ECLI:NL:RBNNE:2025:1517

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
24-011082
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op artikel 39 WWETGC inzake erkenning en tenuitvoerlegging van een Belgisch confiscatiebevel

Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak waarin een veroordeelde beroep had ingesteld tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een Belgisch confiscatiebevel. Dit confiscatiebevel, opgelegd door het Tribunal de première instance de Liège op 22 december 2020, betrof een bedrag van 15.000 euro. De veroordeelde stelde dat hij het bedrag niet in één keer kon betalen en had een betalingsregeling lopen met de Belgische autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat het niet kunnen betalen van het opgelegde bedrag geen weigeringsgrond is volgens artikel 19 van de Verordening 2018/1805. De rechtbank benadrukte dat de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning van het confiscatiebevel had kunnen komen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de reeds betaalde bedragen verrekend zullen worden en dat de veroordeelde mogelijk afspraken kan maken over de wijze van betaling bij de tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel. De beslissing werd genomen door een meervoudige raadkamer, waarbij de veroordeelde niet aanwezig was, maar de officier van justitie wel.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Leeuwarden
raadkamernummer : 24-011082
cjib-zaaknummer : 5072542300000329
beslissing van de meervoudige raadkamer van 2 april 2025 op het beroep op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

Op 23 april 2024 heeft veroordeelde beroep ingesteld tegen de op 29 februari 2024 door de officier van justitie genomen beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van een op 22 december 2020 door de het Tribunal de première instance de Liège, afdeling Luik, België, opgelegde beslissing tot confiscatie (bijzondere verbeurdverklaring) van een bedrag van
15.000,--.
Veroordeelde is, nadat hij de onderliggende stukken had gekregen, in de gelegenheid gesteld schriftelijk de gronden van beroep aan te vullen. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 19 maart 2025. Veroordeelde is niet verschenen. De officier van justitie, mr. M. Kappeyne van de Coppello, was aanwezig.

Motivering

De rechtbank stelt op basis van de stukken het volgende vast.
Het beroep is ingesteld op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (hierna: WWETGC).
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de bevoegde instantie voor de behandeling van het beroep.
Het beroep dient, conform artikel 39 lid 1 van de WWETGC, te worden ingesteld uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen van de dag dat de veroordeelde kennis heeft gekregen van de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel. De beslissing is op 15 april 2024 aan veroordeelde in persoon betekend. Het beroep is gedateerd op 15 april 2024, maar pas op 23 april 2024 ter griffie van de afdeling privaatrecht van deze rechtbank binnengekomen. Dit is één dag te laat. Gelet op deze gang van zaken kan de rechtbank niet uitsluiten dat het beroep eerder op een andere afdeling binnen de rechtbank is binnengekomen. De rechtbank acht het beroep daarom tijdig ingesteld.
De toetsing van het beroep vindt plaats op grond van de op 19 december 2020 in werking getreden Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees parlement en de Raad van 14 november 2018 (hierna: Verordening 2018/1805) en op grond van het op 19 december 2020 in werking getreden artikel 39 van de WWETGC.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunten voor de beoordeling van een beroep op grond van artikel 39 van de WWETGC het volgende geldt:
- de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft
kunnen komen;
- de officier van justitie mag bij zijn beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde
rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen;
- de rechtbank mag bij haar beoordeling evenmin treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding
en de in het buitenland genomen beslissingen.
Standpunt veroordeelde
Veroordeelde heeft zich op het standpunt gesteld dat hij het opgelegde bedrag niet in één keer kan betalen. Tevens heeft hij reeds een betalingsregeling lopen met de Belgische autoriteiten en betaalt hij maandelijks een bedrag af.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep ongegrond moet worden verklaard nu er geen weigeringsgronden zijn en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Via bijzondere verbeurdverklaring is een bedrag van 15.000,-- opgelegd. Er is een geldbedrag van 2.675,-- in beslag genomen. De opgebouwde rente over dit bedrag bedraagt
393,--. Deze bedragen moeten worden verrekend, waardoor veroordeelde nog een bedrag van 11.932,-- moet voldoen. Voor dit bedrag is hij ook aangeschreven. Het is juist dat veroordeelde in België een betalingsregeling had lopen. Hij heeft negen betalingen van
25,-- gedaan, tot een totaal van 225,--. De laatste betaling dateert van 28 maart 2024. Deze betalingsregeling is geen beletsel voor de erkenning van het confiscatiebevel. De procedures kunnen naast elkaar lopen. Er zal met België worden afgestemd welk bedrag nog open staat.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het niet kunnen betalen van het opgelegde bedrag geen weigeringsgrond is, zoals genoemd in artikel 19 van de Verordening 2018/1805. Dat veroordeelde reeds een betalingsregeling met de Belgische autoriteiten heeft afgesproken, doet hier niet aan af. De reeds betaalde bedragen zullen worden verrekend. De officier van justitie heeft in redelijkheid tot erkenning van het confiscatiebevel kunnen komen. Wellicht kan veroordeelde bij de tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel afspraken maken over de wijze van betaling.
Nu de rechtbank, ook ambtshalve, geen weigeringsgronden aanwezig acht, zal zij het ingesteld beroep ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 2 april 2025 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. K. Post en mr. G.C. Koelman, rechters, in tegenwoordigheid van
G.T. Zandstra-Alkema, griffier.