte een inrichting waarbij het zorgvuldig verwerken van bedrijfsafvalstromen deel uitmaakt van de regels en de bedrijfscultuur bewust onvoldoende zorg heeft betracht ter voorkoming van de verboden gedraging. Dit betekent dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Feit 3d: 10 december 2021 tot en met 24 januari 2022
Van de ten laste gelegde periode 10 december 2021 tot 24 januari 2022 wordt verdachte vrijgesproken van zowel de primaire gedraging (de misdrijfvariant) als de subsidiaire gedraging (de overtredingsvariant), nu deze gedraging in beide varianten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
zij op 14 december 2021 in de gemeente Coevorden als degene die een inrichting (type B) heeft opgericht en/of dreef aan de [adres] opzettelijk van het veranderen van die inrichting en het veranderen van de werking van die inrichting, te weten de bewerking/verwerking van andere producten dan de gemelde melk- en/of zuivelproducten, daarvan niet ten minste vier weken voor die verandering melding heeft gedaan aan het bevoegd gezag;
2
zij op 11 oktober 2021 en 7 december 2021 in de gemeente Coevorden als degene die een inrichting (type B) heeft dreef aan de [adres] , waarin zich op voornoemde data telkens een ongewoon voorval als bedoeld in art. 17.1 van de Wet Milieubeheer voordeed of heeft voorgedaan (te weten de overbelasting van de zuiveringsinstallatie en
/ofhet lozen/brengen van 8 respectievelijk 12-15 m3 vet/room (substantie) op die zuiveringsinstallatie/bezinkvijver/akkerland/bodem) opzettelijk, telkens die voorvallen niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld aan het bestuursorgaan dat bevoegd was een omgevingsvergunning voor een inrichting te verlenen, dan wel ingevolge artikel 8.41, tweede lid onder a van de Wet milieubeheer (oud),
het orgaan was waaraan de melding werd gericht, immers had zij, verdachte genoemde voorvallen pas op 23 december 2021 gemeld bij de Regionale Omgevingsdienst Drenthe;
3
zij in de periode van 11 oktober 2021 tot en met 9 december 2021 in de gemeente Coevorden als degene die een inrichting (type B) dreef aan de [adres] opzettelijk meermalen heeft gehandeld in strijd met haar verplichting om te voldoen aan opgelegde voorschriften die nodig waren ter bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.42 lid 1 Wet milieubeheer, gesteld door het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Coevorden, zijnde het door bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bestuursorgaan, te weten voorschrift 1.2 (bedrijfsafvalwater, proces-verbaal p. 45) van het maatwerkvoorschrift 17 april 2018 (proces-verbaal p. 41), inhoudende zakelijk weergegeven geldende grenswaarden BZV, CZV, totaal P, Totaal N en onopgeloste bestanddelen bij het lozen van bedrijfsafvalwater op en/of in de bodem, immers zijn in voornoemde periode op meer tijdstippen voornoemde grenswaarden overschreden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in diens verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer (oud), opzettelijk begaan door een rechtspersoon
Overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 17.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer (oud), opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 8.40, eerste lid, jo artikel 8.42 van de Wet milieubeheer (oud), opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een geldboete van 25.000,- waarvan 10.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat van een professioneel bedrijf verwacht mag worden dat zij op de hoogte is van de geldende wet- en regelgeving en dat zij daarnaar handelt. Daarnaast is de redelijke termijn overschreden en daarmee is rekening gehouden in de strafeis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de op te leggen straf, nu hij primair heeft gepleit voor vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten en ten aanzien van de overtredingsvarianten de niet- ontvankelijkheid van het OM heeft bepleit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte, een grote zuivelproducent, heeft zich schuldig gemaakt aan - kort gezegd het nalaten van het melden van de wijziging van de werking van een inrichting en twee ongewone voorvallen en daarnaast van het meermalen lozen van vervuild bedrijfsafvalwater in het oppervlaktewater.
De toen geldende milieuwet- en regelgeving beoogde milieuverontreiniging tegen te gaan en daarmee de gezondheid en kwaliteit van leven te beschermen. De thans vigerende Omgevingswet waarin de in deze zaak tenlastegelegde feiten eveneens strafbaar zijn gesteld, maakt dit niet anders. Verdachte heeft die wet- en regelgeving in de onderhavige zaken niet of onvoldoende nageleefd.
Dit rekent de economische politierechter verdachte aan.
Tegelijkertijd heeft de economische politierechter oog voor het door verdachte verrichte onderzoek naar de oorzaken van de incidenten en voor de maatregelen die verdachte vervolgens heeft genomen om toekomstige incidenten te vermijden. Het verdachte bedrijf heeft geen eerdere veroordelingen op zijn naam staan. De economische politierechter houdt daar dan ook in positieve zin rekening mee. De economische politierechter ziet daarin en in het feit dat de berechting van verdachte lang op zich heeft laten wachten zonder dat voor die vertraging een afdoende verklaring is gegeven aanleiding om de door de officier van justitie geëiste geldboete te matigen. Voor een voorwaardelijk deel, zoals door de officier van justitie is geëist, ziet de economische politierechter geen aanleiding, temeer nu het bedrijf zijn zaken op het gebied van de milieuvereisten op orde lijkt te hebben.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 51, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
8.40, 8.41, 8.42, 17.2 van de Wet milieubeheer;
1.1
van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
2.13, 2.17, 2.21, 2.22, 3.128, 3.130 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
1.2
Maatwerkvoorschrift van 17 april 2018;
1a, 2, 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden.

Uitspraak

De economische politierechter

Vrijspraak
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 in de periodes van 2 februari 2021 tot en met 6 april 2021 (3a primair), 7 april 2021 tot en met 10 oktober 2021 (3b primair) en 10 december 2021 tot en met 24 januari 2022 (3d primair en subsidiair) ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
OM niet-ontvankelijk
Verklaart officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van hetgeen verdachte onder feit 3 in de periodes 2 februari 2021 tot en met 6 april 2021 (3a subsidiair) en 7 april 2021 tot en met 10 oktober 2021 (3b subsidiair) ten laste is gelegd.
Verklaart het onder 1, 2 en 3c primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een geldboete van 12.500,-

Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, economische politierechter, bijgestaan door mr. L.N. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 april 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.