ECLI:NL:RBNNE:2025:1621

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
11457267 AR VERZ 24-95
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldig ontslag op staande voet en billijke vergoeding in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en VEMA KOZIJNEN EN DEUREN B.V. over een ontslag op staande voet. [verzoeker], die als vertegenwoordiger/salesmanager bij VEMA werkzaam was, werd op 14 november 2024 op staande voet ontslagen. VEMA stelde dat [verzoeker] zich schuldig had gemaakt aan laster, frauduleus handelen met betrekking tot kilometervergoedingen en disfunctioneren. De kantonrechter oordeelde dat VEMA niet voldoende bewijs had geleverd voor de dringende redenen die een ontslag op staande voet rechtvaardigen. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een dringende reden en dat het ontslag ongeldig was. Hierdoor had [verzoeker] recht op een billijke vergoeding, die door de kantonrechter werd vastgesteld op € 59.372,42 bruto, evenals een vergoeding voor onregelmatige opzegging en een transitievergoeding. Daarnaast werd VEMA veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris en vakantietoeslag. De kantonrechter wees ook de verzoeken van VEMA tot schadevergoeding af, omdat VEMA niet had aangetoond dat [verzoeker] opzettelijk of roekeloos had gehandeld. De zaak bevatte ook nevenvorderingen met betrekking tot een koopovereenkomst tussen partijen, die werden afgesplitst voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer / rekestnummer: 11457267 \ AR VERZ 24-95
Beschikking van 12 maart 2025
in de zaak van
[verzoeker],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. M.D.P. Mollema,
tegen
VEMA KOZIJNEN EN DEUREN B.V.,
te [plaatsnaam] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: VEMA,
gemachtigde: mr. N. Mijnheer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met (deels nagezonden) producties 1 tot en met 29;
- het verweerschrift, met een tegenverzoek, met (deels nagezonden) producties 19 tot en met 69;
- de mondelinge behandeling van 12 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. De gemachtigden van partijen hebben mede het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen, die zij hebben overgelegd;
- de ter zitting genomen akte wijziging van het tegenverzoek.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
VEMA is een in 2023 opgerichte besloten vennootschap die zich richt op het vervaardigen van duurzame houten (stel)kozijnen, ramen, (schuif)puien en deuren, alsmede kunststof en aluminium kozijnen. VEMA heeft de onderneming van de op 25 september 2023 [gefailleerde BV] overgenomen.
2.2.
[verzoeker] is als zelfstandig ondernemer werkzaam (geweest). [verzoeker] dreef een eenmanszaak met de naam [eenmanszaak] (hierna: [eenmanszaak] ).
2.3.
Op 4 december 2023, met een aanvulling op 1 januari 2024, hebben VEMA en [verzoeker] een koopovereenkomst gesloten in verband met de overname van (een deel van) de eenmanszaak [eenmanszaak] tegen een koopsom van € 50.000,-, te betalen in termijnen.
2.4.
Op 1 januari 2024 is [verzoeker] in dienst getreden bij VEMA op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De functie van [verzoeker] is vertegenwoordiger/salesmanager met een loon van € 5.484,75 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
2.5.
In de loop van de arbeidsovereenkomst zijn spanningen ontstaan tussen VEMA en [verzoeker] , onder meer over de wijze waarop [verzoeker] zijn functie vervult, over de wijze waarop [verzoeker] de kilometervergoeding dient te declareren, over het al dan niet in dienst treden van [verzoeker] bij een nog door VEMA op te richten vennootschap, over nog door VEMA te verrichten deelbetalingen van de koopsom van [eenmanszaak] , over de nog door VEMA van [verzoeker] te ontvangen gegevens over de bedrijfsovername van [eenmanszaak] en over de omzetcijfers van [eenmanszaak] . In dit kader zijn onder meer vele e-mailberichten gewisseld tussen partijen.
2.6.
Na drie maanden en na zes maanden dienstverband (28 maart en 5 juli 2024) hebben partijen een gesprek gevoerd waarin aan [verzoeker] onder meer is meegegeven zijn werkproces en zijn wijze van communiceren en administreren te verbeteren.
2.7.
Op 9 oktober 2024 heeft [verzoeker] zich ziekgemeld.
2.8.
Op 16 oktober 2024 heeft [naam] namens VEMA een e-mail gestuurd aan [verzoeker] :
“ [verzoeker] ,
Het gaat hier gruwelijk mis met alles.
Veel problemen omdat we niets van je horen en weten.
We kunnen niet factureren en hebben een hoop boze klanten die we aanhoren, maar niets kunnen want we weten niets.
Vorige keer had je ook een lage energiehuishouding die werd opgelost nadat we geld hebben overgemaakt
Als dat wederom jouw probleem is dan wil ik graag een afspraak met je maken.
1.
Je meldt je weer beter
2.
Je komt naar [plaatsnaam] om alles door te spreken met [naam] en [naam]
3.
wij maken dezelfde middag het geld aan jou over.
Dit gaat zo niet, we komen net uit een faillissement, en dit gaat zo verkeerde kant op.
Ik hoop op je positieve medewerking en hoor graag van je.”
2.9.
Op 22 oktober 2024 is [verzoeker] gezien door een bedrijfsarts. Deze heeft geoordeeld dat er geen benutbare mogelijkheden waren.
2.10.
Bij brief van 13 november 2024 van de gemachtigde van VEMA is [verzoeker] met ingang van 14 november 2024 op staande voet ontslagen. Daarin is voor zover van belang opgenomen:
‘’(…) Ten eerste maakt u zich schuldig aan laster c.q. smaad waarbij u de goede naam van VEMA Deuren en Kozijnen B.V. schaadt. U vertelt klanten van VEMA dat de onderneming failliet is en zij haar leveringsverplichtingen niet kan nakomen. Dit is pertinent onjuist, mede gezien de onderneming is ontstaan uit een doorstart na een faillissement is deze uitspraak zeer belastend. Saillant detail hierbij is dat u te kennen geeft dat U over een aantal weken de gevraagde kozijnen op eigen titel zou kunnen leveren bij deze klant van VEMA. (…)
Ten tweede, U factureert vermeende reiskosten aan VEMA. Evenwel zijn deze niet voorzien van kilometerspecificaties en bezoekrapporten. Al meerdere malen is door mij kenbaar gemaakt dat u de bezoekrapporten dient aan te leveren en een agenda dient bij te houden, welke voor de overige werknemers inzichtelijk is. Tot op heden is geen bezoekrapport door mij ontvangen. Let wel, vaststaat dat een drietal klanten mij hebben bevestigd dat u hen op de bewuste datum geen bezoek heeft gebracht. In mijn ogen is hier sprake van frauduleus handelen danwel diefstal, welke enkel en alleen aan u aan te rekenen is. Door VEMA wordt een zero-tolerance-beleid gehanteerd, diefstal en frauduleus handelen wordt niet getolereerd. (…)
Ten derde, U neemt opmerkingen ten aanzien van het verbeteren van uw werkzaamheden niet ter harte. Door ons zijn zeer veel klachten ontvangen van verkeerd geleverde kozijnen en boze klanten waar u zich niet meer hoeft te tonen. U benadert onze klanten op onjuiste wijze. U heeft probeert dit onder de tafel te vegen, door opdracht te verstrekken om deze e-mails te verwijderen. Naar aanleiding van de ontwikkelingen per 12 november jl. is door ons onderzoek hiernaar verricht. Wij komen dan ook uitsluitend tot de conclusie dat u in ernstige mate niet de bekwaamheden heeft om het werk te verrichten.
(…)
Deze omstandigheden leveren, ieder zelfstandig, maar ook in onderlinge samenhang, een dringende reden ex artikel 7:677 en 7:768 BW op. (…)’’
2.11.
In de avond van 14 november 2024 is VEMA naar de loods gegaan die zij deels van [verzoeker] huurt en heeft met behulp van een slijptol de loods opengemaakt. De kozijnen die in die loods stonden heeft VEMA meegenomen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, VEMA te veroordelen tot:
I. betaling van de billijke vergoeding van € 70.000,- bruto, te vermeerderen met rente;
II. betaling van de transitievergoeding van € 1.979,08 bruto, te vermeerderen met rente;
III. betaling van de gefixeerde schadevergoeding van € 9.103,77 bruto, te vermeerderen met rente;
IV. betaling van het achterstallig salaris van € 5.441,08 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en rente;
V. betaling van de resterende termijnen, gereden kilometers en gemaakte kosten, gezamenlijk ter hoogte van € 25.774,80 (netto), te vermeerderen met rente;
VI. betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.925,19, te vermeerderen met rente;
VII. tot verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie van de eindafrekening, waarin de toegewezen brutobedragen zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom;
VIII. betaling van de proceskosten.
3.2.
VEMA voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] dan wel tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] , met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.

4.Het tegenverzoek en het verweer

4.1.
VEMA verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, [verzoeker] te veroordelen tot betaling van:
I. de gefixeerde schadevergoeding van € 9.103,77 bruto, te vermeerderen met rente;
II. een schadevergoeding, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met rente;
III. de proceskosten.
Ter zitting heeft VEMA haar verzoek als volgt vermeerderd:
IV. [verzoeker] te veroordelen tot overlegging van gedegen, deugdelijke en verifieerbare kilometerregistraties en bezoekrapporten, een en ander binnen veertien dagen, indien hier geen gehoor aan wordt gegeven vordert VEMA 70% van de reeds ontvangen kilometervergoedingen retour;
V. [verzoeker] te veroordelen tot afgifte van de gevraagde bedrijfsgegevens, binnen veertien dagen, op straffe van een dwangsom;
VI. [verzoeker] te veroordelen tot afgifte van bedrijfsinformatie VEMA, binnen veertien dagen, op straffe van een dwangsom;
VII. [verzoeker] te veroordelen tot terugbetaling van € 32.500,- indien blijkt dat de overname op basis van incorrecte gegevens is vormgegeven;
VIII. te verklaren voor recht dat [verzoeker] aansprakelijk is voor de geleden schade van VEMA, nader op te maken bij staat.
4.2.
[verzoeker] voert verweer. [verzoeker] maakt bezwaar tegen de vermeerdering van het verzoek, omdat die wijziging pas ter zitting is gedaan. [verzoeker] concludeert tot afwijzing van de tegenverzoeken van VEMA.

5.De beoordeling

Het verzoek van [verzoeker]
5.1.
De kernvraag die in de onderhavige procedure voorligt, is of VEMA aan [verzoeker] een ontslag op staande voet mocht geven en, afhankelijk van het antwoord op die vraag, hoe de arbeidsovereenkomst financieel tussen VEMA en [verzoeker] moet worden afgewikkeld.
Het toetsingskader bij een ontslag op staande voet
5.2.
Omdat het ontslag op staande voet een uiterst middel is en mogelijk grote gevolgen heeft voor de werknemer, stelt de wet daaraan in artikel 7:677 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) strenge eisen. Voor een dergelijke opzegging is op grond van het genoemde artikel vereist dat het ontslag onverwijld wordt gegeven, dat sprake is van een dringende reden en dat de dringende reden onverwijld is medegedeeld. Als dringende redenen voor de werkgever worden op grond van artikel 7:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de dienstbetrekking te laten voortduren. Volgens vaste rechtspraak is bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag een afweging vereist van alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang beschouwd. Daarbij behoren in de beschouwing in de eerste plaats te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zouden hebben. De opzeggende partij moet de aanwezigheid van de dringende reden stellen en zo nodig bewijzen.
Er is geen sprake van een dringende reden
5.3.
Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden, is de aan [verzoeker] opgegeven reden zoals vermeld in de ontslagbrief van 13 november 2024 maatgevend. VEMA voert in die brief als ontslagredenen aan dat [verzoeker] zich schuldig maakt aan laster c.q. smaad, frauduleus handelen ten aanzien van reiskosten en dat het [verzoeker] ontbreekt aan bekwaamheden om het overeengekomen werk te verrichten. Volgens VEMA leveren deze ontslagredenen, zowel ieder zelfstandig als ook in onderlinge samenhang, een dringende reden op. [verzoeker] heeft ieder van deze ontslagredenen gemotiveerd bestreden.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan laster c.q. smaad. VEMA heeft gesteld dat [verzoeker] aan klanten van VEMA in strijd met de waarheid heeft verteld dat een faillissement van VEMA op handen was en dat klanten er beter aan deden om in de nabije toekomst te bestellen bij de onderneming van [verzoeker] . VEMA heeft deze stelling onderbouwd met de schriftelijke verklaring van [naam] van 13 november 2024 en van [naam] van 13 november 2024. [naam] schrijft voor zover van belang in zijn verklaring:
“Op 12-11-2024 vertelde [verzoeker] mij dat Vema failliet is”. [naam] heeft in dit kader verklaard dat de heer [naam] hem heeft verteld dat [verzoeker] tegen zijn vrouw heeft gezegd dat Vema failliet is. Hiertegenover staat de verklaring van [verzoeker] ter zitting. Ter zitting heeft [verzoeker] uitgelegd dat er discussie bestond tussen hem en [naam] over het al dan niet afgeven van reeds door [naam] betaalde kozijnen, en dat [verzoeker] en [naam] elkaars uitlatingen verkeerd hebben opgevat. [verzoeker] heeft daarbij uitdrukkelijk betwist dat hij heeft gezegd dat VEMA failliet is. Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden vastgesteld wat er precies is voorgevallen en gezegd tussen [verzoeker] en [naam] . Aldus is niet komen vast te staan dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan laster c.q. smaad. Deze onduidelijkheid komt voor risico voor VEMA die op dit punt de bewijslast draagt van de dringende reden.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is evenmin komen vast te staan dat [verzoeker] heeft gefraudeerd met de kilometervergoeding. Wel is komen vast te staan dat [verzoeker] de kilometerregistratie op een andere wijze heeft aangeleverd dan VEMA wenste, dat VEMA meermaals heeft verzocht dit op andere wijze bij te houden en aan te leveren, vergezeld van bezoekrapporten, en dat VEMA uit coulance de kilometervergoeding toch deels heeft uitbetaald aan [verzoeker] . Dat de door [verzoeker] bijgehouden registraties niet conform het verzoek van VEMA zijn en [verzoeker] weigerachtig is gebleven om op dit punt te voldoen aan de eisen van VEMA, betekent echter niet zonder meer dat sprake is van fraude. VEMA heeft weliswaar een drietal data genoemd waarop [verzoeker] ten onrechte kilometers zou hebben geregistreerd omdat op die data geen klantbezoek zou hebben plaatsgevonden, maar VEMA heeft niets in het geding gebracht waaruit dit concreet volgt. Aldus is wegens een gebrek aan onderbouwing niet komen vast te staan dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan frauduleus handelen.
5.6.
Ten aanzien van het getelde disfunctioneren overweegt de kantonrechter als volgt. Gebleken is dat [verzoeker] , zoals hij ook zelf ter zitting heeft verklaard, na jarenlang als zelfstandige te hebben gewerkt moeite had om zijn draai te vinden als medewerker in loondienst bij VEMA en om zijn werkwijze in te passen in het bedrijf van VEMA. Uit zowel de stukken als de verklaringen van partijen ter zitting blijkt dat de samenwerking moeizaam verliep en dat het tussen partijen niet klikte. Gebleken is dat partijen hierover meermaals per e-mail en whatsapp contact hebben gehad en dat zij na drie maanden en na zes maanden (28 maart en 5 juli 2024) een gesprek hebben gevoerd waarin aan [verzoeker] onder meer is meegegeven zijn werkproces en zijn wijze van communiceren en administreren te verbeteren. Vervolgens heeft het ontslag op staande voet plaatsgevonden op 13 november 2024. De kantonrechter is van oordeel dat, hoewel de onderlinge samenwerking en het functioneren van [verzoeker] niet verliep zoals VEMA wenste, dit onvoldoende ernstig is om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Niet is komen vast te staan dat het (dis)functioneren van [verzoeker] zodanig was dat van VEMA redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het had daarentegen juist op de weg van VEMA gelegen, nu zij van mening was dat het functioneren van [verzoeker] ondermaats was, om de daarvoor geëigende paden te bewandelen. De wet (artikel 7:669 lid 1 sub d BW) vereist in een dergelijk geval van een werkgever dat hij de werknemer een serieuze en reële gelegenheid tot verbetering biedt, zoals een concreet verbeterplan dat tussentijds wordt geëvalueerd, en dat de werkgever duidelijk maakt dat bij gebreke van verbetering ontslag zal volgen. Hiervan is echter onvoldoende sprake geweest. Weliswaar is VEMA een kleinere onderneming die wellicht niet alle rechtskennis in huis heeft, maar ook dan geldt dat een ontslag op staande voet een uiterste sanctie is waartoe niet lichtzinnig mag worden overgegaan.
5.7.
De conclusie van het vorenstaande is dat geen sprake is van een dringende reden, nog daargelaten of aan de eis van het onverwijld mededelen van de (samengestelde) dringende reden is voldaan. Deze laatste vraag behoeft echter geen beantwoording meer.
Billijke vergoeding
5.8.
Een ongeldig ontslag moet volgens de wetsgeschiedenis als ernstig verwijtbaar handelen worden aangemerkt. [1] Dit betekent dat [verzoeker] recht heeft op een billijke vergoeding. [2]
5.9.
Voor het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. [3] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen om een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen. Daarbij kan de rechter de vraag in aanmerking nemen of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze zou hebben kunnen beëindigen, en op welke termijn dit dan had kunnen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd.
5.10.
[verzoeker] heeft gesteld dat het dienstverband ten tijde van het ontslag op staande voet naar verwachting nog één jaar zou hebben geduurd. [verzoeker] heeft aangevoerd dat naar zijn inschatting in de toekomst op zijn vroegst na één jaar een mogelijke redelijke ontslaggrond zou zijn ontstaan (disfunctioneren), zodat VEMA volgens [verzoeker] op zijn vroegst na één jaar het dienstverband op rechtsgeldige wijze had kunnen beëindigen. [verzoeker] heeft berekend dat die periode nodig is voor het herstel na ziekte van [verzoeker] , voor een verbetertraject ten aanzien van zijn functioneren, voor de duur van de ontbindingsperiode en voor de in acht te nemen opzegtermijn. [verzoeker] heeft de gefixeerde schadevergoeding (twee maanden) in mindering gebracht op diens begroting van de billijke vergoeding en komt daarmee uit op tien maanden. De vergoeding dient echter hoger te worden vastgesteld dan de geleden loonschade om te voorkomen dat een ontslag op staande voet voordeliger is dan een “gewoon” ontslag, aldus [verzoeker] . [verzoeker] komt daarmee op een billijke vergoeding van € 70.000,-.
5.11.
VEMA heeft verweer gevoerd tegen de verschuldigdheid van de billijke vergoeding, maar heeft niet expliciet verweer gevoerd tegen de hoogte ervan. VEMA heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die ertoe zouden moeten leiden dat de billijke vergoeding lager uitvalt dan [verzoeker] heeft begroot.
5.12.
De kantonrechter neemt de loonschade van [verzoeker] tot uitgangspunt, zoals [verzoeker] zelf ook heeft gedaan. [verzoeker] komt uitgaande van zijn arbeidsongeschiktheid en een verbetertraject, uit op een loonschadeperiode van 12 maanden. Naar het oordeel van de kantonrechter is aannemelijk dat VEMA de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] gedurende diens arbeidsongeschiktheid niet had kunnen laten ontbinden. Eveneens is aannemelijk dat na herstel van [verzoeker] een verbetertraject gevolgd was en dat VEMA daarna de arbeidsovereenkomst had kunnen beëindigen. Nu de geschatte duur van een en ander niet door VEMA is betwist, zal de kantonrechter bij het vaststellen van de billijke vergoeding uitgaan van een loonschadeperiode van 12 maanden waarop de gefixeerde schadevergoeding in mindering wordt gebracht, zodat een periode van 10 maanden resteert. Feiten en omstandigheden waarmee overigens rekening dient te worden gehouden, zijn door VEMA niet aangevoerd. De kantonrechter ziet verder geen aanleiding om de billijke vergoeding hoger vast te stellen dan de geleden loonschade. Doorslaggevend hierbij is dat beide partijen een aandeel hebben gehad in de moeizamer wordende samenwerking. De kantonrechter acht gelet op het vorenstaande een vergoeding ter hoogte van tien maanden salaris op zijn plaats. Het vorenstaande leidt, tot een bedrag van € 59.372,42 bruto.
5.13.
VEMA zal aldus worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 59.372,42 bruto. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking.
Gefixeerde schadevergoeding
5.14.
Ook de verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen, omdat VEMA geen opzegtermijn in acht heeft genomen. [4] De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn (vanaf 13 november tot en met 31 december 2024). [verzoeker] heeft de vergoeding begroot op € 9.103,77 en VEMA heeft de hoogte niet betwist, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt eveneens toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 14 november 2024.
Transitievergoeding
5.15.
Het verzoek om VEMA te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 1.979,08 wordt, als onbetwist, eveneens toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 14 december 2024.
Achterstallig salaris
5.16.
[verzoeker] heeft gesteld dat het salaris vanaf 1 november tot en met 13 november 2024 niet is uitbetaald en dat evenmin de vakantietoeslag is uitbetaald. [verzoeker] heeft verzocht VEMA te veroordelen tot betaling daarvan, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW. VEMA heeft dit niet betwist. Het verzochte bedrag van € 5.441,08 bruto aan achterstallig salaris en vakantietoeslag zal dan ook worden toegewezen. Als de werkgever het loon te laat betaalt, heeft de werknemer ingevolge artikel 7:625 BW aanspraak op een verhoging. De kantonrechter ziet aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te beperken tot 30%. De wettelijke rente van artikel 6:119 BW over het achterstallige loon, het vakantiegeld en de wettelijke verhoging zal als (inhoudelijk) onbetwist eveneens worden toegewezen zoals is verzocht.
Loonspecificatie eindafrekening
5.17.
Tegen het verzoek om VEMA te veroordelen bruto/netto specificaties te verstrekken ten aanzien van de als gevolg van deze procedure te betalen bedragen is geen verweer gevoerd. De kantonrechter zal dat verzoek toewijzen. Hoewel VEMA in haar verweerschrift (punt 51.) heeft verklaard indien nodig te zullen zorgdragen voor een nadere eindafrekening ter afwikkeling van deze procedure, zal de kantonrechter desondanks een dwangsom opleggen gelet op de verklaringen ter zitting over en weer. Daarbij geldt dat VEMA niets te vrezen heeft wanneer zij aan deze veroordeling zal voldoen. De kantonrechter ziet aanleiding de dwangsom te matigen en te maximeren zoals in het dictum is bepaald.
Kilometervergoeding
5.18.
[verzoeker] heeft verzocht om vergoeding van de door hem tijdens zijn dienstverband met diens eigen auto gereden kilometers, onder verwijzing naar de door hem overgelegde kilometerregistraties en facturen. De kantonrechter is van oordeel dat uit de door [verzoeker] overgelegde gegevens niet eenduidig de hoogte van de door [verzoeker] verzochte vergoeding volgt. Verder staat vast, zoals eerder overwogen, dat VEMA meermaals heeft verzocht de kilometerregistraties op een andere wijze bij te houden en aan te leveren, onder meer vergezeld van bezoekrapporten en overeenkomstig de eisen van de Belastingdienst. [verzoeker] heeft daaraan niet voldaan. De verzochte vergoeding zal dan ook wegens gebrek aan deugdelijke onderbouwing worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.19.
[verzoeker] verzoekt om over de som van alle verzoeken c.q. vorderingen van [verzoeker] de buitengerechtelijke incassokosten toe te wijzen volgens de staffel. [verzoeker] heeft echter in het verzoekschrift (4.18) niet gesteld dat ten aanzien van al die afzonderlijke bedragen daadwerkelijk buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Dit verzoek is wegens gebrek aan onderbouwing dan ook niet toewijsbaar.
Het tegenverzoek van VEMA
Gefixeerde schadevergoeding
5.20.
VEMA heeft bij verweerschrift om de gefixeerde schadevergoeding verzocht ter hoogte van € 9.103,77, op grond van artikel 7:677 lid 2 BW. In dat artikel is bepaald dat de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd is, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Zoals hiervoor is geoordeeld, is geen sprake van een dringende reden die de onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] rechtvaardigt. De kantonrechter zal de verzochte schadevergoeding dan ook afwijzen.
Schadevergoeding ex artikel 7:661 BW
5.21.
VEMA heeft bij verweerschrift verzocht om een schadevergoeding nader op te maken bij staat en heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [verzoeker] zijn verplichtingen die uit de arbeidsovereenkomst voortvloeien heeft geschonden en dat VEMA als gevolg daarvan schade heeft geleden. VEMA heeft dit verzoek in eerste instantie gegrond op artikel 7:686 jo 6:74 BW, maar zoals ter zitting is gebleken heeft VEMA bedoeld de schadevergoeding te verzoeken op grond van artikel 7:661 BW. [verzoeker] heeft de verschuldigdheid van enige schadevergoeding betwist. Vaststaat dat de samenwerking met en het functioneren van [verzoeker] niet geheel vlekkeloos verliep, maar dat is onvoldoende voor toewijzing van een schadevergoeding zoals VEMA heeft verzocht. Uitgangspunt van de wet is dat de schade die de werknemer veroorzaakt bij de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst, voor rekening van de werkgever komt. Ingevolge artikel 7:661 BW is de werknemer voor deze schade jegens de werkgever niet aansprakelijk, tenzij zij deze een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. VEMA heeft echter in het geheel niet gesteld dat sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid, voor zover al is komen vast te staan dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden als gevolg van enig handelen van [verzoeker] . De verzochte schadevergoeding is dan ook niet toewijsbaar.
Vermeerdering van verzoek
5.22.
VEMA heeft ter zitting haar tegenverzoek vermeerderd. [verzoeker] heeft daartegen bezwaar gemaakt. De kantonrechter zal hierna per onderdeel van het vermeerderde verzoek beoordelen of de vermeerdering toelaatbaar is of niet.
Verklaring voor recht
5.23.
VEMA heeft verzocht om een verklaring voor recht inhoudende dat [verzoeker] aansprakelijk is voor de door VEMA geleden schade, nader op te maken bij staat. De kantonrechter constateert dat over de aansprakelijkheid van [verzoeker] al een oordeel is gegeven in overweging 5.21. en zal dit verzoek onder verwijzing naar die overwegingen afwijzen.
Bedrijfseigendommen VEMA
5.24.
VEMA heeft verzocht om afgifte van bedrijfsinformatie van VEMA. De kantonrechter begrijpt in het licht van het betoog van VEMA dat bedoeld zal zijn de afgifte van bedrijfseigendommen van VEMA. Dit verzoek was in het verweerschrift van VEMA (punt 64.) al aangekondigd, zodat de kantonrechter dit verzoek ondanks de bezwaren van [verzoeker] toelaatbaar acht.
5.25.
VEMA heeft gesteld dat een aantal bedrijfseigendommen ontbreken en dat vermoed wordt dat [verzoeker] die onder zich heeft, namelijk twee sleutels van het kantoor van VEMA te [plaatsnaam] , 40 hoekstukken, 40 kleurwaaiers en 31 glasbokken. VEMA voert aan dat volgens haar administratie, die zij echter niet in het geding heeft gebracht, de glasbokken in het bezit moeten zijn van [verzoeker] . [verzoeker] heeft ter zitting (bij monde van zijn gemachtigde) verklaard de sleutels nog onder zich te hebben, almede twee kozijnenhoekjes en twee kleurenwaaier(s) en dat [verzoeker] dit alles in zijn auto heeft liggen en dit na de zitting wil teruggegeven aan VEMA. [verzoeker] heeft betwist dat hij nog andere bedrijfseigendommen onder zich heeft.
5.26.
De kantonrechter zal [verzoeker] (slechts) veroordelen tot afgifte van de bedrijfseigendommen van VEMA waarvan hij erkend heeft die nog onder zich te hebben, voor zover die eigendommen niet reeds zijn afgegeven na de zitting, te weten de sleutels, twee kozijnenhoekjes en twee kleurenwaaiers. Ten aanzien van de overige bedrijfseigendommen van VEMA, waarvan [verzoeker] betwist heeft die onder zich te hebben, geldt dat het ingevolge artikel 150 Rv aan VEMA is om te stellen en bij betwisting (nader) te onderbouwen dat [verzoeker] daadwerkelijk nog (ander) bedrijfseigendommen van VEMA onder zich heeft. Nu VEMA dit heeft nagelaten, is niet komen vast te staan dat [verzoeker] nog andere bedrijfseigendommen onder zich heeft. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen. De kantonrechter zal afzien van het opleggen van de gevraagde dwangsom, nu ter zitting duidelijk is geworden dat [verzoeker] bereid is de eigendommen die hij nog onder zich heeft terug te geven.
Kilometervergoeding
5.27.
VEMA heeft verzocht dat [verzoeker] ten aanzien van de reeds uitbetaalde kilometervergoeding (alsnog) deugdelijke en verifieerbare registraties en bezoekrapporten aan VEMA overlegt en, indien daaraan geen gehoor wordt gegeven, vordert VEMA 70% van de uitbetaalde kilometervergoeding terug. De kantonrechter acht deze vermeerderde vordering toelaatbaar, omdat deze in het verlengde ligt van de tussen partijen al langere tijd gevoerde discussie, nauw verband houdt met het verzoek van [verzoeker] onder 5.18. en [verzoeker] ter zitting afdoende op dit in omvang beperkte verzoek heeft kunnen reageren.
5.28.
Tussen partijen staat vast dat [verzoeker] recht had op een kilometervergoeding, dat hij het aantal gereden kilometers niet heeft bijgehouden zoals VEMA van hem verlangde en dat VEMA in het verleden is overgegaan tot (gedeeltelijke) uitbetaling van een kilometervergoeding, naar eigen zeggen slechts uit coulance. De kantonrechter constateert dat VEMA niet heeft aangevoerd op welke grondslag zij bevoegd is om achteraf, na uitbetaling, nog nadere gegevens van [verzoeker] te verlangen en naar aanleiding daarvan (eventueel) tot gedeeltelijke terugvordering van de uitbetaalde kilometervergoeding over te gaan. Daarnaast overweegt de kantonrechter dat het de eigen keuze van VEMA is geweest om, terwijl naar haar mening de overgelegde kilometerstaten van [verzoeker] niet voldeden, uit coulance toch een kilometervergoeding uit te betalen en dat zij dit zonder voorbehoud heeft gedaan. Het stond VEMA weliswaar vrij om voor de toekomst slechts tot uitbetaling van een kilometervergoeding over te gaan als de kilometerstaten van [verzoeker] aan de eisen van VEMA voldeden, maar het met terugwerkende kracht (deels) ongedaan maken van de coulance-uitbetalingen (nadat een conflict was ontstaan tussen VEMA en [verzoeker] ) acht de kantonrechter in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van goed werkgeverschap. Dit verzoek van VEMA zal dan ook worden afgewezen.
De nevenverzoeken van [verzoeker] en VEMA
5.29.
[verzoeker] heeft om proceseconomische redenen tevens een samenhangende nevenvordering ex artikel 7:686a lid 3 BW ingediend tot betaling van de achterstallige termijnen van de koopsom (verzoek onder sub V. met betrekking tot de resterende twee termijnen van € 10.587,50 inclusief btw) die voortvloeit uit de tussen [verzoeker] als verkoper en VEMA als koper gesloten koopovereenkomst ten aanzien van de overname van de eenmanszaak [eenmanszaak] . VEMA heeft daartegen als verweer aangevoerd dat uit de koopovereenkomst volgt dat Rechtbank Midden-Nederland bevoegd is van deze vordering kennis te nemen. Daarnaast heeft VEMA zich op opschorting beroepen, omdat [verzoeker] zijn verplichtingen tot het verstrekken van bepaalde bedrijfsgegevens van [eenmanszaak] tot op heden niet is nagekomen. VEMA heeft verder aangevoerd voornemens te zijn de koopovereenkomst (partieel) te ontbinden als [verzoeker] op dit punt weigerachtig blijft en in dat geval het reeds betaalde deel van de koopsom (€ 32.500,00) terug te willen vorderen.
5.30.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:686a lid 3 BW kunnen in gedingen die betrekking hebben op het einde van de arbeidsovereenkomst ook daarmee verband houdende vorderingen worden ingeleid met een verzoekschrift.
5.31.
De nevenvordering van [verzoeker] tot betaling van de achterstallige koopsom betreft geen vordering die verband houdt met het einde van de arbeidsovereenkomst. De grondslag van die vordering vloeit niet voort uit de arbeidsovereenkomst maar uit de tussen partijen gesloten koopovereenkomst (bedrijfsovername). Gelet hierop ligt gezamenlijke behandeling in dit geval niet in de rede.
5.32.
VEMA heeft verzocht om [verzoeker] te veroordelen tot afgifte van bepaalde bedrijfsgegevens van de door [verzoeker] aan VEMA verkochte onderneming [eenmanszaak] . In het verlengde daarvan heeft VEMA verzocht, ingeval de overname van [eenmanszaak] op incorrecte gegevens zou zijn vormgegeven, om terugbetaling van de reeds betaalde koopsom van € 32.500,00 naar de kantonrechter begrijpt in verband met een beroep op dwaling. De kantonrechter constateert dat ook deze verzoeken geen verband houden met het einde van de arbeidsovereenkomst, maar zijn gegrond op de koopovereenkomst tot bedrijfsovername van [eenmanszaak] .
5.33.
De kantonrechter zal de verzoeken van [verzoeker] en van VEMA die verband houden met de koopovereenkomst afsplitsen als bedoeld in artikel 7:686a lid 10 BW alsmede een spoorwissel gelasten in overeenstemming met artikel 69 Rv De kantonrechter acht de vermeerderde verzoeken van VEMA ondanks de bezwaren van [verzoeker] toelaatbaar, omdat [verzoeker] na afsplitsing en verwijzing nog voldoende in de gelegenheid zal worden gesteld om hierop te reageren. Het af te splitsen deel van het verzoek van [verzoeker] (sub V, waar het gaat om de achterstallige koopsom) en het tegenverzoek van VEMA (sub V, verstrekken bedrijfsinformatie, en VII, terugbetaling reeds betaalde koopsom) zal verwezen worden naar de civiele rol voor handelszaken van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, waarbij de procedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. Weliswaar gaat de vordering tot betaling van de nog resterende koopsommen zijnde € 21.175,00, de kantongrens van € 25.000,00 niet te boven, maar de rechtstitel wordt wel betwist. VEMA wenst immers de koopovereenkomst aan te tasten en die gaat het belang van € 25.000,00 te boven, zodat de kantonrechter niet bevoegd is. Het verschuldigde griffierecht wordt vastgesteld op € 1.374,00, door [verzoeker] te betalen binnen de in artikel 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken gestelde termijn van vier weken na de in het dictum van deze beschikking genoemde roldatum.
Zowel in het verzoek als in het tegenverzoek
5.34.
De proceskosten komen voor rekening van VEMA, omdat VEMA overwegend ongelijk krijgt en sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen van VEMA. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 1.655,- (€ 706,- aan griffierecht, € 814,- aan salaris gemachtigde en € 135,- aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
In het verzoek
Ten aanzien van het ontslag
6.1.
veroordeelt VEMA om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 59.372.42 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt VEMA om aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 9.103,77 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 november 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt VEMA om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 1.979,08, bruto te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 december 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt VEMA om aan [verzoeker] het achterstallig salaris en de vakantiebijslag te betalen van € 5.441,08 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 30%, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
6.5.
veroordeelt VEMA om aan [verzoeker] en deugdelijke eindafrekening (bruto/netto specificatie) betreffende de betaling van in deze procedure toegewezen (loon)bedragen te vertrekken binnen één maand na heden, op straffe van een dwangsom van € 100,00 (netto) per dag voor elke dag dat VEMA in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 2.000,00 (netto);
In het tegenverzoek
6.6.
veroordeelt [verzoeker] , tot afgifte aan VEMA van de sleutels, twee kozijnenhoekjes en twee kleurenwaaiers, voor zover hij deze bedrijfseigendommen van VEMA nog onder zich heeft;
Zowel in het verzoek als in het tegenverzoek
6.7.
veroordeelt VEMA in de proceskosten van € 1.655,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als VEMA niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
6.8.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst af het meer of anders verzochte.
Ten aanzien van het verzoek en het tegenverzoek dat verband houdt met de koopovereenkomst tot bedrijfsovername van (een deel van) de eenmanszaak [eenmanszaak]
6.10.
bepaalt dat het verzoek (onder V., tot betaling van de achterstallige termijnen van de koopsom) en het tegenverzoek (onder V., tot afgifte van bedrijfsgegevens [eenmanszaak] en onder VII., tot terugbetaling van de koopsom) in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor een dagvaardingsprocedure
6.11.
beveelt dat [verzoeker] op zijn kosten overgaat tot verbetering en/of aanvulling van het inleidende processtuk en stelt [verzoeker] daarbij in de gelegenheid om zijn stellingen zo nodig aan te passen op de voor de dagvaardingsprocedure toepasselijke procesregels;
6.12.
verwijst de zaak daartoe naar de civiele rolzitting van Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van woensdag 26 maart 2025 voor beraad;
6.13.
bepaalt dat het verschuldigde griffierecht wordt vastgesteld op € 1.374,00, door [verzoeker] te betalen binnen vier weken na 26 maart 2025;
Deze beschikking is gegeven door mr. I.F. Clement en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.
c48298

Voetnoten

2.Artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW.
3.Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (
4.Artikel 7:672 lid 11 BW.