ECLI:NL:RBNNE:2025:1473

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
LEE 25/807 en LEE 25/1028
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang tot sluiting van het achterste gedeelte van een pand vanwege Acuut Onveilige Situatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 17 april 2025, wordt de last onder bestuursdwang besproken die is opgelegd aan eisers, eigenaren van een pand in Oldambt, tot sluiting van het achterste gedeelte van hun pand. Dit besluit is genomen naar aanleiding van een Acuut Onveilige Situatie (AOS) die werd vastgesteld door constructeurs van W2N en Ingenieursbureau Ritsma. Eisers hebben beroep ingesteld tegen deze last en verzochten om een voorlopige voorziening, omdat zij het niet eens waren met de sluiting. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders terecht heeft gehandeld. De voorzieningenrechter stelt vast dat er sprake was van een overtreding van de Omgevingswet en het Besluit bouwwerken leefomgeving, en dat de staat van het dak van de schuur in juli 2024 verslechterd was, wat leidde tot instortingsgevaar. De voorzieningenrechter concludeert dat de last onder bestuursdwang voldoende duidelijk is en dat er geen strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De belangen van de eisers zijn afgewogen tegen het algemeen belang van veiligheid, en de voorzieningenrechter oordeelt dat het college niet onevenredig heeft gehandeld door de sluiting door te zetten. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 25/807 en LEE 25/1028
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 april 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eisers], uit [plaats], eisers

(gemachtigde: mr. K.N. Altunzade),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt, het college
(gemachtigde: mr. P.M. Suk).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de last onder bestuursdwang tot sluiting van het achterste gedeelte van het pand op het perceel [perceel]. Eisers zijn het niet eens met die sluiting. Zij hebben daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij voeren een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter de last onder bestuursdwang.
1.1.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is, dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is en dat er geen aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen
.Eisers krijgen dus geen gelijk. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het college heeft met het besluit van 17 juli 2024 aan eisers een last onder bestuursdwang opgelegd inhoudende dat het college het achterste gedeelte van het pand op het perceel [perceel] (het perceel), bestaande uit de schuur vanaf de brandmuur aan de achterzijde van de woning, laat verzegelen door het vervangen van de sloten en hekken rondom de achterzijde van het pand laat plaatsen.
3. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
4. Met het bestreden besluit van 5 maart 2025 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit tot oplegging van de last onder bestuursdwang gebleven. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
4.1.
Het college heeft op het verzoek om voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening op 2 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.
4.3.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eisers. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De niet betwiste feiten en omstandigheden
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de volgende feiten en omstandigheden tussen partijen niet betwist zijn.
5.1.
Eisers zijn eigenaar van het pand op het perceel. Het voorste gedeelte van het pand bestaat uit een woonhuis. In dat gedeelte wonen eisers. Het achterste gedeelte van het pand bestaat uit een schuur. In dat gedeelte exploiteren eisers een sauna, wellnesscentrum en bed & breakfast onder de naam ‘Sauna Beauty Farm Midwolda’. Het pand op het perceel is een rijksmonument.
5.2.
Op 1 maart 2024 heeft een constructeur van W2N Groningen B.V. (W2N) een inspectie van het pand verricht naar aanleiding van een melding van een Acuut Onveilige Situatie (AOS). De bevindingen zijn vastgelegd in een rapport. Geconcludeerd is dat er geen sprake was van een AOS.
5.3.
Op 17 juli 2024 heeft een constructeur van Ingenieursbureau Ritsma B.V. (Ritsma) een inspectie van het pand verricht. Daarbij was het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) vertegenwoordigd en was een constructeur van W2N aanwezig. De bevindingen zijn vastgelegd in het rapport van 23 juli 2024. Diezelfde dag heeft het IMG een melding over een mogelijk AOS in het pand gedaan.
5.4.
Op 17 juli 2024 heeft het college het besluit genomen om de last onder bestuursdwang aan eisers op te leggen en heeft het college de bestuursdwang toegepast. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
5.5.
Op 19 juli 2024 heeft een constructeur van W2N in opdracht van IMG een inspectie van het pand verricht. De bevindingen zijn vastgelegd in het AOS-inspectieverslag van 23 juli 2024.
5.6.
Op 15 oktober 2024 heeft de Adviescommissie bezwaarschriften een hoorzitting gehouden. Eisers en hun gemachtigde zijn niet verschenen.
5.7.
In het besluit op bezwaar heeft het college het bezwaar van eisers tegen de last onder bestuursdwang ongegrond verklaard.
Ingetrokken gronden
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat eisers op de zitting van 2 april 2025 de gronden van het verzoek om voorlopige voorziening hebben ingetrokken omdat die volgens hen niet meer van toepassing zijn. Ook stelt de voorzieningenrechter vast dat eisers op die zitting de beroepsgronden over de zienswijzemogelijkheid voorafgaand aan het besluit van 17 juli 2024 en over het horen in de bezwaarfase hebben ingetrokken. De voorzieningenrechter laat die gronden daarom buiten verdere beschouwing.
Aanvullende bezwaargronden en verzoek om proceskostenvergoeding in bezwaar
7. Eisers betogen dat het college ten onrechte de aanvullende bezwaargronden
van 21 februari 2025 niet heeft betrokken bij de besluitvorming. In die gronden was verzocht om een proceskostenvergoeding, als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Het college is ten onrechte zonder nadere motivering daaraan voorbijgegaan, aldus eisers.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in het besluit op bezwaar
geen melding heeft gemaakt van die aanvullende gronden. Evenmin staat in dat besluit een beoordeling door het college van het verzoek om een proceskostenvergoeding. Het besluit op bezwaar bevat in zoverre een motiveringsgebrek.
7.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit gebrek geen aanleiding bestaat om het besluit op bezwaar te vernietigen, nu het aannemelijk is dat eisers door dat gebrek niet zijn benadeeld. Uit het besluit op bezwaar volgt dat het college bij zijn volledige heroverweging in bezwaar heeft betrokken of er sprake is van schending van artikel 5:6 van de Awb, of het college bevoegd was om de last onder bestuursdwang op te leggen en of er in dit geval sprake was van strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur waaronder het evenredigheidsbeginsel. Daarmee heeft het college in dat besluit de onderwerpen behandeld die eisers in de aanvullende bezwaargronden hebben benoemd. Dat het college in het besluit op bezwaar niets heeft gezegd over het verzoek om proceskostenvergoeding, leidt niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat er in de bezwaarfase geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt. Eisers hebben immers zelf – zonder tussenkomst van hun gemachtigde – bezwaar gemaakt en eisers en hun gemachtigde zijn niet op de hoorzitting van 15 oktober 2024 verschenen. Er is daarmee in de bezwaarfase geen sprake geweest van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en in de bijlage bij het Bpb.
7.3.
De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding om het motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Toetsingskader Omgevingswet
8. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. Van een situatie beschreven in bijvoorbeeld artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet (IwOw) of van een situatie als beschreven in artikel 4.23 IwOw is in dit geval geen sprake. Er is immers geen sprake van een handhavingsverzoek of een handhavingsbesluit dat dateert van voor
1 januari 2024. Het primaire besluit in deze zaak dateert van 17 juli 2024 en is niet genomen op een daartoe strekkend verzoek van voor 1 januari 2024. In dit geval is daarom de Ow van toepassing.
9. De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er sprake van een overtreding?
10. Eisers betogen dat er geen sprake is van een AOS. Het dak van de schuur moet gerenoveerd worden. Daar waren zij ook al mee bezig voordat de last werd opgelegd. Volgens eisers is het rapport waaruit de AOS zou blijken, onjuist. De situatie waarover op 17 juli 2024 is gerapporteerd, was niet gewijzigd ten opzichte van de situatie waarover
op 1 maart 2024 door W2N is gerapporteerd. Het college heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat er sprake was van een overtreding omdat er op 1 maart 2024 geen sprake was van een AOS, aldus eisers.
10.1.
Het college voert aan dat aan het primaire besluit van 17 juli 2024 het advies van Ritsma ten grondslag ligt. Dat rapport wordt ondersteund door het inspectieverslag van dezelfde deskundige van W2N die op 1 maart 2024 de situatie heeft beoordeeld. Beide rapporten gaan over het achterste gedeelte van het pand en in beide rapporten wordt geconcludeerd dat sprake is van een AOS. Beide rapporten zijn zorgvuldig tot stand gekomen, de redeneringen zijn begrijpelijk en de conclusies sluiten hierop aan, aldus het college.
10.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval sprake is van overtreding van de Ow en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Hij overweegt daartoe het volgende.
10.2.1.
Vaststaat dat aan de last onder bestuursdwang bevindingen van een constructeur van Ritsma en bevindingen van een constructeur van W2N ten grondslag liggen.
Op 23 juli 2024 heeft de constructeur van Ritsma gerapporteerd dat er tijdens de opname van 17 juli 2024 samen met de constructeur van W2N is vastgesteld dat er sprake is van een AOS die betrekking heeft op de volledige schuur vanaf de brandmuur van het voorhuis. Geconcludeerd is dat de vervormingen dusdanig groot en verergerd zijn ten opzichte van de vorige opname, dat de kans op instorten van het dak aanwezig is. Opgemerkt is dat er in overleg met de constructeur van W2N in verband met het instortingsgevaar zo spoedig mogelijk bouwhekken langs de rechterzijgevel en achtergevel zijn geplaatst.
Op 23 juli 2024 heeft de constructeur van W2N gerapporteerd dat op 17 juli 2024 de doorzakkingen en de mankeringen in de kap sinds de vorige AOS-inspecties aanmerkelijk waren verergerd. Geconcludeerd is dat de AOS-melding gegrond is. Gezien de verergeringen van de doorzakkingen en de verergeringen van de mankeringen in de hoofdraagconstructie heeft het team AOS het besluit van de gemeente Oldambt gesteund om het saunadeel van het gebouw buiten gebruik te stellen en aan de rechter- en achterzijde af te zetten met bouwhekken.
10.2.2.
Gezien de bevindingen van de constructeurs volgt de voorzieningenrechter eisers niet in hun betoog dat er op het moment van het opleggen van de last onder bestuursdwang geen sprake was van een AOS. Uit de rapporten van de constructeurs volgt duidelijk dat de constructieve situatie van de schuur in juli 2024 was verslechterd sinds de inspectie in maart 2024 en dat er instortingsgevaar was. Met die informatie konden eisers weten of redelijkerwijs vermoeden dat de staat van de schuur tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kon leiden en dat maatregelen nodig waren om gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren. Ook was voldoende duidelijk dat het de vraag was of de schuur bestand was tegen krachten die tijdens het beoogde gebruik op de schuur werden uitgeoefend. In die situatie was sprake van overtreding van de artikelen 3.5 en 3.8, eerste lid, van het Bbl. Het college was daarmee in dit geval in beginsel bevoegd om handhavend op te treden.
11. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van spoedeisende bestuursdwang?
11. Eisers betogen dat uit het primaire besluit van 17 juli 2024 onvoldoende blijkt waarin de spoedeisendheid is gelegen. Als het college spoedeisende bestuursdwang heeft opgelegd vanwege de AOS, had het op de weg van het college gelegen om dit nader te motiveren. Ook heeft het college niet gemotiveerd waarom er geen begunstigingstermijn is gegeven waarbinnen de overtreding beëindigd kon worden. Uit het feit dat een zienswijzemogelijkheid werd geboden blijkt dat er geen sprake was van spoedeisende bestuursdwang, aldus eisers.
12.1.
Het college voert aan dat spoedeisende bestuursdwang is toegepast gelet op de rapporten van de constructeurs over de AOS. Dat eisers een kortdurende mogelijkheid is gegeven om een zienswijze in te dienen, maakt de situatie niet anders, aldus het college.
12.2.
De voorzieningenrechter volgt eisers niet in hun betoog dat uit het primaire besluit onvoldoende zou blijken waarin de spoedeisendheid was gelegen. In dat besluit heeft het college verwezen naar het rapport van Ritsma en de daarin genoemde staat van het dak en het mogelijke gevaar voor instorting. Het college heeft onder verwijzing naar dat gevaar uitgelegd waarom een kortdurende zienswijzemogelijkheid aan eisers is geboden. Uit dat besluit en de overige gedingstukken volgt dat het besluit op 17 juli 2024 aan eisers persoonlijk is overhandigd voordat de bestuursdwang feitelijk werd toegepast. Gelet op de staat van het dak van de schuur en het instortingsgevaar was het college niet gehouden om eisers een termijn te stellen om de overtreding te beëindigen.
13. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de last onder bestuursdwang voldoende duidelijk?
14. Eisers betogen dat de last in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Volgens eisers was een deel van de dakpannen van het pand al voor het primaire besluit verwijderd, omdat het pand gerenoveerd zou worden. Die renovatie is vanwege de opgelegde last stil komen te liggen. Eisers stellen dat het voor hen niet duidelijk is welke dakpannen nog verwijderd dienen te worden om aan de last te kunnen voldoen. Op 14 november 2024 hebben zij in een plan van aanpak aan het college laten weten alle dakpannen te zullen gaan verwijderen om het dak te stabiliseren. Volgens eisers heeft het college daarop niet gereageerd. Eisers stellen nu maanden verder te zijn, terwijl zij al veel eerder aan de last hadden kunnen voldoen. Daarnaast hebben zij tijdens een gesprek op 21 oktober 2024 een stutplan aan het college voorgelegd maar dat dit plan is geweigerd door Ritsma. Het college heeft nog geen duidelijkheid gegeven over die weigering. Het is daarom niet duidelijk hoe aan de last kan worden voldaan, aldus eisers.
14.1.
Het college voert aan dat het aan eisers zelf is om te bepalen hoe zij aan de last voldoen. De in het besluit op bezwaar genoemde herstelmaatregelen zijn slechts een handreiking vanuit het college over hoe het college denkt dat de overtreding op de beste wijze kan worden verholpen. De last is volstrekt helder, aldus het college.
14.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat thans de last onder bestuursdwang voldoende duidelijk is en dat er geen sprake is van handelen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Hoewel in het primaire besluit van 17 juli 2024 niet is omschreven wat de te nemen herstelmaatregelen zijn, staat die omschrijving wel in het besluit op bezwaar. In dat besluit heeft het college bepaald dat de bestuursdwang eindigt indien de dakpannen van de schuur worden verwijderd en/of indien het bouwwerk aan de binnenzijde voldoende wordt gestut bijvoorbeeld door het plaatsen van stempels. Daarmee zijn de herstelmaatregelen voldoende beschreven. Ter zitting is namens het college bevestigd dat er thans een door eiser ingediend en door Ritsma goedgekeurd stutplan ligt en dat de last wordt opgeheven wanneer dat plan is uitgevoerd. Verder volgt de voorzieningenrechter eisers niet in hun stelling dat onduidelijk is welke dakpannen nog verwijderd moeten worden. Uit het rapport van Ritsma van 17 juli 2024 volgt dat een deel van de dakpannen van de schuur was verwijderd, maar dat desondanks sprake was van een AOS vanwege instortingsgevaar. Ter zitting heeft het college bevestigd dat alle dakpannen van de schuur kunnen worden verwijderd om aan de last te voldoen. Daarmee acht de voorzieningenrechter voldoende duidelijk welke herstelmaatregelen eisers kunnen nemen om aan de last te voldoen. Dat eisers in oktober en november 2024 bepaalde herstelmaatregelen hebben voorgesteld, leidt niet tot een ander oordeel over de duidelijkheid van de last.
15. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Zijn er bijzondere omstandigheden om van handhavend optreden af te zien?
16. Eisers betogen dat de sluiting onevenredig is omdat het college de belangen onvoldoende heeft afgewogen en de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit niet in acht heeft genomen. Het college heeft niet gehandeld in lijn met het advies aan het IMG om enkel het saunagedeelte buiten gebruiken te stellen. Het college heeft ten onrechte het volledige achterste deel van het pand afgesloten. Eisers achten die sluiting onevenredig omdat zij bereid zijn om het dak te renoveren. Die renovatie kost veel geld, dat eisers nu niet hebben. Het is hen ook onmogelijk gemaakt om hun bedrijf uit te oefenen, renovatiewerkzaamheden uit te voeren en de overtredingen te beëindigen omdat zij het pand niet mogen betreden. Er is daardoor sinds 17 juli 2024 geen vooruitgang geboekt en geen toegang geweest tot het pand. Hoewel eisers begrijpen dat er geen bezoekers in de schuur mochten komen, heeft het college een te ingrijpende maatregel getroffen door eisers geen toegang meer te geven tot de schuur. Hierdoor hebben eisers geen toegang gehad tot hun wasmachine en droger, bepaalde nutsvoorzieningen, voorraden van het installatiebedrijf van eiser en privéspullen die opgeslagen zijn in de schuur. Eisers achten de kans op instorting klein, nu er de afgelopen maanden geen instorting is geweest. Het goedgekeurde stutplan kan niet op korte termijn worden uitgevoerd waardoor het voortduren van de last ook onevenredig is, aldus eisers.
16.1.
Het college voert aan dat uit de rapporten van Ritsma en W2N duidelijk volgt dat het achterste gedeelte van het pand gesloten moest worden. Volgens het college speelt de beginselplicht tot handhaving en mogelijke risicoaansprakelijkheid als er wel iets in het afgesloten gedeelte gebeurt een rol bij het voorduren van de sluiting. Eisers hebben twee keer verzocht om een aantal uren toegang tot de schuur te krijgen en twee keer heeft het college die toegang verleend. Daarnaast is het stutplan nu goedgekeurd door de constructeur van Ritsma en kunnen eisers toegang krijgen tot het afgesloten gedeelte van het pand om dat plan uit te voeren. Ook kunnen er afspraken met eisers worden gemaakt om beperkt toegang tot het gesloten gedeelte van het pand te krijgen om spullen op te halen en voorzieningen te bereiken. Het handhavend optreden is juridisch correct, passend en geboden, aldus het college.
16.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de last onder bestuursdwang en het voortduren daarvan niet onevenredig zijn. Het college heeft de door eisers aangevoerde belangen en omstandigheden niet dusdanig zwaarwegend hoeven achten dat het college van handhaving af had moeten zien. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
16.2.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het college in deze zaak bestuursdwang heeft uitgeoefend. Die bestuursdwang bestaat uit het feitelijk sluiten van het achterste gedeelte van het pand door het plaatsen van hekken en het vervangen van de sloten. Vaststaat dat er in juli 2024 in dat achterste gedeelte sprake was van een AOS vanwege instortingsgevaar. Anders dan eisers stellen, is het college bij het bepalen van de omvang van de sluiting niet afgeweken van wat de constructeur van W2N heeft geadviseerd aan het IMG. Zowel die constructeur als de constructeur van Ritsma hebben geconcludeerd dat de AOS betrekking had op het achterste gedeelte van het pand waar de sauna zich bevindt. Het college heeft die omstandigheden bij zijn afweging om handhavend op te treden zwaarder mogen laten wegen dat het belang van eisers om onbeperkt toegang te blijven houden tot dat gedeelte van het pand. Voldoende aannemelijk is dat de sluiting niet alleen noodzakelijk was voor de veiligheid van bezoekers van dat gedeelte, maar ook voor die van eisers. Bij de sluiting is van strijd met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit geen sprake geweest. Na het primaire besluit wisten eisers dat zij maatregelen moesten gaan (laten) nemen om de veiligheid in het achterste gedeelte van het pand te verbeteren, om zo weer toegang tot het pand te mogen krijgen. Welke mogelijke maatregelen dat zijn, heeft het college in het besluit op bezwaar verduidelijkt. Bij het laten voortduren van de last mocht het college betrekken dat eisers wel plannen hebben gemaakt om de veiligheid in het achterste gedeelte van het pand te verbeteren, maar dat die plannen onvoldoende uitgewerkt waren en dat er ook geen feitelijke verbeteringen aan de dakconstructie van dat gedeelte hebben plaatsgevonden. Zo hebben eisers in oktober 2024 een onvolledig stutplan ingediend en hebben zij aan hun plan uit november 2024 om alle dakpannen met een hoogwerker en pannenlift van buitenaf van het dak te verwijderen geen (begin van) uitvoering gegeven. Die omstandigheden en het feit dat beëindiging van de overtredingen de nodige moeite van eisers kost, moeten voor rekening en risico van eisers blijven.
16.2.2.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat het college de omstandigheid dat eisers door de sluiting geen toegang meer hebben (gehad) tot bepaalde voorzieningen en spullen in het achterste gedeelte van het pand, minder zwaar heeft kunnen laten wegen. Daarbij is van belang dat het college steeds oog heeft gehad voor het veiligheidsbelang van eisers. Ook is van belang dat eisers in het voorste gedeelte van het pand hebben kunnen blijven wonen. Ter zitting is gebleken dat eisers op dit moment over onvoldoende middelen beschikken om tot renovatie van het saunagedeelte te komen en dat die renovatie ook samenhangt met mogelijke subsidies. Uit hetgeen door eisers is gesteld, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het daarom nog wel geruime tijd kan duren voordat er een einde komt aan de AOS. Eisers willen graag het pand betreden om werkzaamheden uit te (laten) voeren zoals het aanpassen van de warmwatervoorziening richting het woonhuis en het verplaatsen van apparatuur uit het saunagedeelte naar een te realiseren buitensauna. Ook begint het voortduren van de sluiting van het saunagedeelte meer te klemmen voor eisers doordat de herstelwerkzaamheden nog niet zijn begonnen en ook nog geruime tijd op zich kunnen laten wachten zodat zij niet kunnen beschikken over administratie en goederen die zich nog in het saunagedeelte bevinden. Ter zitting is ook gebleken dat het college niet van mening is dat de last met zich meebrengt dat eisers nooit het pand zouden kunnen betreden. Eisers is op hun verzoek tweemaal toegang tot het afgesloten gedeelte verleend. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat het college ter zitting heeft bevestigd dat ook voor de toekomst afspraken met eisers en hun gemachtigde kunnen worden gemaakt om beperkt toegang tot het gesloten gedeelte van het pand te krijgen om spullen op te halen, werkzaamheden voor de warmwatervoorziening en de buitensauna te verrichten en om (nuts)voorzieningen te bereiken. Ook voor het uitvoeren van het door Ritsma goedgekeurde stutplan is het college bereid om toegang tot dat gedeelte te verlenen. Dat eisers voor de uitvoering van het stutplan dan wel het verwijderen van de dakpannen vooralsnog geen geld hebben zodat de sluiting nog geruime tijd zal duren, valt binnen hun risicosfeer en doet ook overigens aan de onveilige situatie niet af. In dat licht bezien is het voortduren van de sluiting proportioneel.
16.2.3.
De voorzieningenrechter concludeert dat het college in dit geval het algemeen belang bij handhaving van de regels van de Ow en het Bbl zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eisers bij het laten voortduren van de overtredingen.
17. Deze beroepsgrond slaagt niet.
18. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van (het voortduren van) handhavend optreden had moeten afzien, heeft het college de last onder bestuursdwang terecht aan eisers opgelegd en in bezwaar terecht gehandhaafd. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om in de beroepsprocedure een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de last onder bestuursdwang in stand blijft. Nu eisers de gronden van hun verzoek om voorlopige voorziening hebben ingetrokken, is dat verzoek thans niet langer ontvankelijk. Eisers krijgen daarom het griffierecht in beide procedures niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:24
1. De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
3. De last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
Artikel 5:31
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Omgevingswet (Ow)Artikel 1.6
Een ieder draagt voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving.
Artikel 4.3
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de volgende activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving:
a. bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en het in stand houden van bouwwerken.
[…]
Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)Artikel 3.5
Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de staat van het bouwwerk tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
Artikel 3.8
1. Een bouwwerk is bestand tegen krachten die tijdens het beoogde gebruik op het bouwwerk worden uitgeoefend.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.