ECLI:NL:RBNNE:2025:1638

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
24-028934
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op beroep tegen erkenning en tenuitvoerlegging van een Belgische confiscatiebeslissing

Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak waarin een beroep is ingesteld op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). Het beroep was ingesteld door de veroordeelde tegen een beslissing van de officier van justitie tot erkenning en tenuitvoerlegging van een Belgische confiscatiebeslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tijdig en juist was ingesteld en dat zij bevoegd was om het beroep te behandelen. De toetsing vond plaats op basis van de Verordening (EU) 2018/1805 en de WWETGC.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman van de veroordeelde gehoord, die stelde dat de verbeurdverklaring was verjaard en dat de veroordeelde niet in staat was de opgelegde boete te voldoen. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de verjaringstermijn opnieuw was gaan lopen en dat er geen ernstige schending van fundamentele rechtsnormen was. De rechtbank oordeelde dat de informatie van de buitenlandse autoriteit als juist moest worden aangenomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden aanwezig waren en heeft zij het beroep ongegrond verklaard. De beslissing is genomen door een meervoudige raadkamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De rechtbank benadrukte dat het eigendomsrecht niet absoluut is en dat dit recht kan worden aangetast ter uitvoering van bij vonnis opgelegde betalingsverplichtingen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, maar één van de rechters was buiten staat om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Leeuwarden
raadkamernummer 24-028934
cjib-zaaknummer 0072542300000377
Beslissing van de meervoudige raadkamer d.d. 23 april 2025 op het beroep op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] , wonende op het adres [adres] ,
hierna te noemen: veroordeelde,
raadsman mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom.
Procesverloop
Op 22 november 2024 is namens veroordeelde beroep ingesteld tegen de door de
officier van justitie op 22 oktober 2024 genomen beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van een op 23 oktober 2014 door de Correctionele Rechtbank te Antwerpen, afdeling Antwerpen, België, opgelegde beslissing tot confiscatie (bijzondere verbeurdverklaring) van een bedrag van 15.000,00.
De raadsman en de officier van justitie hebben op voorhand schriftelijk hun standpunten uiteengezet. De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 9 april 2025. De raadsman en veroordeelde zijn niet verschenen. De raadsman had dit tevoren doorgegeven aan de rechtbank. Het openbaar ministerie werd ter zitting vertegenwoordigd door mr. M. Kappeyne van de Coppello.
Motivering
1. Het beroep is ingesteld op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC).
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de bevoegde instantie voor de behandeling van het beroep.
2. Het beroep is tijdig en juist ingesteld.
3. De toetsing van het beroep vindt plaats op grond van de op 19 december 2020 in werking getreden Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees parlement en de Raad van 14 november 2018 (hierna ook te noemen: Verordening 2018/1805) en op grond van het op 19 december 2020 in werking getreden artikel 39 van de WWETGC.
4. Als uitgangspunten voor de beoordeling van een beroep op grond van artikel 39 van de WWETGC gelden:
de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen;
de officier van justitie mag bij zijn beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen;
de rechtbank mag bij haar beoordeling evenmin treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
5. De raadsman heeft gesteld dat in het certificaat wordt weergegeven dat de verbeurdverklaring is verjaard per 11 oktober 2024. Daarnaast stelt de raadsman dat ten onrechte wordt gesteld dat de verjaringstermijn opnieuw is gaan lopen vanaf de opening van het strafuitvoeringsonderzoek omdat daarvan geen bewijsstukken zijn overgelegd. Voorts stelt de raadsman dat het in strijd is met het fundamentele beginsel van rechtszekerheid en het verbod op willekeur dat een verjaringstermijn zou kunnen worden gestuit door een interne handeling van de Belgische autoriteiten zonder dat veroordeelde daarvan in kennis wordt gesteld. De raadsman heeft als tweede grond gesteld dat veroordeelde niet in staat is de opgelegde boete te voldoen en dat het genoemde verhaalsobject, de woning, gezamenlijk eigendom is van veroordeelde en haar echtgenoot. Een gedwongen verkoop van die woning zou een ontoelaatbare inbreuk betekenen op het fundamentele eigendomsrecht van de echtgenoot. Veroordeelde stelt dat zij in een onaanvaardbare mate onredelijk en onbillijk zou worden getroffen wanneer na zo lange tijd alsnog tenuitvoerlegging zou plaatsvinden.
6. De officier van justitie heeft gesteld dat in beginsel de vaststelling van de buitenlandse verjaringstermijn niet wordt getoetst. In het certificaat is aangegeven dat de oorspronkelijke verjaringstermijn van tien jaren opnieuw is gaan lopen vanaf de opening van het strafuitvoeringsonderzoek, namelijk op 11 oktober 2024. Het einde van die termijn is daarmee 11 oktober 2034. De in het certificaat genoemde datum van 11 oktober 2024 als einde van de verjaringstermijn is duidelijk een kennelijke misslag.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de tweede grond gesteld dat er geen ernstig vermoeden is dat een fundamentele rechtsnorm is geschonden. Daar komt bij dat uit navraag in België is gebleken dat veroordeelde is aangeschreven op 23 december 2014, op 18 september 2015 en op 17 februari 2016. Veroordeelde heeft een beperkt aantal betalingen gedaan van 50,00 die zijn afgeboekt op de opgelegde proceskosten. De laatste betaling dateert van 21 juli 2023. Het niet kunnen betalen van het opgelegde geldbedrag is geen weigeringsgrond voor de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging, aldus de officier van justitie. Met betrekking tot de woning van veroordeelde als verhaalsobject stelt de officier van justitie dat betaling van het opgelegde bedrag in termijnen als eerste stap wordt beschouwd.
7. De rechtbank oordeelt als volgt.
8. Uit het interstatelijk vertrouwensbeginsel vloeit voort dat uitgegaan moet worden van de juistheid van de door de buitenlandse autoriteit verstrekte informatie. In het certificaat is aangegeven dat de verjaringstermijn van tien jaren opnieuw is aangevangen door de opening van een strafuitvoeringsonderzoek op 11 oktober 2024. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat de termijn voor executie van de onderliggende beslissing nog niet is verstreken. Dat er in het certificaat als einddatum van de verjaringstermijn dezelfde datum van 11 oktober 2024 wordt genoemd is onmiskenbaar een misslag. De rechtbank leest dit als 11 oktober 2034.
9. Het gegeven dat veroordeelde - op dit moment - niet in staat is het opgelegde geldbedrag te voldoen, of de stelling dat bij een eventueel verhaal op de echtelijke woning het eigendomsrecht van haar echtgenoot in het geding is, maken niet dat de officier van justitie het gegeven confiscatiebevel niet had mogen erkennen. De genoemde omstandigheden vallen niet onder één van de in artikel 36 van de WWETGC genoemde weigeringsgronden. Voor andere dan deze gronden biedt de wet en de jurisprudentie geen ruimte.
10. De rechtbank merkt ten overvloede op dat het eigendomsrecht van een persoon niet absoluut is. Dit recht kan aangetast worden binnen de grenzen door het recht bepaald, met name ook ter uitvoering van bij vonnis opgelegde betalingsverplichtingen. Dat deze betalingsverplichting ook het eigendomsrecht van een echtgenoot raakt of kan raken is inherent aan het huwen in gemeenschap van goederen.
11. Nu de rechtbank, ook ambtshalve, geen weigeringsgronden aanwezig acht, zal zij het ingestelde beroep ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 23 april 2025 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. G.C. Koelman, rechters, in tegenwoordigheid van T.L. Komrij, griffier.
Mr. Vlietstra is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.