ECLI:NL:RBNNE:2025:1582

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
199308 KG ZA 25 -40
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van onroerende zaak door gemeente aan huurder met recht van eerste koop

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen JEF HOLDING B.V. en de gemeente Tytsjerksteradiel, met Fergees B.V. als tussenkomende partij. JEF HOLDING B.V. vorderde dat de gemeente zou worden verboden om een perceel grond, bekend als De Pleats, te verkopen aan Fergees zonder een openbare selectieprocedure te doorlopen. JEF stelde dat de gemeente de Didam-regels had geschonden door Fergees als enige serieuze gegadigde aan te merken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente in dit geval terecht had geconcludeerd dat er slechts één serieuze gegadigde was, namelijk Fergees, die een recht van eerste koop had. De voorzieningenrechter wees erop dat de gemeente voldoende had gemotiveerd waarom zij van mening was dat Fergees de enige serieuze gegadigde was, mede gezien de investeringen die Fergees in het pand had gedaan en de afspraken die in de huurovereenkomst waren vastgelegd. JEF's vorderingen werden afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente niet verplicht was om een openbare selectieprocedure te organiseren. De vordering van Fergees om de gemeente te veroordelen tot nakoming van de koopovereenkomst werd eveneens afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De proceskosten werden toegewezen aan de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/199308 / KG ZA 25-40
Vonnis in kort geding van 29 april 2025
in de zaak van
JEF HOLDING B.V.,
te Burgum
eisende partij,
hierna te noemen: JEF,
advocaat: mr. L.G. van der Meer,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE TYTSJERKSTERADIEL,
te Burgum,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. E.E. Kamp,
en de tussenkomende partij
FERGEES B.V.,
gevestigd te Burgum,
eiseres in het incident tot tussenkomst/voeging,
hierna te noemen: Fergees,
advocaten mr. A.R. de Jonge.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte wijziging/vermeerdering van eis van JEF
- de incidentele conclusie tot tussenkomst en voeging van Fergees
- de akte overlegging producties van Fergees
- de conclusie van antwoord van de Gemeente
- de mondelinge behandeling van 8 april 2025
- de pleitnota van JEF
- de pleitnota van de Gemeente
- de pleitnota van Fergees.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden gezamenlijk met de mondelinge behandeling van de zaak [X] tegen de Gemeente, met Fergees als tussenkomende/voegende partij.

2.De zaak in het kort

2.1.
Het gaat in dit kort geding om de voorgenomen verkoop van een onroerende zaak, De Pleats in Burgum, door de Gemeente aan de huidige huurder Fergees, de onderneming van [het echtpaar] . JEF stelt zich op het standpunt dat er een openbare selectieprocedure moet plaatsvinden omdat de Gemeente de Didam-regels heeft geschonden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de uitzonderingssituatie van toepassing is en dat de Gemeente Fergees als enige serieuze gegadigde mocht aanmerken omdat Fergees een recht van eerste koop heeft. Ook een eventuele belangenafweging valt in het voordeel van Fergees uit. De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe zij dat oordeel komt.

3.De feiten

3.1.
JEF is een besloten vennootschap die actief is in de sector financiële holdings. JEF richt zich op de ontwikkeling van vastgoed.
3.2.
De Gemeente is eigenaar van een perceel grond met de daarop gelegen opstallen, bestaande uit een bedrijfspand met het daarvoor gesitueerde terrein in gebruik als terras, en verder toebehoren, gelegen aan en nabij de [kadastrale gegevens] . De onroerende zaak is bekend onder de naam De Pleats.
3.3.
De Pleats wordt vanaf 1 december 1997 door de Gemeente verhuurd aan Fergees (destijds genaamd De Pleats/ECN-Evenementen Catering Noord). Het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt als horecagelegenheid, waarbij bijzondere afspraken zijn gemaakt in verband met de culturele functie van De Pleats. Bij deze afspraken heeft de Stichting Cultureel Centrum "De Pleats" (hierna: de Stichting) een centrale rol. De Stichting heeft de huurovereenkomst mede ondertekend en is daarbij partij voor wat betreft een aantal bepalingen die de culturele functie van De Pleats waarborgen.
3.4.
In 2001 zijn de Gemeente en Fergees en de Stichting een huurovereenkomst aangegaan, ingaande 1 december 2002, voor de duur van 10 jaar, met stilzwijgende verlenging, met de bepaling dat bij een besluit tot verkoop van het gehuurde dit de huurder als eerste gegadigde zal worden aangeboden.
3.5.
De vigerende huurovereenkomst, gedateerd 19 augustus 2008, is ingegaan op 1 januari 2009 voor de duur van vijf jaar en wordt, behoudens opzegging, steeds voor vijf jaar verlengd. Artikel 31 van deze huurovereenkomst luidt (voor zover van belang):
1. Indien gemeente besluit tot verkoop van het gehuurde, zal het gehuurde het eerst aan huurder te koop worden aangeboden. Door gemeente vindt van tevoren overleg plaats met de stichting.
2. De waarde van het tot verkoop aangeboden gehuurde zal als volgt worden bepaald. Zowel gemeente als huurder wijzen ieder afzonderlijk een terzake deskundige en erkende taxateur aan en deze twee taxateurs wijzen gemeenschappelijk een derde deskundige en erkende taxateur aan. De drie taxateurs brengen gemeenschappelijk een rapport uit, waarin hun gezamenlijke bevindingen omtrent de waardebepaling zijn vastgelegd. Indien de taxateurs niet tot een gemeenschappelijke conclusie kunnen komen zal het oordeel van de hiervoor bedoelde derde deskundige doorslaggevend zijn.
3. (…..)
3.6.
Het recht van eerste koop is door Fergees uitgeoefend en dit heeft, na een taxatie overeenkomstig het bepaalde in artikel 31 van de huurovereenkomst, geresulteerd in een koopovereenkomst met de Gemeente. Artikel 14.4 van de koopovereenkomst luidt (voor zover van belang):
(…..) Tegen deze achtergrond zal Verkoper zijn voornemen tot de verkoop en levering van het Verkochte aan Koper bekend maken door publicatie van de aankondiging zoals die als
BIJLAGE 4aan deze overeenkomst is gehecht op de gemeentelijke website en in het Gemeenteblad binnen maximaal vijf werkdagen na de Sluitingsdatum. De Koopovereenkomst wordt in verband hiermee gesloten onder de volgende opschortende voorwaarde: dat na publicatie van het voornemen van Verkoper om over te gaan tot verkoop van het Verkochte aan Koper niet binnen de in die publicatie gestelde termijn van maximaal twintig dagen door een derde een kort geding aanhangig wordt gemaakt, dan wel, indien een of meer derden wel binnen voornoemde termijn een kort geding aanhangig hebben gemaakt, de door deze derde(n) ingestelde vorderingen door de rechter onherroepelijk zijn afwezen. In het geval dat de rechter een door deze derde(n) ingestelde vordering toewijst, zijn zowel Verkoper als Koper bevoegd de Koopovereenkomst door een enkele Schriftelijke mededeling te ontbinden. (…..)
3.7.
De publicatie op 5 maart 2025 in het gemeenteblad, op de website van de Gemeente en in een lokaal verschijnend weekblad luidt (voor zover van belang):
De gemeente Tytsjerksteradiel heeft het voornemen een perceel grond met de zich op die grond bevindende opstallen, bestaande uit een bedrijfspand met het daarvoor gesitueerde terrein in gebruik als terras, en verder toebehoren, gelegen aan en nabij de
[kadastrale gegevens], te verkopen aan de huidige huurder van het bedrijfspand.
Het bedrijfspand met ondergrond is door de gemeente in de afgelopen decennia verhuurd aan de huidige huurder, die in het gehuurde heeft geïnvesteerd en daarin haar onderneming drijft. Onderdeel van de huurovereenkomst is een recht van eerste koop. Dit recht van eerste koop is door de huurder ingeroepen. In overeenstemming met het recht van eerste koop is de koopprijs vastgesteld door 3 taxateurs.
De gemeente is van oordeel dat op grond van objectieve, redelijke en toetsbare criteria redelijkerwijs slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop van het onroerend goed. De enige serieuze gegadigde is reeds huurder van het onroerend goed en heeft een recht van eerste koop. Daarmee is tevens sprake van een ouder recht zoals bedoeld in het uitgifteprotocol van de gemeente Tytsjerksteradiel. De gemeente acht mede van belang dat de huurder in het gehuurde heeft geïnvesteerd, daarin sedert decennia haar onderneming drijft en huurbescherming geniet. Dit laatste brengt mee dat verkoop in onverhuurde staat aan een ander dan de gegadigde niet mogelijk is. De gemeente acht het eerste recht van koop, dat mede door deze omstandigheden wordt gerechtvaardigd, doorslaggevend. Er is geen andere partij die een eerste recht van koop of een gelijkwaardig ouder recht heeft.
Indien u van mening bent dat ook u op basis van de hiervoor gestelde criteria in aanmerking dient te komen voor de aankoop van het onroerend goed, dient u binnen een termijn van 20 kalenderdagen na deze publicatie een kortgedingprocedure aanhangig te maken bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland. (…..)
3.8.
In het uitgifteprotocol van de Gemeente is onder meer bepaald:
Bij het bepalen van de uitgiftevoorwaarden en -eisen zijn de volgende punten van belang:
- Wat is de beschikbaarheid van de onroerende zaak? Valt te verwachten dat er meerdere gegadigden zullen zijn voor de desbetreffende onroerende zaak of is er sprake van slechts één gegadigde?
(…..)
- Is er een ouder recht wat de kring van gegadigden beperkt (denk aan een recht van eerste koop of een aanbiedingsplicht overeengekomen voor de wijzing van het Didam-arrest)?
(…..)
Uiteraard is de bruikbaarheid van deze criteria afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval maar de criteria moeten altijd objectief, toetsbaar en redelijk zijn.
3.9.
JEF heeft tijdig dit kort geding aanhangig gemaakt.

4.Het geschil

4.1.
JEF vordert - na wijziging/vermeerdering van eis - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. de Gemeente te verbieden het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens] te verkopen en/of te leveren aan de huidige huurder, zonder het doorlopen van een openbare selectieprocedure met objectieve, toetsbare en redelijke criteria als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000.000,00 na betekening van het in dezen te wijzen vonnis;
II. de Gemeente te veroordelen om met betrekking tot het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens] een openbare selectie te starten met objectieve, toetsbare en redelijke criteria als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000.000,00 na betekening van het in dezen te wijzen vonnis;
Subsidiair
III. de Gemeente te verbieden om het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens] , te verkopen en/of te leveren aan de huidige huurder, gedurende de looptijd van een eventueel door JEF in te stellen hoger beroep en/of een door JEF aanhangig te maken bodemprocedure, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000.000,00 na betekening van het in dezen te wijzen vonnis;
Primair en subsidiair
IV. de Gemeente te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding.
4.2.
Fergees vordert dat de voorzieningenrechter:
Primair
I. Fergees ex artikel 217 Rv zal toestaan om tussen te komen in de hoofdzaak, zijnde de tussen JEF en de Gemeente, alsmede de tussen [X] en de Gemeente aanhangige kort geding procedures waarvan de mondelinge behandeling zal plaatsvinden op 8 april 2025 te 10.00 uur;
II. de Gemeente zal veroordelen tot integrale nakoming van de tussen de Gemeente en Fergees gesloten koopovereenkomst met betrekking tot de verkoop en levering aan Fergees van De Pleats;
III. de vorderingen van JEF en [X] af te wijzen;
Subsidiair
IV. Fergees ex artikel 217 Rv zal toestaan om zich te voegen in de hoofdzaak aan de zijde van de Gemeente;
V. de vorderingen van JEF en [X] af te wijzen;
Primair en subsidiair
VI. JEF en [X] te veroordelen in de kosten van het incident alsmede in de kosten van de hoofdzaak, onder bepaling dat de proceskosten voldoen dienen te worden binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening binnen deze termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede met veroordeling van JEF en [X] in de nakosten.
4.3.
De Gemeente concludeert om bij vonnis:
I. de vorderingen van JEF af te wijzen;
II. JEF te veroordelen in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagenna dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
III. de veroordeling onder II uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5.De beoordeling

5.1.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting de door JEF ingediende eiswijziging alsmede de door Fergees gevorderde tussenkomst toegestaan, nu niet is gebleken van inhoudelijke bezwaren daartegen. Fergees heeft ook voldoende belang bij de door haar gevorderde tussenkomst.
De vorderingen van JEF
5.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of JEF ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Het spoedeisend belang van JEF vloeit voort uit zijn vorderingen en is door de gemeente ook niet betwist.
5.3.
Volgens JEF is de voorgenomen verkoop van De Pleats aan Fergees in strijd met de door de Hoge Raad in het Didam-arrest geformuleerde vereisten. JEF stelt dat de Gemeente ten onrechte heeft geconcludeerd dat op basis van objectieve, toetsbare en redelijke criteria er sprake zou zijn van slechts één serieuze gegadigde voor de aankoop van De Pleats. De Gemeente had mededingingsruimte moeten bieden aan JEF, alsmede aan ander potentiële gegadigden. Indien de Gemeente tot verkoop wenst over te gaan, dient zij een openbare selectieprocedure te organiseren, aldus JEF.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
In het arrest van 26 november 2021 (het Didam I-arrest) heeft de Hoge Raad overwogen dat het gelijkheidsbeginsel op grond van artikel 3:14 van het Burgerlijk Wetboek (BW) doorwerkt in het privaatrecht. De Hoge Raad heeft daarbij als volgt overwogen:
3.1.4
Uit het gelijkheidsbeginsel – dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen – vloeit voort dat een overheidslichaam dat het voornemen heeft een aan hem toebehorende onroerende zaak te verkopen, ruimte moet bieden aan (potentiële) gegadigden om mee te dingen naar deze onroerende zaak indien er meerdere gegadigden zijn voor de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn. In dat geval zal het overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de koper wort geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn.
3.1.5
Het gelijkheidsbeginsel brengt ook mee dat het overheidslichaam, teneinde gelijke kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moet verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Het overheidslichaam moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen.
3.1.6.
De hiervoor in 3.1.4 en 3.1.5 bedoelde mededingingsruimte door middel van een selectieprocedure hoeft niet te worden geboden indien bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop. In dat geval dient het overheidslichaam zijn voornemen tot verkoop tijdig voorafgaand aan de verkoop op zodanige wijze bekend te maken dat een ieder daarvan kennis kan nemen, waarbij het dient te motiveren waarom naar zijn oordeel op grond van de hiervoor bedoelde criteria bij voorbaat vaststaat dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt.
5.5.
Het voorgaande komt er op neer dat de gemeente bij de voorgenomen verkoop van een onroerende zaak slechts mag afzien van het doorlopen van een openbare selectieprocedure, als redelijkerwijs mag worden aangenomen dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor die verkoop. De Gemeente dient dit voornemen tot verkoop te publiceren, waarbij de Gemeente dient motiveren waarom deze uitzonderingsituatie zich voordoet. De Gemeente heeft in dit geval met de publicatie van 5 maart 2025 aan dit vereiste voldaan. De Gemeente mocht er ten tijde van de publicatie redelijkerwijs van uitgaan dat er geen andere gegadigden waren.
5.6.
In dit kort geding is de vraag aan de orde of de Gemeente zich terecht op de uitzondering van het Didam I-arrest beroept. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Gemeente de Didam-regels niet heeft geschonden omdat zij - mede gelet op het door haar na het Didam-arrest vastgestelde uitgifteprotocol - Fergees in redelijkheid kon aanmerken als enige serieuze gegadigde. De Gemeente heeft haar beslissing ook afdoende gemotiveerd. De Gemeente heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende duidelijk, logisch en begrijpelijk geformuleerd waarom zij vindt dat Fergees als enige serieuze gegadigde kan worden aangemerkt. Fergees heeft een recht van eerste koop en zij heeft als huurder in De Pleats geïnvesteerd. Bij verkoop aan Fergees kan het in onverhuurde staat aan Fergees worden geleverd omdat op dat moment een einde komt aan de met Fergees gesloten huurovereenkomst.
5.7.
In het arrest van 15 november 2024 (het Didam II-arrest) heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:
3.1.2.
De in de rov. 3.1.4 -3.1.6 van het Didam-arrest geformuleerde regels zijn, met toepassing van art. 3;14 BW, gebaseerd op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De Hoge Raad heeft in het Didam-arrest niet bepaald dat die regels pas gelden vanaf de uitspraak of dat schending van die regels geen gevolgen behoort te hebben voor zover die schending heeft plaatsgevonden vóór die uitspraak. Gelet op de aard en achtergrond van die regels bestaat voor een temporele reikwijdte van de Didam-regels ook geen aanleiding. De Didam-regels zijn dus ook van toepassing op handelen van een overheidslichaam dat heeft plaatsgevonden voorafgaande aan het Didam-arrest.
(…..)
3.2.3 (…..)
Handelen door een overheidslichaam in strijd met die regels levert geen strijd op met een dwingende wetsbepaling zoals bedoeld in artikel 3:40 lid 2 BW. De Didam-regels hebben ook niet de strekking om de geldigheid van daarmee strijdige rechtshandelingen met nietigheid of vernietigbaarheid te treffen. Een koopovereenkomst die in strijd met de Didam-regels is gesloten, is dan ook niet op die grond nietig of vernietigbaar.
(…..)
3.5.3. (…..)
de Didam-regels niet dwingen tot een veiling of tot verkoop aan de hoogste bieder. Aan welke gegadigde een onroerende zaak zal mogen worden verkocht is afhankelijk van de door het overheidslichaam, met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte, te stellen objectieve, toetsbare en redelijke criteria. De Didam-regels bieden ruimte om deze criteria in een beleidsregeling op de nemen.
5.8.
Volgens JEF is het recht van eerste koop geen redelijk criterium omdat dit criterium op zichzelf al in strijd is met de Didam-arresten. De voorzieningenrechter volgt JEF hierin in zoverre, dat uit het Didam II-arrest volgt dat de Didam-regels ook van toepassing zijn op handelen van een overheidslichaam dat heeft plaatsgevonden voorafgaande aan het Didam-arrest. Het aangaan van een huurovereenkomst door de Gemeente met een recht van eerste koop is niet gepubliceerd en gemotiveerd en daarmee, jegens degenen die destijds mogelijk als gegadigden konden worden aangemerkt, in beginsel als onrechtmatig aan te merken. Dat JEF destijds gegadigde zou zijn geweest indien de Gemeente dat voornemen wel zou hebben gepubliceerd, is niet gebleken.
5.9.
Het recht van eerste koop kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet als onredelijk criterium worden aangemerkt. Niet is gesteld of gebleken dat het recht van eerste koop is toegekend om de Didam-regels te omzeilen. Dat de Didam-regels ook van toepassing zijn op de overeenkomsten die vóór het eerste Didam-arrest zijn gesloten, maakt dat niet anders. Met de wetenschap van nu kan slechts geconstateerd worden dat de Gemeente en Fergees destijds het gelijkheidsbeginsel hebben geschonden. Het is echter een gegeven dat de Gemeente en Fergees dit recht van eerste koop zijn overeengekomen en de Gemeente kan daarom niet zo maar om Fergees heen. Uit de Didam-arresten volgt tevens dat dergelijke gesloten overeenkomsten niet nietig of vernietigbaar zijn. Het recht van eerste koop is een objectief en toetsbaar gegeven en in het kader van de voorgenomen verkoop van De Pleats naar het oordeel van de voorzieningenrechter, mede gelet op de positie van de huurder en de door haar gedane investeringen, ook een redelijk criterium.
5.10.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de Gemeente goed en toetsbaar heeft uitgelegd dat er slechts één serieuze gegadigde is. De uitleg in de publicatie is voldoende duidelijk en JEF is in staat gebleken haar bezwaren tegen het voornemen van de Gemeente in dit kort geding naar voren te brengen. Het enkele feit dat alleen Fergees aan de criteria voldoet, betekent ook niet de deze criteria zijn toegeschreven naar Fergees. Dat dit anders zou zijn, heeft JEF ook niet gemotiveerd onderbouwd.
5.11.
JEF heeft, als belangstellende voor de koop van De Pleats, geen recht van eerste koop of een gelijkwaardig ouder recht, en hij heeft ook niet als ondernemer en huurder in De Pleats geïnvesteerd. Nu JEF niet aan die criteria voldoet, is er geen schending van het gelijkheidsbeginsel en voor zover er wel (enige) betekenis kan worden toegekend aan het gelijkheidsbeginsel, dan kan dit niet het door JEF gewenste effect sorteren.
5.12.
Fergees mag er op vertrouwen dat de Gemeente de door haar aangegane afspraken, die in 2001 en/of 2008 te goeder trouw zijn gemaakt en waarvan niet is gebleken dat de Gemeente daarmee heeft beoogd de in 2021 door de Hoge Raad geformuleerde Didam-regels te omzeilen, nakomt. Het vertrouwensbeginsel botst alsdan met het gelijkheidsbeginsel, zodat een belangenafweging dient plaats te vinden. Die belangenafweging valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit in het voordeel van Fergees. Fergees is al jarenlang huurder en exploiteert er een goed lopende onderneming. Fergees heeft investeringen in het gehuurde gedaan, niet alleen financieel, maar vooral in de vorm van tijd en energie. In de huurovereenkomst is een recht van eerste koop opgenomen, om, in geval van verkoop, de vruchten van het ondernemerschap aan Fergees te doen toekomen. Fergees heeft als tussenkomende partij haar belang ook nader toegelicht. Met de aankoop van het pand krijgt Fergees de volledige regie over het pand, kan zij de eerdere investeringen zekerstellen en groot onderhoud zelfstandig en sneller uitvoeren. Hiermee kan ze toekomstbestendige stappen zetten voor De Pleats maar ook voor de continuïteit van haar onderneming (die door de zoon van [het echtpaar Duursma] zal worden voortgezet) en de samenwerking met de Stichting. Het zakelijke eigendomsrecht biedt Fergees beduidend meer zekerheid dan het contractuele huurrecht. Met verkoop aan een derde loopt Fergees het niet geheel denkbeeldige risico dat een nieuwe verhuurder andere plannen en belangen heeft dan Fergees waarmee de positie van Fergees als huurder kan verslechteren. Bovendien kan wellicht op enig moment de verhuurder de huurovereenkomst met Fergees als huurder willen opzeggen. Die risico's zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende met contractuele bepalingen af te dekken. Dit belang van Fergees dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te prevaleren boven het belang van JEF, dat uitsluitend van financiële aard is. JEF wil De Pleats als beleggingsobject om daar rendement uit te halen. Dat JEF bovendien bezig is met de ontwikkeling van het naastgelegen perceel, maakt niet dat JEF een ter zake doend belang heeft bij het verwerven van De Pleats.
5.13.
De vordering van JEF om de Gemeente te verbieden om De Pleats aan Fergees te verkopen en te leveren zal daarom worden afgewezen. Ook de vordering van JEF om de Gemeente te veroordelen een openbare selectieprocedure op te starten zal worden afgewezen, niet alleen omdat de Gemeente de Didam-regels niet heeft geschonden, maar ook omdat het de Gemeente vrij staat om niet tot verkoop over te gaan.
5.14.
JEF heeft subsidiair gevorderd de Gemeente te verbieden De Pleats de verkopen en te leveren gedurende de looptijd van een door JEF in te stellen hoger beroep en/of een door JEF aanhangig te maken bodemprocedure.
5.15.
De voorzieningenrechter acht in dat kader relevant dat in artikel 14.4 van de gesloten koopovereenkomst de opschortende voorwaarde is opgenomen dat indien een of meer derden binnen de in de publicatie gestelde termijn van twintig dagen een kort geding aanhangig hebben gemaakt, de door deze derde(n) ingestelde vorderingen door de rechter onherroepelijk zijn afgewezen. Tot die tijd zal er dus geen sprake zijn van een onvoorwaardelijke koopovereenkomst waaraan uitvoering kan worden gegeven. Dit biedt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende waarborgen. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat opschorting in afwachting van een door JEF te entameren bodemprocedure een onredelijke vertraging zal opleveren. De subsidiaire vordering van JEF zal daarom worden afgewezen.
5.16.
Voor zover JEF heeft beoogd te stellen dat Fergees geen reële prijs voor De Pleats betaalt, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De Gemeente heeft voldoende onderbouwd dat de koopprijs tot stand is gekomen door de inschakeling van drie taxateurs en dat de aldus tot stand gekomen koopprijs ook niet voor onderhandelingen vatbaar was. De suggestie dat Fergees wordt voorgetrokken en De Pleats voor een appel en een ei kan kopen, wordt dan ook verworpen.
5.17.
De vorderingen van JEF zullen worden afgewezen. JEF is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00
5.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
De vorderingen van Fergees
5.19.
De vordering van Fergees om de vorderingen van JEF af te wijzen dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden gezien als een ondersteuning van het verweer van de Gemeente en niet als een vordering waarbij Fergees een (zelfstandig) belang heeft. Kernvraag is immers of de Gemeente de regels uit de Didam-arresten heeft geschonden. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
5.20.
Fergees heeft voorts gevorderd de Gemeente te veroordelen tot integrale nakoming van de tussen De Gemeente en Fergees gesloten overeenkomst met betrekking tot de verkoop en levering van De Pleats aan Fergees.
5.21.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot afwijzing van deze vordering omdat - als de vorderingen van JEF en [X] onvoorwaardelijk worden afgewezen - er geen enkele aanleiding is om aan te nemen dat de Gemeente de koopovereenkomst niet zal nakomen. De voorzieningenrechter is met de Gemeente van oordeel dat Fergees met deze vorderingen op de zaken vooruitloopt. De vorderingen van Fergees zullen daarom bij gebreke van voldoende (spoedeisend) belang worden afgewezen.
5.22.
Het vorenstaande leidt er toe dat alle vorderingen van Fergees als tussenkomende partij, zowel die tegen JEF als die tegen de Gemeente zullen worden afgewezen, waarbij de kosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit geldt tevens voor de kosten van het incident tot tussenkomst.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
ten aanzien van JEF
6.1.
wijst de vorderingen van JEF af,
6.2.
veroordeelt JEF in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als JEF niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt JEF tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald
6.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
ten aanzien van Fergees
6.5.
verstaat dat Fergees als tussenkomende partij is toegelaten,
6.6.
wijst de vorderingen van Fergees af,
6.7.
compenseert de proceskosten, in die zin dat alle partijen de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Werkema en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025.
c 110