ECLI:NL:RBNNE:2025:1518

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
24-020542
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op artikel 39 WWETGC ongegrond verklaard, erkenning en tenuitvoerlegging van Belgische confiscatie

Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak waarin een beroep werd ingesteld op artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). Het beroep was ingesteld door een veroordeelde, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Th. Boumans, tegen een beslissing van de officier van justitie van 20 februari 2024. Deze beslissing betrof de erkenning en tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel dat door de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, sectie correctioneel, België, was opgelegd op 10 februari 2023. Het ging om een bijzondere verbeurdverklaring van een bedrag van 15.000 euro.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 maart 2025 waren de veroordeelde en zijn raadsman niet aanwezig, maar de officier van justitie, mr. M. Kappeyne van de Coppello, was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tijdig en juist was ingesteld en dat zij bevoegd was om het beroep te behandelen. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman en de officier van justitie zorgvuldig gewogen. De raadsman voerde aan dat er weigeringsgronden waren en dat de erkenning van het confiscatiebevel geweigerd had moeten worden, terwijl de officier van justitie betoogde dat er geen weigeringsgronden aanwezig waren en dat de erkenning op goede gronden was verleend.

De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, duidelijk maakte dat het bedrag van 15.000 euro betrekking had op wederrechtelijk verkregen voordeel en dat er geen proceskosten in dit bedrag waren opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning had kunnen komen en dat er geen weigeringsgronden aanwezig waren. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Leeuwarden
raadkamernummer : 24-020542
cjib-zaaknummer : 1072542300000363
beslissing van de meervoudige raadkamer van 2 april 2025 op het beroep op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

Op 19 augustus 2024 heeft mr. Th. Boumans, advocaat te Heerlen, namens veroordeelde beroep ingesteld tegen de op 20 februari 2024 door de officier van justitie genomen beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van een op 10 februari 2023 door de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, sectie correctioneel, België, opgelegde beslissing tot confiscatie (bijzondere verbeurdverklaring) van een bedrag van 15.000,--.
De raadsman en de officier van justitie hebben schriftelijk hun standpunten uiteengezet.
De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 19 maart 2025. Veroordeelde en zijn raadsman zijn niet verschenen. De officier van justitie,
mr. M. Kappeyne van de Coppello, was hierbij aanwezig.

Motivering

De rechtbank stelt op basis van de stukken het volgende vast.
Het beroep is ingesteld op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (hierna: WWETGC).
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de bevoegde instantie voor de behandeling van het beroep en het beroep is tijdig en juist ingesteld.
De toetsing van het beroep vindt plaats op grond van de op 19 december 2020 in werking getreden Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees parlement en de Raad van 14 november 2018 (hierna: Verordening 2018/1805) en op grond van het op 19 december 2020 in werking getreden artikel 39 van de WWETGC.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunten voor de beoordeling van een beroep op grond van artikel 39 van de WWETGC het volgende geldt:
  • de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen;
  • de officier van justitie mag bij zijn beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen;
  • de rechtbank mag bij haar beoordeling evenmin treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
Standpunt veroordeelde
Namens veroordeelde heeft de raadsman in eerste instantie aangevoerd dat de erkenning van het confiscatiebevel door de officier van justitie geweigerd had moeten worden, omdat sprake is van één of meerdere weigeringsgronden, dat het de verdediging onvoldoende is gebleken dat sprake is van enige noodzaak tot erkenning en dat er onvoldoende draagkracht is bij veroordeelde. In tweede instantie heeft de raadsman aangevoerd dat het erom gaat dat veroordeelde geconfronteerd wordt met wat in Nederland in een civiele zaak zou lijken op een veroordeling in de proceskosten. Anders dan in Nederland is een veroordeelde in België verplicht om de proceskosten te voldoen. Een proceskostenveroordeling in Nederland kan niet aan de orde zijn, omdat het naar Nederlands recht onmogelijk is om een dergelijke veroordeling in de proceskosten te handhaven. De beslissing tot erkenning moet daarom worden vernietigd.
Standpunt officier van justitie
Door de officier van justitie is gemotiveerd aangevoerd waarom geen van de weigeringsgronden genoemd in artikel 19 van de Verordening 2018/1805 aan de orde zijn.
De officier van justitie heeft het verweer dat er geen noodzaak tot erkenning is, opgevat als een beroep op artikel 1 lid 3 van voornoemde Verordening. In de preambule onder 21 van de Verordening wordt benadrukt dat de uitvaardigende autoriteit zelf bepaalt of sprake is van noodzakelijkheid en evenredigheid. De officier van justitie heeft daarom in redelijkheid kunnen beslissing tot erkenning van het
confiscatiebevel.
Voorts is door de officier van justitie aangevoerd dat uit de beslissing van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, sectie correctioneel, België, blijkt dat het bedrag van 15.000,-- ziet op wederrechtelijk verkregen voordeel. Het verzoek door België is daarom op juiste gronden gedaan en door de officier van justitie terecht erkend.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit de beslissing van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, sectie correctioneel, België, blijkt dat het bedrag van 15.000,-- is opgelegd als bijzondere verbeurdverklaring. Dit is vergelijkbaar met wat in het Nederlands strafrecht wederrechtelijk verkregen voordeel wordt genoemd. Uit voornoemde beslissing blijkt niet dat in dit bedrag proceskosten zijn opgenomen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat dit gehele bedrag wederrechtelijk verkregen voordeel betreft. De beslissing tot erkenning van het confiscatiebevel ziet op dit bedrag.
De raadsman heeft niet aangegeven van welke weigeringsgronden sprake is en heeft niet gemotiveerd waarom onvoldoende is gebleken van enige noodzaak tot erkenning.
De rechtbank acht ambtshalve geen weigeringsgronden aanwezig. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie op goede gronden heeft kunnen oordelen dat geen sprake is van een zaak waarin de onderliggende feiten door de Nederlandse autoriteiten op geheel andere wijze zouden zijn afgedaan dan via een strafvervolging met eventueel een ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Nu de rechtbank bij haar beoordeling van het beroep niet kan treden in de in het buitenland genomen inhoudelijke beslissingen, kunnen de bezwaren van de veroordeelde tegen de betalingsverplichting dan ook niet tot de conclusie leiden dat de officier van justitie in redelijkheid niet tot zijn beslissing tot erkenning had kunnen komen.
De rechtbank zal het ingestelde beroep daarom ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 2 april 2025 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. K. Post en mr. G.C. Koelman, rechters, in tegenwoordigheid van
G.T. Zandstra-Alkema, griffier.