ECLI:NL:RBNNE:2025:1504

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
24-00504
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar tegen intrekking toevoeging en terugvordering vergoeding rechtsbijstand

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 25 april 2025 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres tegen de intrekking van haar toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand. Eiseres stelde dat zij het besluit tot intrekking niet had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat de Raad aannemelijk had gemaakt dat het besluit naar het juiste adres was verzonden. De rechtbank concludeerde dat de enkele ontkenning van eiseres onvoldoende was om aan te nemen dat het besluit niet was ontvangen. Hierdoor verklaarde de rechtbank het bezwaar van eiseres tegen het intrekkingsbesluit niet-ontvankelijk.

Daarnaast ging de rechtbank in op het beroep van eiseres tegen het terugvorderingsbesluit van de Raad, waarbij eiseres werd verplicht om een vergoeding terug te betalen die aan haar advocaat was betaald. Eiseres voerde aan dat zij niet het volledige bedrag had ontvangen waarop zij recht had volgens een eerder vonnis. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden die eiseres aanvoerde niet zwaarwegend genoeg waren om de terugvordering te voorkomen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/504

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] eiseres

en

de Raad voor Rechtsbijstand, de Raad

(gemachtigde: mr. J. Luursema).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres tegen de intrekking van de aan haar verstrekte toevoeging en over de terugbetaling door eiseres van de vergoeding die de Raad aan haar advocaat heeft betaald.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Raad het bezwaar gericht tegen de intrekking van de toevoeging terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, en het bezwaar tegen de terugvordering terecht ongegrond heeft verklaard. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft bij de Raad op 10 maart 2022 een ‘Aanvraag Toevoeging Civiel’ ingediend in verband met een financieel conflict.
2.1.
Bij besluit van 15 maart 2022 heeft de Raad positief op de aanvraag beslist. De door eiseres te betalen eigen bijdrage heeft de Raad vastgesteld op € 156.
2.2.
De advocaat van eiseres heeft op 29 augustus 2022 een ‘Aanvraag vergoeding civiel of bestuursrechtelijke zaak’ aan de Raad overgelegd. Daarbij heeft zij een formulier ‘toetsing financieel belang’ gevoegd. In de aanvraag heeft zij verwezen naar het vonnis van de rechtbank Gelderland van 13 mei 2022, waarin de vordering van eiseres ter hoogte van
€ 18.955 is toegewezen.
2.3.
Bij besluit van 26 september 2022 heeft de Raad de advocaat van eiseres een vergoeding toegekend van € 1.964,49.
2.4.
Bij brief van 11 oktober 2022 heeft de Raad eiseres het voornemen meegedeeld om de verstrekte toevoeging met terugwerkende kracht in te trekken, in verband met de hoogte van het behaalde resultaat. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om op dit voornemen te reageren. Zij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.5.
Bij besluit van 9 november 2022 heeft de Raad de verstrekte toevoeging ingetrokken.
2.6.
Bij besluit van 13 januari 2023 heeft de Raad de kosten die eiseres in verband met de ingetrokken toevoeging moet betalen, vastgesteld op € 1.964,49.
2.7.
Eiseres heeft op 31 januari 2023 tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Zij heeft aangevoerd dat zij niet het hele bedrag heeft ontvangen waarop zij volgens het vonnis van de rechtbank Gelderland recht heeft, maar slechts minder dan de helft ervan. Het bleek namelijk niet mogelijk om de gehele vordering te incasseren. Hierdoor is ze onder het door de Raad gehanteerde drempelbedrag van € 15.873,50 gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

Het intrekkingsbesluit van 9 november 2022
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij dit besluit niet heeft ontvangen. Ook haar ouders hebben dat niet ontvangen. Op het moment van verzending van het besluit woonde zij niet meer op het adres van haar ouders aan de [adres] Bij de gemeente had zij zich uitgeschreven van dit adres.
3.1
De Raad heeft aangevoerd dat hij op het moment van verzending van het besluit van 9 november 2022 de Basisregistratie Personen (BRP) heeft geraadpleegd en dat eiseres op dat moment stond ingeschreven op het adres aan de [adres] . Het besluit is dan ook naar dat adres gestuurd. Mocht eiseres feitelijk niet op het adres hebben verbleven, dan woonden de ouders van eiseres daar nog wel. Zij hadden het besluit dan ook aan eiseres moeten/kunnen geven.
3.2.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, het vermoeden rechtvaardigt dat het besluit op dat adres is ontvangen. Dit brengt met zich dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat het bestuursorgaan een deugdelijke verzendadministratie heeft. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. [1]
3.3
De rechtbank overweegt dat de Raad aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 9 november 2022 naar het juiste adres is verzonden. Het besluit staat op het op dat moment in de BRP voor eiseres geregistreerde postadres, zodat de Raad van de juistheid van dat adres mocht uitgaan. Op het besluit staat ook een verzenddatum en de rechtbank ziet geen aanleiding om de verzendadministratie van de Raad als ondeugdelijke aan te merken. Van problemen bij de verzending van poststukken in die periode is niet gebleken.
Dit betekent dat, nu de Raad de verzending van het besluit van 9 november 2022 aannemelijk heeft gemaakt, het op de weg van eiseres ligt om dat vermoeden te ontzenuwen. [2] De rechtbank is van oordeel dat zij hierin niet is geslaagd. De enkele ontkenning dat zij en haar ouders het besluit hebben ontvangen is daarvoor onvoldoende. De Raad heeft het bezwaar van eiseres tegen het intrekkingsbesluit van 9 november 2022 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de intrekking van de toevoeging in rechte vaststaat en daartegen niet meer kan worden opgekomen.
Het terugvorderingsbesluit van 19 december 2023
4. In artikel 34f van de Wet op de rechtsbijstand is bepaald dat als is gebleken dat er geen recht bestaat op verlening van rechtsbijstand, de rechtzoekende het bedrag dat door de Raad is betaald aan de rechtsbijstandsverlener aan de Raad terug dient te betalen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de Raad het onverschuldigd betaalde bedrag terugvordert, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten.
4.1
Eiseres heeft gesteld dat zij de terugvordering wel zou begrijpen als zij het volledige bedrag waarop zij volgens het vonnis van de rechtbank recht heeft, had gekregen; voor haar speelt echter het probleem dat zij met haar advocaat en de deurwaarder er alles aan heeft gedaan om het restant van het bedrag te incasseren. maar dat dit niet is gelukt: haar tegenpartij heeft niets op naam en dus kan zij nergens beslag op leggen. Hoewel de rechtbank dit alles wel begrijpt, zijn dit geen zwaarwegende omstandigheden om niet tot terugvordering over te gaan. De vordering op haar tegenpartij voor het resterende bedrag blijft immers bestaan en eiseres heeft verder niet aangetoond dat zij niet in staat is om de vordering aan de Raad te voldoen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 november 2020
2.Zie ABRvS van 13 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:424)