ECLI:NL:RBNNE:2025:1497

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
196602
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve benoeming bijzondere curator en toekenning huurrecht aan vrouw in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 april 2025 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw verzocht om de echtscheiding uit te spreken, het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen, en een zorgregeling vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek tot echtscheiding, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan, omdat de man niet meewerkte aan de afspraken. De rechtbank heeft de echtscheiding toegewezen, aangezien het huwelijk duurzaam is ontwricht. Daarnaast is bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de echtelijke woning en dat de man een bijdrage in de kosten van de opvoeding van de kinderen moet betalen. Tevens is ambtshalve een bijzondere curator benoemd voor de minderjarige [minderjarige 1], die de belangen van het kind zal behartigen in verband met een afstammingskwestie. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding en het huurrecht. De zaak is verder aangehouden voor de zorgregeling en de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/196602 / FA RK 24-1906
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 16 april 2025
inzake
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.A. van Wieren, kantoorhoudende te Kortehemmen-Drachten,
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. F.J.V.H. Stoffels, kantoorhoudende te Zevenbergen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 10 september 2024;
- een bericht met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 23 september 2024;
- een bericht met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 8 oktober 2024;
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken met bijlagen van de man, ontvangen op 27 november 2024;
- het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van de vrouw, ontvangen op 21 januari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling (zitting) met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw met haar advocaat;
- mr. F.J.V.H. Stoffels, namens de man;
- de heer [achternaam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
1.3.
De man is juist opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.
1.4.
Voorafgaand aan de zitting heeft de (kinder)rechter met [minderjarige 1] gesproken. Tijdens de zitting heeft de (kinder)rechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn (in een beperkte gemeenschap van goederen) gehuwd op [datum] te [plaats] .
2.2.
Partijen hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Partijen zijn de ouders van de thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
2.4.
Partijen stellen dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige 1] .
2.5.
De man heeft de kinderen (voor het huwelijk van partijen) erkend.
2.6.
Partijen oefenen het gezamenlijk gezag uit over hun kinderen.

3.De verzoeken en verweren

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
II. te bepalen dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw is;
III. een zorgregeling vast te stellen waarbij de drie jongste kinderen één keer per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 19.00 uur bij de man verblijven alsmede de helft van de vakanties;
IV. de man te veroordelen tot het voldoen van een bijdrage in de kosten van de opvoeding en verzorging van de bij de vrouw verblijvende kinderen ten bedrage van € 500,- per kind per maand, met ingang van de datum van het verzoekschrift, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum dat de rechtbank juist acht en te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van de minderjarigen kan of zal worden verstrekt;
V. te bepalen dat de vrouw met de kinderen per direct bij uitsluiting gerechtigd is tot bewoning van de echtelijke woning;
VI. te bepalen dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [straat en huisnummer] te ( [postcode] ) [woonplaats] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
VII. te bepalen partijen te veroordelen over te gaan tot verdeling van de huwelijksgemeenschap met benoeming van de notaris en onzijdig persoon als volgens de wet;
VIII. te bepalen dat eventuele kosten van tenuitvoerlegging van de hierboven gevraagde beslissingen voor rekening van de man komen, voor zover deze door hem veroorzaakt worden.
3.2.
De man refereert zich aan de verzoeken van de vrouw onder de punten I-III en VII. De man concludeert tot afwijzing van de verzoeken van de vrouw onder de punten IV-VI en VIII.
3.3.
De man verzoekt de rechtbank bij zelfstandig verzoek om:
I. te bepalen dat de man maandelijks, bij vooruitbetaling, aan de vrouw als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de vier minderjarige kinderen een bedrag van € 29,- per kind zal voldoen met ingang van de datum van indiening van dit verzoekschrift;
II. te bepalen dat de man huurder zal zijn van de woning aan de [straat en huisnummer] te ( [postcode] ) [woonplaats] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De standpunten en de beoordeling daarvan

de echtscheiding
4.1.
De vrouw verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. In het verweerschrift van de man refereert hij zich op dit punt.
-
ontvankelijkheid
4.2.
De rechtbank moet eerst beoordelen of de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek tot echtscheiding.
4.3.
Op grond van artikel 815, lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. De vrouw heeft geen ouderschapsplan overgelegd. Aangezien het ouderschapsplan wel in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding, heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zes lid Rv). De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende gemotiveerd heeft toegelicht waarom zij geen door beide partijen ondertekend ouderschapsplan kan overleggen. Uit de stukken en de toelichting ter zitting blijkt dat de vrouw de man herhaaldelijk heeft benaderd om tot afspraken over de kinderen te komen (onder andere door het overleggen van een concept ouderschapsplan), maar dat de man daarop niet heeft gereageerd. Ten tijde van het indienen van het verweerschrift, eind november 2024, leek er nog sprake van een mogelijkheid tot overleg. Daarna is ook het contact tussen de advocaat van de man en de man zelf volledig weggevallen. Hoewel de man zich op dat moment grotendeels refereerde aan de verzoeken van de vrouw, heeft de vrouw ter zitting toegelicht dat de man niet (meer) wil meewerken aan de echtscheiding. Het feit dat hij al geruime tijd onbereikbaar is voor zijn advocaat, bevestigt dit beeld. Daardoor is het partijen niet gelukt om afspraken over de kinderen vast te leggen in een ouderschapsplan. Gelet op wat besproken is op de zitting, heeft de rechtbank niet de verwachting dat hierin binnen zeer korte termijn verandering in komt, terwijl de rechtbank van oordeel is dat redelijkerwijs niet van de vrouw kan worden verwacht dat zij nog langer moet wachten tot de echtscheiding kan worden uitgesproken. De rechtbank zal de vrouw daarom ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
-
inhoudelijke beoordeling
4.4.
De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank zal het verzoek als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
-
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.5.
De rechtbank kan de echtscheiding niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat de echtscheiding pas plaatsvindt op het moment dat de beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
het hoofdverblijf
4.6.
De vrouw heeft verzocht het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen. De man heeft zich gerefereerd.
4.7.
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechter neemt een beslissing, die volgens haar in het belang van de kinderen is. De rechtbank kan eveneens op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten:
- een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling); en
- de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
4.8.
De rechtbank wijst het verzoek om het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw te bepalen toe, nu de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd en ook de rechtbank deze beslissing in het belang van de kinderen acht. De vrouw heeft bovendien tot nu toe verreweg het grootste aandeel in de zorg voor de kinderen gehad.
huurrecht echtelijke woning
4.9.
Beide partijen hebben het huurrecht van de (echtelijke) woning verzocht. Daarnaast heeft de vrouw verzocht te bepalen dat zij per direct met de kinderen bij uitsluiting gerechtigd is tot bewoning van de echtelijke woning.
4.10.
Op grond van artikel 1:165 BW en artikel 827, eerste lid, sub d, Rv kan de rechter bepalen dat één van de echtgenoten tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding het voortgezet/uitsluitend gebruik van de echtelijke (koop-/huur)woning zal hebben. Op grond van artikel 827, eerste lid, sub e Rv en artikel 7:266 BW kan de rechter bepalen wie van beide echtgenoten de huur van een huurwoning kan voortzetten. Een voorwaarde is dat de andere echtgenoot medehuurder is, hetzij contractueel, het zij doordat hij er woont en dus van rechtswege medehuurder is.
4.11.
Op grond van de wet hebben echtgenoten na hun scheiding een gelijk recht om alleen de huurder te worden van een woning. Als zij het daarover niet eens kunnen worden, dan kan de rechter op grond van artikel 7:266 lid 5 BW het huurrecht aan één van de partijen toedelen. Uit de wet en de rechtspraak die zich hierover heeft ontwikkeld, volgt dat de rechter bij het nemen van een beslissing over de voortzetting van de huur rekening moet houden met alle omstandigheden aan de zijde van beide partijen. In de beoordeling kunnen daarom niet alleen belangen van financiële aard worden betrokken, maar ook belangen die geheel of gedeeltelijk van immateriële of subjectieve aard zijn. Het belang van de kinderen weegt de rechtbank daarin nadrukkelijk mee.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat het huurrecht aan de vrouw moet worden toegekend. De rechtbank overweegt hiertoe dat zij hiervoor heeft beslist dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw zal zijn. Dit weegt voor de rechtbank zwaar bij de afweging van de belangen. De kinderen kunnen op deze manier in de voor hen vertrouwde woning blijven wonen. Voor de vrouw en kinderen zal het ook lastiger zijn om op korte termijn vervangende woonruimte te vinden dan dat voor de man is, nu zij met vijf personen zijn, zodat de rechtbank van oordeel is dat het belang van de vrouw in dit geval zwaarder weegt. Bovendien heeft de man zijn verzoek om het huurrecht aan hem toe te kennen niet onderbouwd.
4.13.
Nu over het gebruik van de woning, zoals hierna zal blijken, een voorlopige voorziening wordt getroffen, zal het verzoek van de vrouw om uitvoerbaarverklaring bij voorraad, mede gelet op artikel 826 Rv, worden afgewezen.
voortgezet gebruik woning
4.14.
De rechtbank vat het verzoek van de vrouw om per direct het uitsluitend gebruik van de woning te krijgen op als een verzoek om een voorlopige voorziening in de zin van artikel 822, eerste lid, onder a Rv. Artikel 826 Rv bepaalt dat de voorlopige voorzieningen hun kracht verliezen door een beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, of zodra de mogelijkheid daartoe vervalt met dien verstande dat de voorlopige voorziening bedoeld in artikel 822, eerste lid, onderdeel a, haar kracht behoudt totdat de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 266 lid 5 van boek 7 BW, indien dit verzoek is gedaan, in kracht van gewijsde gaat.
Gelet op wat in artikel 826 Rv is bepaald, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw nog belang heeft bij haar verzoek tot het uitsluitend gebruik. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat, mede gelet op de duur van de echtscheidingsprocedure en de toekenning van het huurrecht aan de vrouw, het onwenselijk is dat partijen nog veel langer samen in de echtelijke woning blijven. Ter voorkoming van escalaties en gelet op de spanning bij [minderjarige 1] door het gedrag van de man, oordeelt de rechtbank dat het verzoek van de vrouw moet worden toegewezen.
de zorgregeling
4.15.
De vrouw verzoekt een zorgregeling vast te stellen, die neerkomt op een tweewekelijkse weekendregeling en verdeling van vakanties en feestdagen. De zorgregeling ziet alleen op de jongste drie kinderen, omdat zowel de man als [minderjarige 1] zelf, geen behoefte hebben aan (een) contact(regeling). De man refereert zich.
4.16.
De rechtbank houdt de beslissing op het verzoek van de vrouw om een zorgregeling vast te leggen aan. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.17.
De rechtbank heeft hiervoor beslist dat de vrouw in de echtelijke woning zal blijven wonen en dat de kinderen hun hoofdverblijf bij haar zullen hebben. Dit houdt in dat de man, die nu nog op hetzelfde adres als de vrouw en kinderen verblijft, de woning dient te verlaten. Aangezien de man bij de vrouw heeft aangegeven de woning niet te willen verlaten, is het op dit moment nog onduidelijk waar hij in de nabije toekomst zal verblijven. Om die reden acht de rechtbank het niet mogelijk om de door de vrouw voorgestelde zorgregeling – die in feite neerkomt op een tweewekelijkse weekendregeling – vast te leggen. De rechtbank kan immers niet beoordelen of de man op korte termijn beschikt over passende huisvesting waarin uitvoering aan de regeling kan worden gegeven (onduidelijk is bijvoorbeeld of er genoeg (slaap)ruimte is voor de kinderen). De beslissing hierover zal daarom voor de duur van zes maanden worden aangehouden tot de hierna te noemen pro forma zitting. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in de tussentijd onderling afspraken maken over de omgang tussen de kinderen en de man, passend bij de op dat moment feitelijke situatie.
de verdeling van de huwelijksgemeenschap
4.18.
Nu niet gebleken is dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, zal de rechtbank de verdeling bevelen met benoeming van een boedelnotaris en een onzijdig persoon, zoals hierna te noemen.
de kinderalimentatie
4.19.
Door de vrouw is ter zitting ingestemd met het namens de man (en zoals vermeld in zijn verweerschrift) voorgestelde bedrag aan kinderalimentatie van € 29,- per kind per maand, met ingang van de datum van het verzoekschrift. Hoewel de huidige inkomenssituatie van de man voor de vrouw niet geheel duidelijk is, is zij zich ervan bewust dat de man schulden heeft, waardoor zijn draagkracht aanzienlijk is beperkt. Tegen die achtergrond acht de vrouw het voorgestelde bedrag redelijk en passend, waarbij dit bedrag per 1 januari 2025 onderhevig moet zijn aan indexatie. De advocaat van de man stemt hiermee in. De rechtbank zal dan ook conform deze overeenstemming beslissen, nu haar dit niet onjuist of onrechtmatig voorkomt.
de kosten van tenuitvoerlegging
4.20.
Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de kosten van de tenuitvoerlegging ten laste van de man zullen komen zal worden afgewezen. De rechtbank overweegt hiertoe dat voor een deel van deze kosten geldt dat vergoeding uit het systeem der wet voortvloeit. Voor het overige geldt dat deze kosten slechts toewijsbaar zijn, als zij in redelijkheid zijn gemaakt, wat niet op voorhand te beoordelen is. De rechtbank overweegt in dat kader dat, mocht de man niet meewerken aan de voorgaande beslissingen, de vrouw een deurwaarder kan inschakelen en deze kosten bij de executie zelf kunnen worden verhaald.
de benoeming van een bijzondere curator
4.21.
Naar aanleiding van het kindgesprek met [minderjarige 1] , ziet de rechtbank aanleiding om ambtshalve een bijzondere curator over [minderjarige 1] te benoemen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.22.
Uit het gesprek met [minderjarige 1] komt naar voren dat zij al jarenlang een moeizame relatie/band ervaart met haar (juridische) vader, die niet haar biologische vader is. [minderjarige 1] heeft daarentegen goed contact met haar biologische vader, die op [plaats] woont. [minderjarige 1] geeft aan dat haar (juridische) vader al jarenlang zegt dat zij niet zijn kind is. In zijn gedrag maakt hij volgens haar ook onderscheid: hij doet gemeen tegen haar, terwijl hij anders omgaat met haar broertjes en zusje. [minderjarige 1] heeft hierdoor al langere tijd de wens om haar achternaam te veranderen naar die van haar moeder. Ze heeft dit besproken met haar moeder, maar zij hebben tot nu toe nog geen gelegenheid gehad om hier tijd en geld voor vrij te maken. De thuissituatie ervaart [minderjarige 1] momenteel als moeilijk en spanningsvol. Ondanks dat haar moeder wil scheiden, blijft haar vader aanwezig in huis, wil hij het huis niet verlaten en blijft hij haar moeder lastigvallen, wat de sfeer negatief beïnvloedt.
4.23.
De (kinder)rechter heeft met [minderjarige 1] de mogelijkheden besproken om de erkenning van haar (juridische) vader te laten vernietigen, zodat zij haar achternaam ook kan veranderen. [minderjarige 1] heeft aangegeven dit graag te willen. Ook heeft haar moeder ter zitting aangegeven dit graag te willen regelen met [minderjarige 1] . Aangezien dit een afstammingskwestie betreft en [minderjarige 1] vanwege haar minderjarigheid moet worden vertegenwoordigd door een derde, zal de rechtbank op grond van artikel 1:212 BW ambtshalve een bijzondere curator benoemen om de belangen van [minderjarige 1] te behartigen en haar in en buiten rechte te vertegenwoordigen.
4.24.
Mevrouw mr. M.R. Rauwerda, advocaat, kantoorhoudende te Leeuwarden, is bereid gevonden om in deze kwestie als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door de rechtbank worden benoemd.
4.25.
De rechtbank verzoekt de bijzondere curator om te bezien in hoeverre een verzoek tot vernietiging van de erkenning en achternaamswijziging tot de mogelijkheden behoort, en in het belang van [minderjarige 1] wordt geacht, en daarvan
uiterlijk binnen vier wekenverslag te doen aan de rechtbank. De rechtbank laat het dan ook aan de bijzondere curator over of het in het belang van [minderjarige 1] is om in dit kader juridische stappen te ondernemen. Mocht de bijzondere curator van oordeel zijn dat dit in het belang van [minderjarige 1] is, dan dient zij daartoe een verzoekschrift in te dienen.
4.26.
De bijzondere curator dient zich daarbij te houden aan de aanwijzingen die omschreven staan in de Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:212 BW, die als bijlage bij de richtlijn 'Werkproces benoeming bijzondere curator op grond van artikel 1:212 BW' is gevoegd. Het is aan de bijzondere curator om gesprekken te voeren met [minderjarige 1] , de vouw en de man.
4.27.
De rechtbank beslist dat deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad is, zodat de bijzondere curator direct met haar werk kan beginnen, ook al wordt hoger beroep ingesteld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] te [plaats] ;
5.2.
beveelt partijen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris. Voor het geval partijen het binnen veertien dagen na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding over de keuze van een notaris niet eens zijn, benoemt de rechtbank mr. A. de Vries, notaris te Drachten, of diens waarnemer of opvolger. Wanneer één van de partijen niet meewerkt aan de verdeling zal mr. A.H. Loos-Horstman, advocaat te Drachten, als vertegenwoordiger van die partij optreden;
5.3.
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] en [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw;
5.4.
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de echtelijke (huur)woning aan het adres [straat en huisnummer] te ( [postcode] ) [plaats] , met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
5.5.
bepaalt dat de man met ingang van 10 september 2024, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen een bedrag van € 29,- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, en waarbij het bedrag met ingang van 1 januari 2025 voor het eerst onderhevig is aan indexatie, inhoudende dat de man met ingang van 1 januari 2025 een bedrag van € 31,- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw;
5.6.
benoemt mr. M.R. Rauwerda tot bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , om de belangen van deze minderjarige te behartigen inzake de afstammingskwestie zoals genoemd onder 4.22 en 4.23;
5.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behoudens ten aanzien van de echtscheiding en het huurrecht;
5.8.
beveelt de griffier van deze rechtbank een afschrift van deze beschikking aan de bijzondere curator zal toezenden;
5.9.
verzoekt de bijzondere curator
om binnen vier weken na deze beschikkingsdatumde rechtbank schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen ten aanzien van de afstammingskwestie zoals genoemd onder 4.22 en 4.23;
5.10.
verwijst de zaak ten aanzien van de zorgregeling naar de pro forma zitting van
3 oktober 2025;
5.11.
draagt (de advocaten van) partijen op om uiterlijk op voornoemde datum de rechtbank te informeren over de stand van zaken, hun standpunten ten aanzien van het voorliggende verzoek over de zorgregeling en hoe zij de procedure willen voortzetten;
5.12.
houdt de beslissing op het verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling aan;
5.13.
wijst het meer of anders door partijen verzochte ten aanzien van de echtelijke woning, het huurrecht, de kinderalimentatie en de kosten inzake de tenuitvoerlegging af;
de voorlopige voorziening over het voortgezet gebruik van de woning
5.14.
bepaalt dat de vrouw met ingang van heden bij uitsluiting gerechtigd is tot gebruik van de echtelijke woning aan de [straat en huisnummer] ( [postcode] ) te [plaats] .
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. Y. Bos, de griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.
fn: 896