ECLI:NL:RBNNE:2025:1643

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
18.304121.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor poging tot doodslag, openlijke geweldpleging, zware mishandeling en diefstal

Op 24 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een minderjarige verdachte veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, openlijke geweldpleging, zware mishandeling en diefstal. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 19 en 22 september 2024 in Leeuwarden. De verdachte heeft op 19 september 2024 met een mes meerdere keren in de richting van het lichaam van het slachtoffer gestoken, wat resulteerde in een ernstige verwonding aan de rechterpols van het slachtoffer. Op 22 september 2024 heeft de verdachte opnieuw geprobeerd het slachtoffer te steken en heeft hij een mobiele telefoon van een toevallige voorbijganger, [slachtoffer 2], gestolen, waarbij hij deze bedreigde met een mes. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van twaalf maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en psychologische problemen, en heeft hem verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer: 18-304121-24
ter terechtzitting gevoegd parketnummers: 18-207755-24; 18-210101-24; 18-208053-24.
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 april 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 april 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.H. Titahena, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.

Tenlastelegging

Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18-304121-24 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 september 2024 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven (dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen), (- zakelijk weergegeven -) meermalen en/of met kracht met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in en/of in de richting van het lichaam ((waaronder) de buik en/of de zij) heeft gestoken en/of gesneden (waarbij [slachtoffer] (tevens) (ernstig) in de (rechter) pols werd gesneden/geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 september 2024 te Leeuwarden openlijk, te weten, op/aan/bij het [adres] en/of [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door (- zakelijk weergegeven -) hem meermalen en/of met kracht met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de pols/arm en/of in de buik en/of de zij, althans het lichaam, te snijden/steken en/of meermalen en/of met kracht (telkens) (al dan niet) met een voorwerp ((waaronder) een riem en/of kettingslot en/of fietsenstandaard en/of een tas) op en/of tegen en/of in de richting van het lichaam te slaan en/of met een voorwerp (een potje en/of steen) op en/of in de richting van het lichaam te gooien;
3.
hij op of omstreeks 22 september 2024 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven (althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen), (- zakelijk weergegeven -) meermalen en/of met kracht met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het lichaam ((waaronder) de borst) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 september 2024 te Leeuwarden [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (- zakelijk weergegeven -) ten overstaan van en/of in de nabijheid van die [slachtoffer] een (op een) (groot/lang) mes (gelijkend voorwerp) te tonen en/of zichtbaar aanwezig te hebben;
4.
hij op of omstreeks 22 september 2024 te Leeuwarden op de openbare weg een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (- zakelijk weergegeven -) met een (op een) (groot/lang) mes (gelijkend voorwerp) op die
[slachtoffer 2] af te komen en/of ten overstaan van en/of in de nabijheid van die [slachtoffer 2] dat/een (op een) (groot/lang) mes (gelijkend voorwerp) te tonen en/of zichtbaar en/of (dreigend) in de hand(en) aanwezig te hebben; en/of hij op of omstreeks 22 september 2024 te Leeuwarden
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (- zakelijk weergegeven -) met een (op een) (groot/lang) mes (gelijkend
voorwerp) op die [slachtoffer 2] af te komen en/of ten overstaan van en/of in de nabijheid van die [slachtoffer 2] dat/een (op een) (groot/lang) mes (gelijkend voorwerp) te tonen en/of zichtbaar en/of (dreigend) in de hand(en) aanwezig te hebben;
en in de zaak met parketnummer 18-207755-24 dat:
hij op of omstreeks 7 juni 2024 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een paar schoenen (merk Nike), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] Dokkum, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
en in de zaak met parketnummer 18-210101-24 dat:
hij op of omstreeks 28 juni 2024 te Leeuwarden, openlijk, te weten, [adres] Leeuwarden gelegen aan/bij de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 3] , door die [slachtoffer 3]
  • meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te stompen of te slaan en/of
  • meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of,
  • meermalen, althans eenmaal, met een tas tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan en/of,
  • meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam te duwen;
en in de zaak met parketnummer 18-208053-24 dat:
hij op of omstreeks 5 mei 2024 te Leeuwarden een jas/ vest, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [bedrijf] (aan het [adres] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 18-304121-24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op de beelden is herkend door een medewerker van zijn school en door de politie.
Bovendien is de bodywarmer van verdachte gelijkend op de bodywarmer die de verdachte op de beelden draagt. Voorts is op de beelden te zien dat de aangever wordt belaagd door een groep jongens. Verdachte maakt daarbij drie stekende bewegingen richting aangever. Gelet op deze beelden en gelet op het letsel van aangever blijkt dat verdachte richting vitale delen van het lichaam heeft gestoken.
Daarnaast heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd voor de onder 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling
.Daartoe heeft zij aangevoerd dat aangever heeft verklaard dat verdachte in zijn richting heeft gestoken en hem hierbij op zijn hand heeft geraakt. Uit het dossier blijkt dan ook dat aangever licht letsel op zijn hand heeft. Gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard en het feit dat verdachte op 19 september 2024 dezelfde aangever eveneens met een mes heeft gestoken, kan het wettig en overtuigend te bewezen worden dat verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt met het mes. Nu het dossier verder geen duidelijkheid biedt in welke richting verdachte precies heeft gestoken, dient het handelen van verdachte gekwalificeerd te worden als een poging tot zware mishandeling.
De officier van justitie heeft tevens veroordeling gevorderd voor de onder 4 ten laste gelegde diefstal en de cumulatief ten laste gelegde bedreiging. Verdachte heeft een mes getoond richting aangever. Daarnaast heeft verdachte de telefoon van aangever uit de auto gepakt. Vervolgens zien verbalisanten verdachte rennen met een mes en een telefoon in zijn handen. De telefoon van aangever is nadien aangetroffen op de plek waar verdachte de telefoon volgens de politie zou hebben weggegooid.
Ten aanzien van parketnummer 18-207755-24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde diefstal, met uitzondering van het medeplegen.
Ten aanzien van parketnummer 18-210101-24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van parketnummer 18-208053-24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18-304121-24
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte heeft deelgenomen aan de vechtpartij. Verdachte ontkent zijn betrokkenheid en de herkenningen zijn onvoldoende specifiek om de betrokkenheid van verdachte bij het geweldsincident te kunnen vaststellen. Ook kan aan de hand van de aangetroffen bodywarmer van verdachte niet worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de vechtpartij. Verdachte is immers niet op de dag van het incident aangehouden. Daarbij komt dat een kledingstuk onvoldoende onderscheidend vermogen heeft om aan de hand daarvan iemand te kunnen herkennen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot doodslag, nu het voorwaardelijk opzet op de dood van aangever niet kan worden vastgesteld. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het letsel door verdachte is toegebracht. Bovendien kan de aanmerkelijke kans op de dood niet worden vastgesteld en heeft verdachte deze kans niet willens en wetens aanvaard.
Ten aanzien van de onder feit 3 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu aan de hand van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt jegens aangever.
Ten aanzien van de onder feit 4 primair ten laste gelegde diefstal met (bedreiging van) geweld heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het geweldscomponent. De raadsman heeft zich met betrekking tot de diefstal gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van parketnummer 18-207755-24
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend te bewijzen is, met uitzondering van het medeplegen. Verdachte heeft verklaard dat hij de diefstal alleen heeft gepleegd.
Ten aanzien van parketnummer 18-210101-24
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van parketnummer 18-208053-24
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18-304121-24 Feit 1 en feit 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 september 2024, opgenomen op pagina 66 e.v. van het dossier van Districtsrecherche Fryslân met nummer 2024257487
d.d. 11 oktober 2024, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op 19 september 2024 was ik in Leeuwarden aan het [adres] . Ik zag dat de groep jongens ineens allemaal onze kant op kwamen lopen. Ik zag dat de jongens allemaal verschillende voorwerpen vasthielden. Ik zag dat iemand een ketting vasthield, ik zag dat iemand met een stuk ijzer in zijn hand, gelijkend op een standaard van een fiets, ik zag riemen en ik zag iemand met een mes. Ik zag dat de jongen met het mes een leger achtig iets aan had, het was groen. Ik zag dat hij met het mes in zijn linkerhand in mijn richting uithaalde. Ik probeerde dit af te weren. Ik zag dat hij met het mes in zijn hand uithaalde in de richting van mijn buik. Ik sprong naar achteren. Ik zag dat mijn T-shirt kapot was. Ik zag later in het ziekenhuis een kras op mijn buik zitten op de plek waar deze jongen naar mij uithaalde. Ik zag dat hij meerdere malen in mijn richting uithaalde met dat mes. Ik zag ook dat ik een kras op mijn linkerzij heb. Kennelijk heeft hij met dat mes mij in de rechterpols gestoken. Ik zag dat ik daar een wond heb zitten welke hevig bloedde. Ik zag meerdere jongens uit deze groep met wapens uithaalden. Ik zag iemand met stenen gooien.
2. Een geschrift, te weten een Forensisch Geneeskundig Letselverslag d.d. 4 oktober 2024, opgenomen op pagina 74 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt en ondertekend door Y. Bos, forensisch arts in opleiding, verbonden aan GGD Fryslân, voor zover inhoudende als zijn/haar bevindingen:
Datum onderzoek: 24 september 2024 Naam betrokkene: [slachtoffer]
Letselbeschrijving:
Aan de buitenzijde van de rechter pols precies rondom het gewrichtskopje van de ellepijp, is een scherp omgrensde winkelhaakvormige, gehechte huidonderbreking van circa 3 x 0,1 en haaks hierop ook een gehechte huidonderbreking van 3 x 0,1, zichtbaar. Een huiddoorklieving kan zowel snijdend als stekend ontstaan door scherp-randige of puntige voorwerpen.
Circa 2 cm boven de navel, is een schuin lopende, tweedelig-streepvormige, matig scherp begrensde, rode huidonderbreking zichtbaar van circa 4,5 x 0,2 cm. Een krasverwonding ontstaat door beweging van een kantig of puntig oppervlak over de huid of vice versa.
In de linkerzijde aan de buitenzijde van de linker onderbuik, circa 8 cm boven het heupgewricht, is één lijnvormige, matig scherp omgrensde, rood/bruine huidverkleuring zichtbaar met centraal een ontkleurde plek en hierin een langgerekte huidonderbreking zichtbaar over de gehele huidverkleuring van circa 20 x 5 cm. Hierin zijn twee lijnvormige onderbroken huidonderbrekingen - korsten zichtbaar met een lengte van circa 12 cm lang; deze komen aan zowel de linkerzijde als de rechterzijde samen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 september 2024, opgenomen op pagina 98 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik ben administratief medewerker op de school [school] . In die hoedanigheid heb ik veel te maken met leerlingen van onze school. Ik herkende op de foto's de jongen met de bodywarmer en de groene mouwen als [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2008. Ik herkende hem aan de manier van kleden. Hij draagt altijd dit soort kleding. Hij draagt altijd zon soort colletje.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 september 2024, opgenomen op pagina 485 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] :
V: Wie zijn de personen op de foto? A: 5 = dat ben ik. 6 = [verdachte] .
V: Wie van jullie had er een mes bij zich?
A: [verdachte] had een mes uit de keuken bij zich.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 september 2024, opgenomen op pagina 109 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Wij zijn samen met getuige [verdachte] naar zijn kamer waar hij samen met zijn zoon verblijft, gegaan. Hier heeft getuige [verdachte] de koffer van zijn zoon geopend. In de koffer zagen wij een zwart glimmende bodywarmer met capuchon van het merk Moncler liggen.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 september 2024, opgenomen op pagina 175 e,v, van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op de groepsfoto is de gladde stof en het opvallende witte logo van de Moncler jas zichtbaar. Deze verdachte hebben wij in ons onderzoek genummerd als verdachte 6. Op de schermafbeelding gemaakt van het incident op het [adres] is verdachte 6 te zien met in zijn hand een glimmend puntig voorwerp. Tevens is de opvallende jas waarneembaar. Op de schermafbeelding is ook duidelijk zichtbaar dat de jas van verdachte 6 voorzien is van een capuchon.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 169 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik zag dat de volgende data en tijd werd aangegeven op de camerabeelden 19-9-2024 15:41:10. Ik zag op aangegeven tijdstip 15:41:15 uur dat er een groep personen het beeld in kwam lopen. Ik verbalisant herkende deze personen aan hun gezichten en kleding als dezelfde personen betrokken bij de vechtpartij bij [bedrijf] . Ik zag dat de volgende personen in beeld te zien waren: [verdachte] .
Ik zag dat [verdachte] op dat moment geen gezichtsbedekkende kleding meer droeg. Ik zag dat hij als volgt gekleed was:
  • Zwart krullend haar
  • Zwarte bivakmuts om zijn nek
  • Zwarte bodywarmer met wit embleem op de linker borst
  • Donker groene trui
  • Zwart met grijze joggingsbroek
  • Lichte sneakers met blauw embleem op de zijkant
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 214 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik weet zeker dat de persoon die mij vandaag heeft proberen te steken dezelfde persoon is die mij tijdens het incident op het [adres] ook gestoken heeft.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullend verhoor aangeverd.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 216 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
V: Hoe weet u dat dit dezelfde persoon betreft?
A: Ik weet dit honderd procent zeker. Ik herkende hem aan het haar en kleding, ook
zei hij tegen mij, "daar ben je weer" of woorden van gelijke strekking.
A: Diegene die mij op 19 september 2024, gestoken heeft met een mes en op 22 september 2024, geprobeerd heeft te steken met een mes is op de foto de jongen nummer 6.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 september 2024, opgenomen op pagina 126 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op deze beelden is te zien dat verdachte [medeverdachte 2] een slaande beweging maakt en de aangever [slachtoffer] op zijn rug/heup raakt aan de linkerzijde met het voorwerp. Verdachte [medeverdachte 2] slaat vermoedelijk met de fietsstandaard. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte [medeverdachte 2] vervolgens nogmaals een slaande beweging met dezelfde arm maakt. Verdachte Mohammed Al Jabawi gooit het potje. Het potje raakt aangever [slachtoffer] . Hierna is te zien dat verdachte [medeverdachte 3] een slaande beweging maakt met een lang voorwerp, mogelijk een riem. Verdachte [medeverdachte 3] maakt vervolgens nogmaals een slaande beweging, met kracht in de richting van aangever [slachtoffer] . Verdachte [verdachte] steekt zijn linkerhand in zijn jaszak. Verdachte [verdachte] heeft een voorwerp in zijn linkerhand wat lijkt op een mes. Hij maakt hiermee drie keer een stekende beweging. De verdachte [medeverdachte 4] vliegt vervolgens op de aangever [slachtoffer] af.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 september 2024, opgenomen op pagina 253 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik zag op de video dat er een vechtpartij ontstond. Ik zag dat [medeverdachte 4] opstond en met een schoudertasje achter [slachtoffer] aan rende en met zijn schoudertasje uithaalde richting [slachtoffer] .
12. Een eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 10 april 2025, voor zover inhoudende:
Op de camerabeelden met bestandsnaam “ [naam] ” is te zien dat de haardracht van de persoon die een stekende beweging richting aangever maakt, overeenkomt met de haardracht van verdachte zoals hij ter terechtzitting is verschenen.
Bewijsoverweging
De rechtbank verwerpt de tot vrijspraak strekkende verweren en overweegt daartoe als volgt.
Betrokkenheid verdachte
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontkennende verklaring van verdachte weersproken door de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen blijkt dat verdachte samen met anderen aangever heeft aangevallen, waarbij verschillende voorwerpen als wapens zijn gebruikt. Verdachte is daarbij degene geweest die aangever met een mes gestoken heeft. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank het volgende. Uit de beelden blijkt dat persoon nummer 6 degene is geweest die met een puntig voorwerp meerdere stekende bewegingen jegens aangever heeft gemaakt. Onder meer getuige [getuige] en medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat persoon nummer 6 [verdachte] betreft.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft eveneens verklaard dat [verdachte] een mes bij zich droeg. Daarnaast wordt verdachte op de beelden van kort na het incident, waarbij verdachte met zijn gezicht in beeld is, door de verbalisant herkend. Verder komt de aangetroffen bodywarmer met het herkenbare Moncler-logo van verdachte overeen met de bodywarmer die verdachte nummer 6 draagt op de beelden. Drie dagen na het incident op 19 september 2024 aan het [adres] , ontstaat er tussen aangever en verdachte opnieuw een conflict. Aangever heeft hierbij verdachte herkend als degene die hem drie dagen eerder heeft gestoken met een mes. Verder merkt de rechtbank op dat de haardracht van verdachte zoals hij ter terechtzitting is verschenen, overeenkomt met die van de persoon die op de beelden is te zien.
Uit het vorenstaande, in onderling verband en in samenhang bezien, volgt dat de rechtbank verdachte aanmerkt als degene die op 19 september 2024 aangever heeft gestoken met een mes.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden.
Poging tot doodslag
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, zoals impliciet primair ten laste is gelegd onder feit 1. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet (opzet als bedoeling) heeft gehad op de dood van aangever, zodat zij dient te beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier het overlijden van aangever aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat verdachte de wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte meermalen in de richting van de buik van aangever heeft gestoken. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat verdachte met enige kracht moet hebben gestoken, het mes is immers door de kleding van aangever heen gegaan en in zijn pols is een diepe steekverwonding toegebracht. Ook op de beelden is te zien dat verdachte wilde steekbewegingen maakt in de richting van de romp van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de romp/buik meerdere vitale organen bevinden en waarbij dergelijk stekend geweld tot dodelijk letsel kan leiden. Verdachte heeft aangever meermalen met kracht gestoken terwijl meerdere medeverdachten aangever belaagden, hetgeen een oncontroleerbare en chaotische situatie veroorzaakte. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde gedragingen, in het bijzonder de oncontroleerbare en chaotische situatie waarin met het mes is gestoken, de krachtige wijze waarop is gestoken en de hoeveelheid aan steekbewegingen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van aangever gericht, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan
een poging tot doodslag. De rechtbank acht het ten laste gelegde onder feit 1 impliciet primair en onder feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Feit 3
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 10 april 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ben naar de aangever toegegaan. Ik wilde hem waarschuwen. Het klopt dat ik een mes bij mij had.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 214 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik zat op 22 september 2024 op een bankje in Leeuwarden. Ik zag dat er een persoon mijn kant op kwam lopen. Ik zag vervolgens dat deze persoon een groot mes in zijn hand had. Ik zag vervolgens dat deze persoon mij met dat mes probeerde te steken. Ik kon deze aanval afweren met mijn arm, hierdoor is mijn horloge stuk gegaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 216 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
V: Kunt een omschrijving geven van het mes? A: Het was een lang dun keuken mes.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 september 2024, opgenomen op pagina 114 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik zag dat de jongen (
de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) uithaalde naar [slachtoffer] (
de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer]).
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 228 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Toen ik naar rechts keek zag ik dat daar een jongen (
de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) stond. Ik zag dat deze jongen een mes in zijn hand had. Ik zag dat hij het mes zo vast had dat het lemmet van het mes naar onderen wees. Ik zag dat hij het mes ongeveer ter hoogte van zijn schouder had opgetild.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 208 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik zag dat een persoon (
de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) in mijn richting kwam rennen. Ik zag dat deze persoon in zijn linkerhand een lang mes had. Ik zag dat hij in het voorbij rennen in de bloembak zijn mes weggooide. Nadat ik in de bloembak zocht, zag ik dat er een groot vleesmes in de planten lag. Ik zag dat dit hetzelfde mes was waar de verdachte mee aan kwam rennen. Op de hand van het slachtoffer waren kleine krasjes en een blauw plek zichtbaar.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 september 2024, opgenomen op pagina 224 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik onderzocht het inbeslaggenomen mes. Het mes was in totaal 37 centimeter lang. Ik zag dat het lemmet ongeveer 25 centimeter lang was.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen vast dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt richting aangever. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op de verklaring van aangever en de verklaring van getuige [getuige] . De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaringen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden.
Poging tot doodslag
Zoals hiervoor onder feit 1 overwogen is, is om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat bij verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het overlijden van aangever. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt onvoldoende op welke wijze en in richting van welk lichaamsdeel verdachte heeft gestoken. Het ontbreken van bewijs voor de wijze van steken en de kracht waarmee is gestoken, maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood van aangever is geweest en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
De gedraging van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank wel een poging tot zware mishandeling op. Het steken met een groot mes in de richting van het lichaam roept de aanmerkelijke kans in het leven dat aangever zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Verdachte heeft die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder feit 3 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank komt wel tot een veroordeling van de onder feit 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Feit 4
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De door verdachte ter zitting van 10 april 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende: Het klopt dat ik een mes bij mij had.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 228 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Toen ik uit de auto was, kwam de jongen (
de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) met het mes naar mij toe. Ik zag dat hij het mes nog steeds in zijn handen had. Ik schrok dat de jongen naar mij toe kwam en ik was bang dat hij mij neer zou steken. Ik rende achteruit weg. Ik zag vervolgens dat de jongen met het mes naar mijn auto liep. Ik rende terug naar mijn auto. De jongen was wat sneller dan ik en ik zag dat
hij het mes nog steeds in zijn hand had. Ik zag dat hij weer naar mij toe kwam. Ik liep weer een stuk achteruit. Ik zag vervolgens dat hij wegrende en ik zag dat hij mijn telefoon in zijn linkerhand had.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 208 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik zag dat een persoon (
de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) in mijn richting kwam rennen. Ik zag dat deze persoon in zijn linkerhand een lang mes had en in zijn rechterhand een mobiele telefoon vast had. Ik zag dat hij in het voorbij rennen in de bloembak zijn mes weggooide. Ik zag vervolgens dat hij de telefoon die hij nog vast had weggooide in een prullenbak bij de tweede bloembak. Nadat ik in de bloembak zocht, zag ik dat er een groot vleesmes in de planten lag. Ik zag dat dit hetzelfde mes was waar de verdachte mee aan kwam rennen. Nadat ik in de prullenbak bij de tweede bloembak ging kijken, zag ik dat daar een mobiele telefoon in lag. Ik zag dat er een foto van een man op de achtergrond stond, ik zag dat deze persoon op de achtergrond de persoon betrof die eerder naar mij riep dat de verdachte zijn telefoon had.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, de diefstal van de telefoon wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat aan de hand van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte de diefstal heeft gepleegd met (bedreiging van) geweld en zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken. Desalniettemin ziet de rechtbank wel voldoende bewijs voor de cumulatief ten laste gelegde bedreiging. Verdachte heeft het mes zichtbaar aanwezig gehad op het moment dat hij naar aangever toeliep.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 4 ten laste gelegde diefstal en de cumulatief ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Ten aanzien van parketnummer 18-207755-24
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 april 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 juni 2024, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024151031 d.d. 14 juni 2024, inhoudende de verklaring van [getuige] .
Bewijsoverweging
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte de diefstal samen met een ander heeft gepleegd en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van parketnummer 18-210101-24
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 april 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 juni 2024, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024172427 d.d. 30 juni 2024, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van parketnummer 18-208053-24
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 april 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 mei 2024, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024117956 d.d. 18 augustus 2024, inhoudende de verklaring van [getuige] .

Bewezenverklaring

Ten aanzien van parketnummer 18-304121-24
De rechtbank acht de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag, de onder feit 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging, de onder feit 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de onder feit 4 ten laste gelegde diefstal en cumulatief ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 september 2024 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen en met kracht met een mes in en in de richting van het lichaam, waaronder de buik en de zij heeft gestoken, waarbij [slachtoffer] tevens (ernstig) in de rechterpols werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 19 september 2024 te Leeuwarden openlijk, te weten, op het [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door hem meermalen en met kracht met een mes in de pols en in de buik, te steken en meermalen en met kracht met een voorwerp, waaronder een riem en kettingslot en fietsenstandaard en een tas, op en tegen en in de richting van het lichaam te slaan en met een voorwerp (een potje) in de richting van het lichaam te gooien;
3.
hij op 22 september 2024 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een mes in de richting van het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 22 september 2024 te Leeuwarden een mobiele telefoon die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en
hij op 22 september 2024 te Leeuwarden [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door in de nabijheid van die [slachtoffer 2] een (groot/lang) mes zichtbaar in de hand aanwezig te hebben;
Ten aanzien van parketnummer 18-207755-24
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 7 juni 2024 te Dokkum een paar schoenen (merk Nike) die aan [bedrijf] Dokkum, toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van parketnummer 18-210101-24
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 28 juni 2024 te Leeuwarden, openlijk, te weten, [adres] Leeuwarden gelegen aan de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 3] , door die [slachtoffer 3]
  • meermalen tegen het hoofd en tegen het lichaam te stompen, en
  • meermalen tegen het hoofd en tegen het lichaam te schoppen, en
  • meermalen met een tas tegen het hoofd te slaan, en
  • meermalen tegen het lichaam te duwen;
Ten aanzien van parketnummer 18-208053-24
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 5 mei 2024 te Leeuwarden een vest, die aan de [bedrijf] aan het [adres] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 18-304121-24 Feit 1
poging tot doodslag
Feit 2
openlijke geweldpleging
Feit 3
poging tot zware mishandeling
Feit 4
diefstal en bedreiging
Ten aanzien van parketnummer 18-207755-24
diefstal
Ten aanzien van parketnummer 18-210101-24
openlijke geweldpleging
Ten aanzien van parketnummer 18-208053-24
diefstal
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van parketnummer 18-304121-24
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 3 en ten aanzien van de onder feit 4 cumulatief ten laste gelegde bedreiging op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte genoodzaakt was zichzelf te verdedigen. Verdachte heeft zich naar de locatie begeven, omdat hij werd bedreigd door aangever [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat op het moment dat hij ter plaatse kwam, hij aangevallen werd door aangever [slachtoffer] en zijn vriend, aangever [slachtoffer 2] . Pas dan trekt verdachte het mes dat hij had meegenomen. Het enkel tonen van een mes, nadat verdachte zelf een klap heeft gekregen, om zichzelf te verdedigen voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat verdachte zichzelf naar de locatie van aangever heeft begeven, staat het beroep op noodweer niet in de weg.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, waardoor het beroep op noodweer niet kan slagen. Het is juist verdachte die de agressor is geweest. Bovendien stapt aangever [slachtoffer 2] ongewapend uit zijn auto om hulp te bieden. Vervolgens kiest verdachte ervoor om de telefoon uit de auto van aangever [slachtoffer 2] mee te nemen. Dergelijke handelingen passen niet bij de door de verdediging geschetste noodweersituatie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer dat sprake is geweest van noodweer. De verklaring van verdachte dat hij werd aangevallen door aangever [slachtoffer] en aangever [slachtoffer 2] , vindt geen enkele ondersteuning in het dossier. Evenmin blijkt uit het dossier dat beide aangevers elkaar kenden. Een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu overigens niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten die volgens haar bewezen kunnen worden verklaard, wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming worden verbonden, met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de door hem bepleite vrijspraak van een aantal feiten, op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie gematigd dient te worden. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat een straf gelijk aan de duur van het voorarrest, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, passend is. Verdachte heeft voldoende consequenties ervaren van het voorarrest. Daarbij
komt dat verdachte een belast verleden kent en er PTSS bij hem is vastgesteld. De detentie valt verdachte zwaar en er zijn veel zorgen over het welzijn van verdachte. Een langere detentie dan het voorarrest laat zich bovendien niet rijmen met de pedagogische insteek van het jeugdstrafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 19 september 2024 op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een openlijke geweldpleging. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten aangever [slachtoffer] met meerdere voorwerpen belaagd. Daarbij heeft verdachte aangever [slachtoffer] meermalen gestoken met een mes. Als gevolg daarvan heeft [slachtoffer] onder meer een diepe steekverwonding in zijn pols opgelopen. Dat het letsel niet dodelijk is geweest, is een toevallige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is.
Drie dagen later, op 22 september 2024, heeft verdachte opnieuw de confrontatie met aangever [slachtoffer] opgezocht, waarbij verdachte wederom met een mes in de richting van het lichaam van aangever [slachtoffer] heeft gestoken. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal en een bedreiging van aangever [slachtoffer 2] , een toevallige voorbijganger die te hulp schoot.
Verdachte heeft vervolgens zijn mes getoond en de telefoon van aangever [slachtoffer 2] uit zijn auto weggenomen.
Met zijn handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en hem pijn en letsel toegebracht. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen angst aangejaagd en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt. Ook heeft verdachte geen respect getoond voor andermans eigendommen. Het geweldsincident op 19 september 2024 heeft bovendien op klaarlichte dag plaatsgevonden, waar meerdere omstanders getuige van zijn geweest. Feiten als de onderhavige vergroten de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan. De rechtbank neemt verdachte daarnaast kwalijk dat hij een mes bij zich had in de openbare ruimte en dat hij daarmee daadwerkelijk geweld heeft toegepast. Het ongecontroleerde bezit van steekwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een grote maatschappelijke impact. Het voorhanden hebben van messen leidt namelijk gemakkelijk tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien.
Tevens heeft verdachte zich op 28 juni 2024 schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging. Samen met anderen heeft verdachte aan de openbare weg fysiek geweld gebruikt tegen aangever [slachtoffer 3] . Daardoor is aangever [slachtoffer 3] niet alleen pijn toegebracht, maar ook de openbare veiligheid is geschaad.
Tot slot heeft verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Met zijn handelen heeft verdachte aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Persoon van de verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 16 jaar oud. Uit de justitiële documentatie van 25 maart 2025 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op het psychologisch Pro Justitiarapport van 17 maart 2025, opgemaakt door E.E. ter Borg, orthopedagoog-generalist. Uit het rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis. Verdachte kent een belast verleden waardoor hij sterk getraumatiseerd is. Daarnaast worden er problemen gesignaleerd rondom de ouder-kind relatie, acculturatie, huisvesting, ontbreken van onderwijs en actuele niet-suïcidale zelfbeschadiging. Door de ontkennende houding van verdachte kan niet met zekerheid iets gezegd worden over de mate van doorwerking van de problematiek in het ten laste gelegde. Het is echter zeer aannemelijk dat de aanwezige pathologie ook aanwezig was ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank ziet in de door de deskundige beschreven problematiek van verdachte aanleiding om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank concludeert dan ook dat de feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen.
De orthopedagoog-generalist heeft verder geconcludeerd dat de kans op geweldsrecidive hoog is. Er zijn weinig tot geen beschermende factoren aanwezig. De deskundige acht behandeling en begeleiding noodzakelijk, gelet op de hoge kans op herhaling en in het kader van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Verdachte staat open voor hulpverlening. Gelet op het feit dat de deskundige geen oordeel heeft kunnen geven over de doorwerking van de stoornis in de ten laste gelegde feiten, het feit dat de vader van verdachte heeft aangegeven terug te willen keren naar [geboorteplaats] en het feit dat de verblijfstatus van verdachte zorgt voor problemen ten aanzien van de uitvoerbaarheid, heeft de deskundige geen advies kunnen geven over de op te leggen straf.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 1 april 2025. Uit het rapport blijkt dat de Raad de zorgen rondom verdachte deelt. Verdachte doet het binnen de jeugdinrichting redelijk goed. Bij een veroordeling adviseert de Raad een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, een dagbesteding of het volgen van onderwijs en meewerken aan urinecontroles.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, in het bijzonder de poging tot doodslag, oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Het gemak waarmee verdachte meermalen een mes heeft gebruikt in geweldssituaties, baart de rechtbank grote zorgen. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte behandeling en begeleiding dient te krijgen, zodat het recidiverisico kan worden verminderd en laag blijft.
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voorts rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, zoals deze op de dagvaarding met parketnummer 18-304121-24 is vermeld en welk feit hiermee is afgedaan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van twaalf maanden, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, passend en oplegging daarvan geboden is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de door de Raad in haar rapport geformuleerde bijzondere voorwaarden verbinden, waaraan verdachte zich gedurende een proeftijd van twee jaren moet houden.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
Ten aanzien van parketnummer 18-304121-24
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 385,00 ter vergoeding van materiële schade en 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Ten aanzien van parketnummer 18-210101-24
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 90,00 ter vergoeding van materiële schade en 600,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade voor hoofdelijke toewijzing in aanmerking komt. De medeverdachten zijn reeds veroordeeld, waarbij de materiële schade hoofdelijk is toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering ter hoogte van 1.000,00 voor toewijzing in aanmerking komt. De officier van justitie heeft gevorderd dat de hoofdelijkheid ten aanzien van de immateriële schade niet zal worden opgelegd, nu verdachte een onderscheidende rol heeft gehad in het geweldsincident.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat voornoemde bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3]
De officier van justitie heeft zich, gelet op de veroordeling van de medeverdachten, op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van het materiële schade ter hoogte van 45,00 en ten aanzien van de immateriële schade ter hoogte van 50,00 voor toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de
wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Nu de vordering aan de reeds veroordeelde medeverdachten niet hoofdelijk is opgelegd, vordert de officier van justitie de vordering ten aanzien van verdachte eveneens niet hoofdelijk op te leggen.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die het letsel bij aangever heeft veroorzaakt. Meer subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en zich voorts op het standpunt gesteld dat de immateriële schade gematigd dient te worden. De benadeelde partij heeft gesteld dat er sprake is van blijvende littekens. Echter ontbreekt elke onderbouwing hiervoor. Een bedrag van 1.000,00 met hoofdelijke aansprakelijkheid zou volgens de raadsman passend zijn.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Het vaststellen van de eigen schuld van aangever levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering zoals door de officier van justitie is gevorderd, kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer]Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de materiële schade ( 385,00) dient te worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten. De hoogte van deze schadepost is niet door de verdediging betwist en zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de materiële schadevergoeding zal dan ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast 2.500,00 aan immateriële schade gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten. Aangezien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen heeft hij op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (verder BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij pijn heeft gehad en letsel heeft opgelopen. Omdat de rechtbank de immateriële schade niet hoofdelijk aan verdachte zal opleggen, zal de rechtbank het bedrag vaststellen op 1.000,00. De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
Zoals hiervoor overwogen zal de rechtbank de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet hoofdelijk aan verdachte opleggen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft met zijn handelen een onderscheidende rol in het geweld jegens aangever gehad. Daarbij komt dat verdachte, anders dan zijn medeverdachten, op meerdere momenten jegens aangever geweld heeft gepleegd. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de rol van verdachte rechtvaardigt dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade volledig door verdachte betaald dient te worden.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Het aantal dagen dat gijzeling kan worden toegepast bepaalt de rechtbank vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht op nul. De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van de materiële schade hoofdelijk opleggen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3]Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de materiële schade, gelet op de afdoening van de zaak tegen de medeverdachten, ter hoogte van 45,00 dient te worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast 600,00 aan immateriële schade gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten. Aangezien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen heeft hij op grond van artikel 6:106 sub b van het BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij pijn heeft gehad en letsel heeft opgelopen. Gelet op de afdoening van de zaak tegen de medeverdachten, zal de rechtbank het bedrag vaststellen op 50,00. De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
Gelet op de afdoening van de zaak tegen de medeverdachten, zal de rechtbank de vordering, ondanks dat verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd, niet hoofdelijk opleggen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Het aantal dagen dat gijzeling kan worden toegepast bepaalt de rechtbank vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht op nul.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die
de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen schadebedragen telkens toewijzen vanaf de datum van het ontstaan van de schade. Ook ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel zal dit worden bepaald.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 285, 287, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen onder feit 3 impliciet primair is ten laste gelegd in de zaak met parketnummer 18-304121-24 en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 impliciet primair, feit 2, feit 3 impliciet subsidiair en feit 4 cumulatief in de zaak met parketnummer 18-304121-24, het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18-207755-24, het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18-210101-24 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18-208053-24 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
3 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt bij Jeugdbescherming Gelderland Noord Apeldoorn, Laan van Malkenschoten 40e te Apeldoorn, op de door de reclassering te bepalen plaatsen en tijdstippen, zolang en zo vaak als deze instelling dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde zich onder ambulante behandeling zal stellen van een door de jeugdreclassering te bepalen instelling, indien en voor zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt. De veroordeelde zal zich daarbij houden aan de huisregels en de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde onderwijs volgt en/of een andere dagbesteding heeft;
4. dat de veroordeelde meewerkt aan urinecontroles om zicht te krijgen op het middelengebruik, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
5. dat de veroordeelde na afloop van detentie door DV&O naar Ter Apel wordt gebracht.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van parketnummer 18-304121-24Ten aanzien van de materiële schade
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van 385,00 (zegge: driehonderdvijfentachtig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 september 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 385,00 (zegge: driehonderdvijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van de immateriële schade
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van 1.000,00 (zegge: duizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 september 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [slachtoffer] voor het overige af.
Bepaalt dat [slachtoffer] zijn eigen proceskosten draagt.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.000,00 (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 18-210101-24
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 3]te betalen:
  • het bedrag van 95,00 (zegge: vijfennegentig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [slachtoffer 3] voor het overige af.
Bepaalt dat [slachtoffer 3] zijn eigen proceskosten draagt.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van 95,00 (zegge: vijfennegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 45,00 aan materiële schade en 50,00 aan immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. K. Bunk en mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door mr. R.D. Ensel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 april 2025.
Mr. J.H.S. Kroeze is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.