Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak waarin een beroep werd ingesteld op artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). De veroordeelde had beroep aangetekend tegen een beslissing van de officier van justitie tot erkenning en tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel dat was opgelegd door de correctionele rechtbank te Turnhout, België. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenningsbeslissing rechtsgeldig was ondertekend door een (plaatsvervangend) officier van justitie. De verdediging voerde aan dat de elektronische handtekening niet geverifieerd kon worden en dat er twijfels bestonden over de tijdigheid van de erkenning. De rechtbank oordeelde echter dat de termijn van 45 dagen, zoals genoemd in de Verordening (EU) 2018/1805, niet bedoeld is ter bescherming van de veroordeelde, maar ter bespoediging van de afwikkeling tussen lidstaten. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de geldigheid van de elektronische handtekening en dat de beslissing van de Belgische rechtbank niet ter discussie kon worden gesteld. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard.