ECLI:NL:RBNNE:2025:1618

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
11137408 CV24-3461 / 11545092 CV25-728
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over servicekosten en doorberekening van zonnepanelen en zonneboiler

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 4 maart 2025, gaat het om een huurgeschil tussen een eiseres en een gedaagde over de hoogte van de servicekosten. Eiseres, die sinds 1 juli 2020 een zelfstandige woonruimte huurt, heeft de huurcommissie verzocht om de eindafrekeningen van de servicekosten over 2020 en 2021 te beoordelen. De huurcommissie heeft op 26 mei 2023 uitspraak gedaan, waarbij de betalingsverplichtingen voor de servicekosten zijn vastgesteld. Eiseres vordert dat de kantonrechter deze bedragen lager vaststelt en dat gedaagde legeskosten vergoedt. De kantonrechter oordeelt dat de wet niet verbiedt dat kosten voor zonnepanelen en een zonneboiler als servicekosten worden doorberekend, tenzij er sprake is van een evident onredelijk voordeel voor de verhuurder. De kantonrechter concludeert dat de zonnepanelen en zonneboiler als roerende zaken moeten worden gekwalificeerd en dat de doorberekening van de kosten niet leidt tot een onredelijk voordeel voor gedaagde. Daarnaast wordt het geschil over het tuinonderhoud beoordeeld, waarbij de kantonrechter oordeelt dat de kosten voor het onderhoud van openbaar groen niet aan eiseres kunnen worden doorberekend. De kantonrechter stelt de servicekosten vast en wijst de vordering van eiseres gedeeltelijk toe, waarbij gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van legeskosten en eiseres in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummers: 11137408/24-3461 en 11545092/25-728
(om administratieve redenen zijn 2 zaaknummers aan de zaak toegekend)
Vonnis van 4 maart 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres, hierna [eiseres] te noemen,
gemachtigde: Y. Delfstra,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna [gedaagde] te noemen,
gemachtigde: mr. O.M.M. Philips.

1.De procesgang

1.1.
De procesgang blijkt uit het volgende:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Partijen hebben producties in het geding gebracht.
1.3.
Vonnis is (nader) bepaald op heden.

2.2. De feiten

2.1.
Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
2.2.
[eiseres] huurt sinds 1 juli 2020 van [gedaagde] zelfstandige woonruimte aan [adres] . Partijen zijn onder meer een kale aanvangshuurprijs van € 585,00 per maand overeengekomen alsmede in totaal een bedrag van € 100,00 per maand aan voorschot op de servicekosten.
2.3.
De woonruimte maakt deel uit van een uit 84 woningen bestaand wooncomplex.
2.4.
[gedaagde] heeft eindafrekeningen van de servicekosten over de maanden juli tot en met december 2020 en over het jaar 2021 aan [eiseres] verstrekt op grond waarvan [eiseres] respectievelijk € 508,63 (2020) en € 1.394,25 (2021) aan [gedaagde] zou moeten betalen.
2.5.
[eiseres] heeft de huurcommissie op 5 februari 2023 verzocht om deze eindafrekeningen te beoordelen.
2.6.
De rapporteur van de huurcommissie heeft vervolgens een voorbereidend onderzoek uitgevoerd en daarvan een rapport gemaakt.
2.7.
De huurcommissie heeft op 26 mei 2023 uitspraak gedaan. In de zaak met [zaaknummer] heeft zij bepaald dat de betalingsverplichting van [eiseres] voor de servicekosten over de maanden juli tot en met december 2020 € 496,15 bedraagt. In de zaak met [zaaknummer] heeft zij bepaald dat de betalingsverplichting van [eiseres] voor de servicekosten over het jaar 2021 € 1.373,59 bedraagt. Ook heeft de huurcommissie in beide zaken bepaald dat [eiseres] een bedrag van € 25,00 aan legeskosten aan de huurcommissie moet betalen.
2.8.
De huurcommissie heeft deze uitspraken verzonden op 29 maart 2024.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat (bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis) de betalingsverplichting voor de servicekosten over 2020 wordt vastgesteld op € 421,14, althans op een lager bedrag dan € 496,12, en die over 2021 op € 1.197,65, althans op een lager bedrag dan € 1.373,59, en dat [gedaagde] wordt veroordeeld om een bedrag van € 50,00 aan legeskosten aan [eiseres] te betalen. Tot slot vordert [eiseres] de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de wettelijke rente daarover.

4.Het geschil

4.1.
Het geschil tussen partijen gaat in essentie over de hoogte van de servicekosten over de maanden juli tot en met december 2020 en over het jaar 2021 en over de vraag of [gedaagde] genoemde legeskosten aan [eiseres] moet betalen.
4.2.
Waar nodig zal hierna, bij de beoordeling, nader op de stellingen van partijen worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 7:262 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat wanneer de huurcommissie op een verzoek van de huurder of verhuurder uitspraak heeft gedaan, zij geacht worden te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak is gevraagd. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 april 2021 [1] bepaald dat wanneer een van partijen tijdig een vordering als bedoeld in artikel 7:262 lid 1 BW instelt, partijen in het geheel niet meer gebonden zijn aan de uitspraak van de huurcommissie.
5.2.
De uitspraken van de huurcommissie zijn verzonden op 29 maart 2024. De dagvaarding is op 23 mei 2024 aan [gedaagde] betekend, zodat [eiseres] zich binnen genoemde termijn van acht weken tot de kantonrechter heeft gewend. De binding van partijen aan de uitspraken van de huurcommissie is derhalve in zijn geheel komen te vervallen. De kantonrechter dient de zaak daarom in volle omvang te beoordelen. In dat verband is van belang dat de Hoge Raad in genoemd arrest van 23 april 2021 heeft bepaald dat als de kantonrechter ten aanzien van bepaalde geschilpunten niet van bezwaren tegen de beslissing van de huurcommissie is gebleken, zij in haar beslissing met betrekking tot die geschilpunten de uitspraak van de huurcommissie zonder nadere motivering mag overnemen. Indien beide partijen ondubbelzinnig te kennen geven dat zij ten aanzien van bepaalde geschilpunten geen beslissing van de kantonrechter verlangen, dient de kantonrechter de beslissing van de huurcommissie over die geschilpunten te eerbiedigen. Zij zal daarmee bij haar beslissing over samenhangende geschilpunten rekening dienen te houden. Voorts is van belang dat uit genoemd arrest blijkt dat geschilpunten door een gedaagde ook zonder een vordering in reconventie aan de kantonrechter kunnen worden voorgelegd.
5.3.
De kantonrechter dient in dit geschil derhalve alleen een beslissing te geven over die onderdelen in de uitspraken van de huurcommissie waarover een uitspraak is verzocht. Voor de overige onderdelen zullen gelet op eerdergenoemd arrest die uitspraken worden gevolgd.
5.4.
Uit de uitspraken van de huurcommissie blijkt dat zij de servicekosten als volgt heeft vastgesteld:
jul/dec 2020 2021
Gas € 190,94 € 656,91
Elektriciteit € 47,13 € 193,52
Water € 34,94 € 77,35
Internet € 17,60 € 34,57
Roerende zaken eigen woonruimte € 67,13 € 122,42
Roerende zaken gemeenschappelijke woonruimte € 27,94 € 51,62
Brandblussers € 0,00 € 0,00
Zonneboiler € 10,72 € 21,43
Zonnepanelen € 60,72 € 120,79
Schoonmaak € 14,88 € 17,05
Reparatiekosten witgoed € 0,00 € 0,00
Glasbewassing € 5,98 € 5,95
Tuinonderhoud n.v.t. € 25,34
Administratiekosten gas (2%) € 3,82 € 13,14
Administratiekosten overige posten (5%)
€ 14,35 € 33,50
Totaal € 496,15 € 1.373,59
5.5.
[eiseres] richt zich met betrekking tot die uitspraken alleen tegen de onderdelen zonnepanelen (2020 en 2021), zonneboiler (2020 en 2021) en tuinonderhoud (2021). Omdat tegen de overige onderdelen van de uitspraken van de huurcommissie geen concreet bezwaar is gemaakt, ook niet door [gedaagde] , beperkt het geschil en dus ook de beoordeling zich tot deze onderdelen.
5.6.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
5.7.
Partijen zijn overeengekomen dat het gebruik van de zonnepanelen, de zonneboiler en het tuinonderhoud bij wijze van servicekosten aan [eiseres] kunnen worden doorberekend. Er kunnen zich evenwel omstandigheden voordoen op grond waarvan dat toch niet kan of niet redelijk is. Deze onderdelen van de uitspraken van de huurcommissie zullen hierna worden besproken.
Zonnepanelen en zonneboiler
5.8.
Voor het antwoord op de vraag of de kosten van de zonnepanelen en zonneboiler bij wijze van servicekosten aan [eiseres] kunnen worden doorberekend, is relevant wat de aard van de zonnepanelen en zonneboiler is: roerend of onroerend. Wanneer de zonnepanelen en zonneboiler als onroerend moeten worden aangemerkt, wordt [gedaagde] namelijk geacht de volledige kosten daarvan in de kale huurprijs tot dekking te laten komen. Is dat niet het geval, dan kunnen de kosten in beginsel als servicekosten worden doorberekend.
5.9.
Partijen zijn het erover eens dat de zonnepanelen en zonnecollectoren (onderdeel van de zonneboiler) in een frame op het dak zijn bevestigd, waarbij geen gebruik is gemaakt van een constructieve bevestiging met bijvoorbeeld dakankers. Naar moet worden aangenomen, zijn de zonnepanelen en zonnecollectoren daarom relatief eenvoudig te verwijderen. Daarin ligt besloten dat de zonnepanelen en de zonnecollectoren zonder beschadiging van betekenis kunnen worden weggenomen. Als alleen naar de wijze van bevestiging moet worden gekeken, zou dat naar het oordeel van de kantonrechter betekenen dat de zonnepanelen en de zonnecollectoren als roerend moeten worden gekwalificeerd. Onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam [2] , stelt [eiseres] echter dat de zonnepanelen en zonneboiler van wezenlijk belang zijn voor het in stand houden van de energiezuinige status van het gehuurde en de bandbreedte van de energie-indexklasse. Daarom zijn, zo begrijpt de kantonrechter de stelling van [eiseres] , de zonnepanelen en zonneboiler - evenals in de zaak waarop genoemd arrest betrekking heeft - volgens [eiseres] bestanddelen van de woning in de zin van artikel 3:4 BW.
5.10.
De kantonrechter overweegt daarover dat het in de zaak van voornoemd arrest ging om een zogenaamde “0-energie woning” en dat het Gerechtshof heeft geoordeeld dat een belangrijk deel van de energiebehoefte wordt gerealiseerd met de zonnepanelen en dat de zonnepanelen en zonneboiler wezenlijk zijn voor het functioneren van de woning. Reden waarom het Gerechtshof heeft geoordeeld dat in die zaak de zonnepanelen en zonneboiler bestanddeel van de woning zijn geworden in de zin van artikel 3:4 BW en daarom niet als roerend worden beschouwd. Naar de kantonrechter begrijpt, is er in de onderhavige zaak echter een cv-ketel en is de stroomvoorziening niet afhankelijk van de zonnepanelen. Anders dan in genoemd arrest, zijn de zonnepanelen en zonneboiler daarom niet wezenlijk voor het functioneren van de woning. De verwijzing naar bedoeld arrest kan [eiseres] daarom niet baten. Met betrekking tot de zonneboiler heeft [eiseres] nog afzonderlijk aangevoerd dat voor een juiste temperatuur altijd naverwarming nodig is door een cv-ketel, boiler of geiser en dat een zonneboiler daarom niet roerend kan zijn. Dat argument snijdt naar het oordeel van de kantonrechter geen hout. Die afhankelijkheid betekent juist het tegendeel, namelijk dat de zonneboiler geen onlosmakelijk onderdeel is van de woning. De woning kan immers ook functioneren zonder die zonneboiler.
5.11.
Uit de stellingen van partijen volgt ook anderszins niet dat de zonnepanelen en zonneboiler als onroerend moeten worden aangemerkt. Naar het oordeel van de kantonrechter moeten deze installaties daarom als roerende zaken worden gekwalificeerd.
5.12.
[eiseres] heeft verder aangevoerd dat bij de vaststelling van het op 24 mei 2018 afgegeven energielabel A voor de woonruimte de aanwezigheid van de zonnepanelen en zonneboiler is meegenomen. Volgens [eiseres] zou zonder de zonnepanelen en zonneboiler een lager energielabel zijn afgegeven en omdat de hoogte van de kale huurprijs mede wordt bepaald door de punten voor de energieprestatie, zijn volgens [eiseres] de zonnepanelen en zonneboiler in de kale huurprijs verdisconteerd. Het is in de ogen van [eiseres] daarom niet redelijk dat [gedaagde] de kosten van de zonnepanelen en zonneboiler ook nog eens via de servicekosten vergoed krijgt. Op die manier, zo stelt [eiseres] , is er feitelijk sprake van een dubbeltelling. [gedaagde] is het daar niet mee eens.
5.13.
De kantonrechter oordeelt daarover als volgt. De wet verbiedt op zich niet dat zonnepanelen en zonneboilers als servicekosten worden doorberekend ondanks het feit dat zij ook van invloed zijn op het energielabel en daarmee de hoogte van de kale huurprijs kunnen beïnvloeden. Dat zou naar het oordeel van de kantonrechter alleen niet redelijk zijn wanneer een verhuurder daar een evident onredelijk voordeel bij heeft. Bij het antwoord op de vraag of daarvan sprake is, moet naar het oordeel van de kantonrechter ook worden betrokken in hoeverre de huurder voordeel heeft van de aanwezigheid van zonnepanelen en zonneboilers. Voorts speelt een rol dat, zoals de huurcommissie terecht heeft overwogen, het van belang is dat verhuurders worden gestimuleerd om te investeren in energiebesparende maatregelen. Het is aan [eiseres] om voldoende te stellen op grond waarvan in het licht van het voorgaande de conclusie gerechtvaardigd is dat hier sprake is van een evident onredelijk voordeel voor [gedaagde] .
5.14.
[eiseres] stelt dat ervan uit kan worden gegaan dat met de zonnepanelen en zonneboiler ‘één labelsprong wordt behaald’. Zij heeft becijferd dat het ‘labelverschil’ volgens haar zal leiden tot een verschil in huurprijs van ongeveer € 20,00 per maand en dat [gedaagde] zijn investering daarmee in vijf jaar heeft terugverdiend. Het is naar de mening van [eiseres] daarom niet redelijk dat de zonnepanelen en zonneboiler ook nog eens via de servicekosten worden vergoed. Los van de omstandigheid dat [gedaagde] de stelling van [eiseres] gemotiveerd heeft betwist en [eiseres] die stelling onvoldoende heeft onderbouwd, kan die stelling [eiseres] naar het oordeel van de kantonrechter hoe dan ook niet baten. Zoals hiervoor is genoemd, moet bij het antwoord op de vraag of er sprake is van een evident onredelijk voordeel voor [gedaagde] , ook worden betrokken wat het voordeel van [eiseres] is bij de aanwezigheid van de zonnepanelen en zonneboiler. [eiseres] stelt weliswaar dat de zonnepanelen voor haar op jaarbasis een vermindering van het stroomverbruik opleveren met ongeveer 1.000 kWh, maar zij heeft niet genoemd wat daarvan in financieel opzicht haar maandelijks voordeel is. Naast de zonnepanelen is er ook nog een zonneboiler. Een zonneboiler, zo is algemeen bekend, gebruikt zonlicht om water te verwarmen. De kantonrechter heeft begrepen dat de zonneboiler voor een juiste hoge temperatuur weliswaar wordt bijgestookt door de in het pand aanwezige cv-ketel, maar naar mag worden aangenomen wordt door de zonneboiler het gasverbruik uiteindelijk verminderd. [eiseres] heeft echter ook niet genoemd wat volgens haar het effect daarvan is op haar maandelijkse kosten voor het gasverbruik.
5.15.
In het licht van het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat het doorberekenen van de kosten voor de zonnepanelen en zonneboiler leidt tot een evident onredelijk voordeel voor [gedaagde] , zodat deze doorberekening is toegestaan.
5.16.
Voor het geval de kantonrechter tot dit oordeel zal komen, heeft [eiseres] nog aangevoerd dat [gedaagde] en de huurcommissie ten onrechte zijn uitgegaan van een aanschafwaarde van de zonnepanelen inclusief BTW, omdat [gedaagde] volgens [eiseres] de BTW heeft kunnen terugvragen. [gedaagde] heeft betwist dat hij daarvoor in aanmerking komt. Omdat [eiseres] haar stelling niet nader heeft onderbouwd, zal daaraan voorbij worden gegaan.
5.17.
Verder voert [eiseres] aan dat de huurcommissie met betrekking tot de zonnepanelen is uitgegaan van een afschrijvingsperiode van 10 jaar maar dat dit inmiddels 15 jaar is geworden. [eiseres] vindt het daarom redelijk dat deze langere periode ook voor haar moet gelden. [gedaagde] is het daar niet mee eens. De kantonrechter acht het redelijk om uit te gaan van de afschrijvingsperiode die gold op het moment waarop [eiseres] haar verzoek bij de huurcommissie indiende. De reden daarvoor is dat de kantonrechter het ‘Beleidsboek Servicekosten’ van de huurcommissie als uitgangspunt neemt en in het op 1 januari 2024 geldende beleidsboek staat dat genoemde wijziging van de afschrijvingsperiode geldt voor verzoeken die op of na 1 januari 2024 zijn ingediend. Het verzoek van [eiseres] aan de huurcommissie over de servicekosten is van voor die datum. De kantonrechter realiseert zich dat toepassing van een afschrijvingsperiode van 10 of 15 jaar arbitrair is, maar door zoveel mogelijk aan te sluiten bij het beleidsboek, wordt rechtsongelijkheid in die zin voorkomen dat de ‘oude gevallen’ gelijk worden behandeld. Evenals de huurcommissie zal de kantonrechter daarom uitgaan van een afschrijvingsperiode van 10 jaar.
5.18.
Nu [eiseres] de hoogte van de door de huurcommissie genoemde bedragen voor de zonnepanelen en de zonneboiler niet anderszins ter discussie heeft gesteld, stelt de kantonrechter de hoogte van deze posten vast op dezelfde bedragen als de huurcommissie.
Tuinonderhoud
5.19.
[gedaagde] heeft voor het tuinonderhoud 2 facturen in het geding gebracht met een totaalbedrag van € 2.128,32. De factuur heeft volgens [gedaagde] betrekking op het tuinonderhoud van zowel de voor- als achtertuin. Volgens [eiseres] is er aan de voorzijde van het pand echter sprake van openbaar groen en kan dat tuinonderhoud dus niet aan haar worden doorberekend. De achtertuin is volgens [eiseres] volledig betegeld en daar staat maar één boom. Het onderhoud daaraan kan het door [gedaagde] opgevoerde bedrag volgens [eiseres] niet rechtvaardigen.
5.20.
Volgens de heersende jurisprudentie kan tuinonderhoud alleen aan een huurder doorberekend worden als hij het exclusieve gebruiksrecht van de groenvoorziening heeft. Als de groenvoorziening een openbaar karakter heeft, blijven de onderhoudskosten voor rekening van de verhuurder. Aan de hand van bijvoorbeeld hekken, bosschages en borden kan worden beoordeeld of er wel of geen sprake is van exclusief gebruiksrecht.
5.21.
Uit de door [eiseres] overgelegde foto’s blijkt dat het terrein aan de voorzijde op zich voor iedereen toegankelijk is, in die zin dat er geen omheining of afzetting is geplaatst waardoor derden het terrein niet kunnen betreden. De huurcommissie heeft niettemin geoordeeld dat het parkeerterrein aan de voorzijde van het pand uitsluitend bestemd is voor de huurders en hun bezoekers en dat dit blijkt uit de aanwezigheid van een verkeersbord. [gedaagde] refereert daar in haar conclusie van antwoord aan. [eiseres] heeft vervolgens in haar conclusie van repliek aangevoerd dat dit bord er in 2021 (het jaar van de afrekening van de servicekosten) niet stond en pas in 2022 is geplaatst. [gedaagde] heeft die stelling vervolgens niet weersproken, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Aldus staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat de groenvoorziening aan de voorzijde van het pand in 2021 een openbaar karakter had. Voor zover de nota’s voor het tuinonderhoud daarop betrekking hebben, kunnen die dan ook niet aan [eiseres] worden doorberekend.
5.22.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is in hoeverre de nota’s kunnen worden toegeschreven aan het tuinonderhoud aan de achterzijde, waarvan wel voldoende vast staat dat er sprake is van een exclusief gebruiksrecht. Uit de nota’s zelf blijkt dat niet, maar [eiseres] heeft in haar conclusie van repliek geopperd om 20% aan de achtertuin toe te schrijven en 80% aan de voortuin. [gedaagde] heeft niet gesteld dat dit een onjuiste verdeling is, zodat de kantonrechter van de juistheid daarvan uitgaat. De kantonrechter zal daarom de post tuinonderhoud in 2021 vast stellen op 20% van het door de huurcommissie genoemde bedrag van € 25,34 en dus op € 5,07.
Het totaal van de servicekosten
5.23.
Omdat de overige onderdelen van de uitspraken van de huurcommissie moeten worden gevolgd (daar zijn partijen immers niet tegen opgekomen), stelt de kantonrechter de servicekosten als volgt vast:
jul/dec 2020 2021
Gas € 190,94 € 656,91
Elektriciteit € 47,13 € 193,52
Water € 34,94 € 77,35
Internet € 17,60 € 34,57
Roerende zaken eigen woonruimte € 67,13 € 122,42
Roerende zaken gemeenschappelijke woonruimte € 27,94 € 51,62
Brandblussers € 0,00 € 0,00
Zonneboiler € 10,72 € 21,43
Zonnepanelen € 60,72 € 120,79
Schoonmaak € 14,88 € 17,05
Reparatiekosten witgoed € 0,00 € 0,00
Glasbewassing € 5,98 € 5,95
Tuinonderhoud n.v.t. € 5,07
Administratiekosten gas (2%) € 3,82 € 13,14
Administratiekosten overige posten (5%)
€ 14,35 € 33,50
Totaal € 496,15 € 1.353,32
De legeskosten
5.24.
[eiseres] vordert voorts dat [gedaagde] aan haar betaalt de legeskosten (2 x € 25,00) die zij in de procedures bij de huurcommissie heeft betaald. [gedaagde] heeft ook tegen deze vordering verweer gevoerd.
5.25.
De kantonrechter overweegt allereerst dat zij bevoegd is om over de bij de huurcommissie betaalde legeskosten te oordelen. [3] Daarbij neemt zij als uitgangspunt het beleid van de huurcommissie met betrekking tot de legeskosten. Dat beleid houdt in dat wanneer de uitkomst van de beoordeling van de servicekosten meer dan € 36,00 (op jaarbasis) lager is dan het bedrag dat de verhuurder in rekening bracht, de verhuurder wordt veroordeeld tot betaling van de leges. Blijkt de uitkomst hetzelfde of zelfs hoger (met een marge van maximaal € 36,00 op jaarbasis) te zijn dan wat de verhuurder in rekening heeft gebracht, dan wordt de huurder veroordeeld in betaling van de leges. Blijkt de uitkomst hetzelfde (met een marge van maximaal € 36,00), of zelfs hoger te zijn dan wat de verhuurder in rekening heeft gebracht, dan wordt de huurder veroordeeld in betaling van de leges. De reden voor de grens van € 36,00 is dat in artikel 9, lid 3 Uitvoeringsweg huurprijzen woonruimte is bepaald dat een verzoek als bedoeld in artikel 7:260, eerste lid, BW niet-ontvankelijk is, indien het voorwerp van geschil een bedrag van minder dan € 36,00 beloopt. Dit bedrag is daarmee maatgevend voor de beantwoording van de vraag wie in overwegende mate in het gelijk gesteld moet worden. [4]
5.26.
[gedaagde] heeft eindafrekeningen van de servicekosten over de maanden juli tot en met december 2020 en over het jaar 2021 aan [eiseres] verstrekt op grond waarvan [eiseres] respectievelijk € 508,63 (2020) en € 1.394,25 (2021) aan [gedaagde] zou moeten betalen. De kantonrechter heeft de servicekosten vastgesteld op respectievelijk € 496,15 (2020) en € 1.353,32 (2021). Over de betreffende maanden in 2020 wordt het door [eiseres] verschuldigde bedrag (€ 508,63 - € 496,15 =) € 12,48 lager dan volgens de eindafrekening. Toepassing van het beleid van de huurcommissie leidt er daarom toe dat de legeskosten voor haar rekening dienen te blijven. Over 2021 is dat verschil (€ 1.394,25 - 1.353,32 =) € 40,93 in het voordeel van [eiseres] . Toepassing van het beleid van de huurcommissie leidt er daarom toe dat [gedaagde] met betrekking tot dit jaar de legeskosten van € 25,- aan [eiseres] moet vergoeden.
5.27.
De vordering van [eiseres] zal daarom aldus worden toegewezen.
De proceskosten
5.28.
[eiseres] is grotendeels in het ongelijk gesteld en daarom moet zij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
  • salaris gemachtigde € 408,00 (2 punten × € 204,-)
  • nakosten
  • totaal € 510,00.
5.29.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
stelt de betalingsverplichting voor de servicekosten over de periode juli tot en met december 2020 vast op € 496,15;
6.2.
stelt de betalingsverplichting voor de servicekosten over 2021 vast op € 1.353,32;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 25,00 aan legeskosten;
6.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 510,00, aan [gedaagde] te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.5.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] de wettelijke rente over de proceskosten te betalen als deze kosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af hetgeen [eiseres] meer of anders heeft gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.
c688/mh

Voetnoten

3.Zie Kamerstukken II 2012-2013, 33698, nr. 3, p. 15. (Memorie van Toelichting)
4.https://www.huurcommissie.nl/support/beleidsboeken/leges/uitvoeringsbeleid-legesveroordeling-per-zaaksoort#anker-15-afrekening-servicekosten