ECLI:NL:RBNNE:2025:1485

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
18-285432-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding en bedreiging van medewerkers in een zorginstelling met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

Op 18 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van aanranding en bedreiging van medewerkers van een zorginstelling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die op 28 juni 2023 in Groningen een medewerker van de instelling had aangerand door haar tegen haar wil vast te grijpen en haar borsten aan te raken, schuldig was aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging van de verdachte dat hij dit deed als reactie op eerdere aanrakingen door het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, die lijdt aan psychische problematiek en een verstandelijke beperking heeft, niet in staat was om de gevolgen van zijn daden volledig te begrijpen. Daarom werd besloten om geen straf of maatregel op te leggen, maar de verdachte schuldig te verklaren op basis van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, wat betekent dat hij niet strafbaar werd geacht vanwege zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds de eerdere veroordeling.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/285432-23
Ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/056087-24
Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/245791-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 april 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] , thans verblijvende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 april 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.J.H. Lina, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lubbers.

Tenlastelegging

Ten aanzien van parketnummer 18/285432-23 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juni te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door [slachtoffer] (onverhoeds) met beide handen vast te grijpen en/of vast te houden en/of (vervolgens) op te tillen en/of (vervolgens) zijn handen over haar borsten te laten glijden, althans haar borsten aan te raken, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het aanraken van de borsten en/of de heupen van die [slachtoffer] ;
Ten aanzien van parketnummer 18/056087-24 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 februari 2024 te Groningen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood, ik heb een mes op de kamer, ik ga naar je familie als je thuis bent.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer 18/285432-23 en onder parketnummer 18/056087-24 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder parketnummer 18/285432-23 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het ontbreken van een jaartal in de tenlastelegging als een kennelijke verschrijving moet worden beschouwd. Onmiskenbaar bedoeld is de datum op of omstreeks 28 juni 2023 ten laste te leggen.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18/285432-23 heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij aangeefster heeft aangeraakt op haar borsten en benen, maar dat hij dit heeft gedaan omdat aangeefster hem eerder ook heeft aangeraakt. Ten aanzien van parketnummer 18/056087-24 heeft verdachte ter terechtzitting ontkend dat hij aangever heeft bedreigd. De raadsvrouw heeft zich, gelet op de verklaring van verdachte, op het standpunt gesteld dat verdachte van beide ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18/285432-23
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De door verdachte ter zitting van 4 april 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Ik heb die meid aangeraakt bij haar borsten en benen.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juli 2023, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023175490 d.d. 25 oktober 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 28 juni 2023 was ik op mijn werk bij [naam] , beschermd wonen te Groningen. [verdachte] was in de keuken. Ik zag dat hij om mij heen liep en achter mij kwam staan. Ik voelde dat hij mij uit het niets met zijn linkerarm naar zich toetrok. Ik voelde zijn linkerarm mij vastgrijpen om mijn nek. Ik voelde vervolgens zijn andere arm om mij heen slaan. Ik voelde dat hij mij stevig vastgreep. Ik zei een aantal keer: "loslaten [verdachte] , ophouden". Ik voelde dat zijn greep zakte en richting mijn bovenarmen ging. Ik voelde dat hij naar achteren leunde terwijl hij stevig vastpakte. Ik voelde dat hij mij optilde en dat mijn voeten van de grond kwamen. Ik heb weer meerdere malen aangegeven dat hij moest loslaten. Ik voelde dat zijn greep minder stevig werd. Terwijl hij zijn greep losliet voelde ik dat [verdachte] zijn beide handen van boven naar beneden over mijn beide borsten liet glijden. Ik voelde vervolgens dat hij met zijn beide handen mij om mijn heupen vasthield.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 25 oktober 2023, opgenomen op pagina 9 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Wij stonden in de keuken, [slachtoffer] , [verdachte] en ik. [verdachte] liep achter haar lang en tilde haar op. Daarna heeft hij haar betast bij haar borsten.
Bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 28 juni 2023 in de keuken van het [naam] te Groningen, met zijn handen de borsten en heupen van aangeefster, zijn persoonlijk begeleidster, heeft aangeraakt. Deze aanrakingen hebben naar hun uiterlijke verschijningsvorm een seksueel karakter en zijn, gelet op de omstandigheden waaronder zij zijn verricht, in strijd met de sociaal- ethische norm. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van ontuchtig handelen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van deze ontuchtige handelingen. Aangeefster was in de keuken van het [naam] aanwezig om koffie te zetten voor de bewoners. Verdachte is achter haar gaan staan en heeft haar vervolgens onverhoeds (stevig) vastgepakt, vastgehouden en opgetild, waarna hij, bij het loslaten, met zijn handen bewust haar borsten en heupen heeft aangeraakt. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij door dit handelen van verdachte werd overvallen. Zij had op dat moment bovendien haar handen vol met benodigdheden voor het koffiezetten. Aangeefster heeft zich daardoor op geen enkele manier tegen verdachte kunnen verzetten en zij heeft ook niet kunnen voorkomen dat verdachte haar borsten en heupen zou aanraken. Uit de verklaring van aangeefster blijkt voorts dat zij wel meerdere malen tegen verdachte heeft gezegd dat hij haar moest loslaten, zodat het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat zijn handelingen tegen de wil van aangeefster plaatsvonden. Dat aangeefster op een eerder moment verdachte zou hebben aangeraakt, zoals door verdachte ter terechtzitting verklaard, doet hieraan niet af. Bovendien vindt deze verklaring van verdachte geen enkele steun in het procesdossier.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid heeft begaan.
Kennelijke verschrijving
De rechtbank merkt op dat het ontbreken van een jaartal in de tenlastelegging door de rechtbank als een kennelijke verschrijving wordt aangemerkt. Uit het procesdossier blijkt onmiskenbaar dat de pleegdatum 28 juni 2023 moet zijn. De rechtbank zal de tenlastelegging op dit punt verbeterd lezen. De verdediging heeft hiermee ter terechtzitting ook ingestemd.
Ten aanzien van parketnummer 18/056087-24
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 februari 2024 , opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2024044113 d.d. 18 februari 2024, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik werk bij het [naam] te Groningen. Vanmiddag, 18 februari 2024, heb ik geprobeerd om [verdachte] naar zijn kamer de dirigeren. Ik zag dat [verdachte] niet zijn kamer binnen wilde gaan. Wij stonden toen bij zijn kamerdeur. Ik hoorde vervolgens dat hij tegen mij schreeuwde "Ik maak je dood, ik heb een mes op de kamer, ik ga naar je familie als je thuis bent." Dit bleef hij wel een aantal keren herhalen. Dat was het moment dat ik besloot om de politie te laten bellen. Ik had door dat dit niet meer zou ophouden en dat het niet meer rustig zou worden. Ik was op dat moment gewoon bang voor hem. Ik weet dat bewoners op hun kamer broodmessen of andere messen hebben liggen. Ik was er zeker van dat hij, als hij een mes in zijn handen zou hebben, mij op enig moment zou kunnen neersteken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 18 februari 2024, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Vanmiddag, 18 februari 2024, was er een incident met [verdachte] . Ik hoorde dat [verdachte] bleef schreeuwen en zich helemaal richtte op [naam] . Ik hoorde en zag dat [verdachte] riep "ik maak je dood, ik heb een mes op mijn kamer. Ik ga naar je familie als je thuis bent". Omdat ik weet hoe de situatie met [verdachte] momenteel ligt, was ik er van overtuigd dat deze confrontatie en deze bedreigingen niet goed zouden gaan. Ik was ervan overtuigd dat [verdachte] op enig moment daadwerkelijk een mes zou pakken en zou gaan steken.
Bewijsoverweging
Op grond van de verklaringen van aangever en getuige [naam] acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 18 februari 2024 tegen aangever, een medewerker van het [naam] te Groningen, al schreeuwend heeft gezegd “Ik maak je dood, ik heb een mes op de kamer, ik ga naar je familie als je thuis bent”. Verdachte was boos omdat hij van aangever en de getuige een verstopt toilet niet zelf mocht ontstoppen. Verdachte begon te schreeuwen en is daarbij dicht op de getuige gaan staan, waarna aangever tussenbeide is gekomen en heeft geprobeerd om verdachte naar zijn kamer te sturen. Verdachte heeft zijn woede vervolgens gericht op aangever. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de uitlatingen van verdachte van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan, dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte zijn dreigementen ten uitvoer zou brengen. Dat deze uitlatingen (mogelijk) in het licht van de problematiek van verdachte moeten worden gezien en dat aangever ook op de hoogte was van deze problematiek, doet hieraan niet af. Uit de verklaringen van aangever en getuige [naam] volgt immers dat zij allebei rekening hielden met een verdere escalatie. Getuige [naam] was er zelfs van overtuigd dat
verdachte daadwerkelijk een mes zou pakken en zou gaan steken. Zij hebben daarom besloten om de politie te bellen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.

Bewezenverklaring

In de zaak met parketnummer 18/285432-23 acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 28 juni 2023 te Groningen, door een andere feitelijkheid, te weten door [slachtoffer] onverhoeds met beide handen vast te grijpen en vast te houden en (vervolgens) op te tillen en (vervolgens) haar borsten aan te raken, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het aanraken van de borsten en de heupen van die [slachtoffer] .
In de zaak met parketnummer 18/056087-24 acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 18 februari 2024 te Groningen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen “Ik maak je dood, ik heb een mes op de kamer, ik ga naar je familie als je thuis bent.”.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/285432-23
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Parketnummer 18/056087-24
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar kan worden beschouwd, zodat de feiten hem niet kunnen worden toegerekend. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte niet in staat is om de gebeurtenissen die om hem heen plaatsvinden goed te begrijpen en daarop passend te reageren. Dit vloeit voort uit zijn forse psychische problematiek in combinatie met zijn matige verstandelijke beperking. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden geconcludeerd dat de feiten in het geheel niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Hoewel sprake is forse psychische problematiek in combinatie met een matige verstandelijke beperking, kan verdachte zich de ten laste gelegde feiten nog wel herinneren. Uit zijn verklaring over die feiten blijkt voorts dat verdachte in staat is om zelf keuzes te maken over zijn gedrag. De officier van justitie ziet in de problematiek van verdachte wel aanwijzingen om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord-Nederland d.d. 12 maart 2024. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een zeer beperkt begripsvermogen. Bij verdachte is een IQ van 48 vastgesteld. Verdachte heeft voortdurende begrenzing en sturing nodig binnen een gespecialiseerde voorziening, om te komen tot stabiel functioneren. De reclassering overweegt voorts dat verdachte een zeer beperkt begripsvermogen heeft. Veel zaken begrijpt hij niet en het is niet mogelijk om langer dan tien minuten met hem in gesprek te zijn. Communicatie met hem is daardoor lastig. De rechtbank heeft dit tijdens de ondervraging van verdachte ter terechtzitting zelf ook geconstateerd. Niet ter discussie staat daarom dat bij verdachte sprake is van psychische problematiek in combinatie met een matige verstandelijke beperking en dat deze problematiek gezien het chronische karakter daarvan naar mag worden aangenomen reeds aanwezig was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet zonder meer worden vastgesteld dat deze problematiek het denken en handelen van verdachte destijds volledig heeft beheerst. Zo heeft verdachte zowel tijdens zijn verhoor bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij de borsten en de benen van aangeefster heeft aangeraakt omdat zij hem eerder ook heeft aangeraakt. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte, tot op zekere hoogte, in staat is geweest om over zijn eigen handelen na te denken en dat hij daarbij een bewuste afweging en een bewuste keuze heeft gemaakt. Daarnaast bevat het dossier geen rapportages van psychologen en/of psychiaters die de problematiek van verdachte nader (kunnen) duiden. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er onvoldoende grond aanwezig is om te concluderen dat verdachte geen enkel strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Wel ziet de rechtbank in de problematiek van verdachte aanleiding om hem de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank heeft hierbij mede gelet op de aard van de feiten en de
omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten verbleef verdachte in het [naam] , een plek die gezien zijn problematiek niet passend voor hem was. Er werd reeds drie jaar gezocht naar een andere instelling voor verdachte, maar deze zoektocht verliep zeer moeizaam. Het gevolg hiervan was dat verdachte lange tijd niet de zorg en begeleiding heeft gekregen die hij nodig had. Uit de verklaringen van de beide aangevers, medewerkers van het [naam] , volgt dat zij zagen dat verdachte steeds verder afgleed en dat zijn gedrag steeds vaker escaleerde. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat de bij verdachte aanwezige psychische problematiek in combinatie met zijn matige verstandelijke beperking zijn handelen destijds sterk heeft beïnvloed.
Nu er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden zijn die de strafbaarheid van verdachte
vollediguitsluiten, acht de rechtbank verdachte strafbaar. De rechtbank zal de bewezenverklaarde feiten wel in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder parketnummer 18/285432-23 en onder parketnummer 18/056087-24 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat strafoplegging, gelet op de aard en ernst van de feiten, op zijn plaats is. Juist hulpverleners moeten worden beschermd tegen grensoverschrijdend gedrag, in welke vorm dan ook.
Tegelijkertijd heeft de officier van justitie bij het formuleren van de strafeis rekening gehouden met de persoon van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij een veroordeling toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte een kwetsbare man is met forse psychische problematiek. De feiten moeten ook in het licht van deze problematiek worden gezien. Het is van belang dat verdachte (blijvend) de juiste hulp en begeleiding krijgt. Inmiddels is hij met een rechterlijke machtiging opgenomen in [instelling] en krijgt hij medicatie, waardoor hij thans redelijk stabiel functioneert. Ten aanzien van het onder parketnummer 18/285432-23 dient voorts rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat het feit dateert van 2023. Gelet op het voorgaande is het opleggen van een straf of maatregel, ook in voorwaardelijke zin, niet passend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling of strafoplegging in het onderhavige geval op zijn plaats is, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies als voornoemd en de door de raadsvrouw overlegde stukken, het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) d.d. 22 maart 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 28 juni 2023 schuldig gemaakt aan de aanranding van aangeefster, zijn persoonlijk begeleidster bij het [naam] . Hij heeft aangeefster onverhoeds (stevig) vastgepakt, vastgehouden en opgetild, waarna hij, bij het loslaten, met zijn handen bewust haar borsten en heupen heeft aangeraakt.
Met dit handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Verdachte heeft zijn eigen (lust)gevoelens voorop gesteld en daarbij geen oog gehad voor de gevolgen die zijn gedrag zouden kunnen hebben voor aangeefster. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich op 18 februari 2024 schuldig gemaakt aan een bedreiging van een medewerker van het [naam] . Tijdens een confrontatie over het ontstoppen van een verstopt toilet heeft verdachte al schreeuwend tegen hem gezegd: “Ik maak je dood, ik heb een mes op de kamer, ik ga naar je familie als je thuis bent.” Met zijn handelen heeft verdachte gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij aangever en de getuige, personen die enkel hun werkzaamheden uitoefenden en het goed met verdachte voorhadden.
Gelet op de aard en ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat strafoplegging in beginsel op zijn plaats is. De rechtbank acht het echter passend om te bepalen dat in onderhavige zaak aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Hierbij is het volgende van belang.
De psychische problematiek van verdachte in combinatie met zijn matige verstandelijke beperking zoals hiervoor omschreven, is voor de rechtbank aanleiding om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en er sterk rekening mee te houden dat de aanwezige problematiek zijn handelen heeft beïnvloed. In 2018 is reeds door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een indicatie afgegeven voor verblijfzorg met intensieve begeleiding en gedragsregulering in het kader van de Wet Langdurige Zorg. Uit de door de raadsvrouw overlegde stukken blijkt daarnaast dat verdachte thans met een rechterlijke machtiging is opgenomen op de crisisafdeling van [instelling] . Hij krijgt medicatie en functioneert daardoor op dit moment redelijk stabiel. Naar welke locatie verdachte zal uitstromen, is op dit moment nog niet bekend.
Gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zijn blijvende zorgbehoefte en de omstandigheid dat verdachte op dit moment met een rechterlijke machtiging verblijft bij [instelling] , acht de rechtbank oplegging van een straf of maatregel thans niet geboden. Zowel vanuit het oogpunt van preventie en vergelding, als de noodzaak van behandeling om de (hoge) kans op herhaling te beperken, heeft een straf of maatregel in deze zaak geen toegevoegde waarde. Uit het reclasseringsrapport blijkt zelfs dat een eerder justitieel kader juist een belemmering is gebleken om verdachte de zorg te kunnen geven die hij nodig heeft. De rechtbank zal verdachte daarom met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 3 december 2020 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 350,- met een proeftijd van drie jaren. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De proeftijd is ingegaan op 17 december 2020 en liep af op 16 december 2023. De officier van justitie heeft eerst bij vordering van 28 februari 2025 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Ter terechtzitting van 4 april 2025 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd de tenuitvoerlegging, gelet op het tijdsverloop, niet langer passend te vinden. De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde het onder parketnummer 18/285432-23 bewezen verklaarde feit heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. De rechtbank acht de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, echter niet opportuun. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 63, 246 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18/285432-23 en het onder parketnummer 18/056087-24 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/245791-20:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 3 december 2020.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. J. Faber, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 april 2025.
Mr. Van Bruggen en mr. Faber zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.