Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 18-304121-24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op de beelden is herkend door een medewerker van zijn school en door de politie.
Bovendien is de bodywarmer van verdachte gelijkend op de bodywarmer die de verdachte op de beelden draagt. Voorts is op de beelden te zien dat de aangever wordt belaagd door een groep jongens. Verdachte maakt daarbij drie stekende bewegingen richting aangever. Gelet op deze beelden en gelet op het letsel van aangever blijkt dat verdachte richting vitale delen van het lichaam heeft gestoken.
Daarnaast heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd voor de onder 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling
.Daartoe heeft zij aangevoerd dat aangever heeft verklaard dat verdachte in zijn richting heeft gestoken en hem hierbij op zijn hand heeft geraakt. Uit het dossier blijkt dan ook dat aangever licht letsel op zijn hand heeft. Gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard en het feit dat verdachte op 19 september 2024 dezelfde aangever eveneens met een mes heeft gestoken, kan het wettig en overtuigend te bewezen worden dat verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt met het mes. Nu het dossier verder geen duidelijkheid biedt in welke richting verdachte precies heeft gestoken, dient het handelen van verdachte gekwalificeerd te worden als een poging tot zware mishandeling.
De officier van justitie heeft tevens veroordeling gevorderd voor de onder 4 ten laste gelegde diefstal en de cumulatief ten laste gelegde bedreiging. Verdachte heeft een mes getoond richting aangever. Daarnaast heeft verdachte de telefoon van aangever uit de auto gepakt. Vervolgens zien verbalisanten verdachte rennen met een mes en een telefoon in zijn handen. De telefoon van aangever is nadien aangetroffen op de plek waar verdachte de telefoon volgens de politie zou hebben weggegooid.
Ten aanzien van parketnummer 18-207755-24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde diefstal, met uitzondering van het medeplegen.
Ten aanzien van parketnummer 18-210101-24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van parketnummer 18-208053-24
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18-304121-24
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte heeft deelgenomen aan de vechtpartij. Verdachte ontkent zijn betrokkenheid en de herkenningen zijn onvoldoende specifiek om de betrokkenheid van verdachte bij het geweldsincident te kunnen vaststellen. Ook kan aan de hand van de aangetroffen bodywarmer van verdachte niet worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de vechtpartij. Verdachte is immers niet op de dag van het incident aangehouden. Daarbij komt dat een kledingstuk onvoldoende onderscheidend vermogen heeft om aan de hand daarvan iemand te kunnen herkennen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot doodslag, nu het voorwaardelijk opzet op de dood van aangever niet kan worden vastgesteld. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het letsel door verdachte is toegebracht. Bovendien kan de aanmerkelijke kans op de dood niet worden vastgesteld en heeft verdachte deze kans niet willens en wetens aanvaard.
Ten aanzien van de onder feit 3 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu aan de hand van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt jegens aangever.
Ten aanzien van de onder feit 4 primair ten laste gelegde diefstal met (bedreiging van) geweld heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het geweldscomponent. De raadsman heeft zich met betrekking tot de diefstal gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van parketnummer 18-207755-24
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend te bewijzen is, met uitzondering van het medeplegen. Verdachte heeft verklaard dat hij de diefstal alleen heeft gepleegd.
Ten aanzien van parketnummer 18-210101-24
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van parketnummer 18-208053-24
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18-304121-24 Feit 1 en feit 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 september 2024, opgenomen op pagina 66 e.v. van het dossier van Districtsrecherche Fryslân met nummer 2024257487
d.d. 11 oktober 2024, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op 19 september 2024 was ik in Leeuwarden aan het [adres] . Ik zag dat de groep jongens ineens allemaal onze kant op kwamen lopen. Ik zag dat de jongens allemaal verschillende voorwerpen vasthielden. Ik zag dat iemand een ketting vasthield, ik zag dat iemand met een stuk ijzer in zijn hand, gelijkend op een standaard van een fiets, ik zag riemen en ik zag iemand met een mes. Ik zag dat de jongen met het mes een leger achtig iets aan had, het was groen. Ik zag dat hij met het mes in zijn linkerhand in mijn richting uithaalde. Ik probeerde dit af te weren. Ik zag dat hij met het mes in zijn hand uithaalde in de richting van mijn buik. Ik sprong naar achteren. Ik zag dat mijn T-shirt kapot was. Ik zag later in het ziekenhuis een kras op mijn buik zitten op de plek waar deze jongen naar mij uithaalde. Ik zag dat hij meerdere malen in mijn richting uithaalde met dat mes. Ik zag ook dat ik een kras op mijn linkerzij heb. Kennelijk heeft hij met dat mes mij in de rechterpols gestoken. Ik zag dat ik daar een wond heb zitten welke hevig bloedde. Ik zag meerdere jongens uit deze groep met wapens uithaalden. Ik zag iemand met stenen gooien.
2. Een geschrift, te weten een Forensisch Geneeskundig Letselverslag d.d. 4 oktober 2024, opgenomen op pagina 74 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt en ondertekend door Y. Bos, forensisch arts in opleiding, verbonden aan GGD Fryslân, voor zover inhoudende als zijn/haar bevindingen:
Datum onderzoek: 24 september 2024 Naam betrokkene: [slachtoffer]
Letselbeschrijving:
Aan de buitenzijde van de rechter pols precies rondom het gewrichtskopje van de ellepijp, is een scherp omgrensde winkelhaakvormige, gehechte huidonderbreking van circa 3 x 0,1 en haaks hierop ook een gehechte huidonderbreking van 3 x 0,1, zichtbaar. Een huiddoorklieving kan zowel snijdend als stekend ontstaan door scherp-randige of puntige voorwerpen.
Circa 2 cm boven de navel, is een schuin lopende, tweedelig-streepvormige, matig scherp begrensde, rode huidonderbreking zichtbaar van circa 4,5 x 0,2 cm. Een krasverwonding ontstaat door beweging van een kantig of puntig oppervlak over de huid of vice versa.
In de linkerzijde aan de buitenzijde van de linker onderbuik, circa 8 cm boven het heupgewricht, is één lijnvormige, matig scherp omgrensde, rood/bruine huidverkleuring zichtbaar met centraal een ontkleurde plek en hierin een langgerekte huidonderbreking zichtbaar over de gehele huidverkleuring van circa 20 x 5 cm. Hierin zijn twee lijnvormige onderbroken huidonderbrekingen - korsten zichtbaar met een lengte van circa 12 cm lang; deze komen aan zowel de linkerzijde als de rechterzijde samen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 september 2024, opgenomen op pagina 98 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik ben administratief medewerker op de school [school] . In die hoedanigheid heb ik veel te maken met leerlingen van onze school. Ik herkende op de foto's de jongen met de bodywarmer en de groene mouwen als [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2008. Ik herkende hem aan de manier van kleden. Hij draagt altijd dit soort kleding. Hij draagt altijd zon soort colletje.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 september 2024, opgenomen op pagina 485 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] :
V: Wie zijn de personen op de foto? A: 5 = dat ben ik. 6 = [verdachte] .
V: Wie van jullie had er een mes bij zich?
A: [verdachte] had een mes uit de keuken bij zich.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 september 2024, opgenomen op pagina 109 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Wij zijn samen met getuige [verdachte] naar zijn kamer waar hij samen met zijn zoon verblijft, gegaan. Hier heeft getuige [verdachte] de koffer van zijn zoon geopend. In de koffer zagen wij een zwart glimmende bodywarmer met capuchon van het merk Moncler liggen.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 september 2024, opgenomen op pagina 175 e,v, van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op de groepsfoto is de gladde stof en het opvallende witte logo van de Moncler jas zichtbaar. Deze verdachte hebben wij in ons onderzoek genummerd als verdachte 6. Op de schermafbeelding gemaakt van het incident op het [adres] is verdachte 6 te zien met in zijn hand een glimmend puntig voorwerp. Tevens is de opvallende jas waarneembaar. Op de schermafbeelding is ook duidelijk zichtbaar dat de jas van verdachte 6 voorzien is van een capuchon.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 169 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik zag dat de volgende data en tijd werd aangegeven op de camerabeelden 19-9-2024 15:41:10. Ik zag op aangegeven tijdstip 15:41:15 uur dat er een groep personen het beeld in kwam lopen. Ik verbalisant herkende deze personen aan hun gezichten en kleding als dezelfde personen betrokken bij de vechtpartij bij [bedrijf] . Ik zag dat de volgende personen in beeld te zien waren: [verdachte] .
Ik zag dat [verdachte] op dat moment geen gezichtsbedekkende kleding meer droeg. Ik zag dat hij als volgt gekleed was:
- Zwart krullend haar
- Zwarte bivakmuts om zijn nek
- Zwarte bodywarmer met wit embleem op de linker borst
- Donker groene trui
- Zwart met grijze joggingsbroek
- Lichte sneakers met blauw embleem op de zijkant
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 214 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik weet zeker dat de persoon die mij vandaag heeft proberen te steken dezelfde persoon is die mij tijdens het incident op het [adres] ook gestoken heeft.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullend verhoor aangeverd.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 216 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
V: Hoe weet u dat dit dezelfde persoon betreft?
A: Ik weet dit honderd procent zeker. Ik herkende hem aan het haar en kleding, ook
zei hij tegen mij, "daar ben je weer" of woorden van gelijke strekking.
A: Diegene die mij op 19 september 2024, gestoken heeft met een mes en op 22 september 2024, geprobeerd heeft te steken met een mes is op de foto de jongen nummer 6.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 september 2024, opgenomen op pagina 126 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op deze beelden is te zien dat verdachte [medeverdachte 2] een slaande beweging maakt en de aangever [slachtoffer] op zijn rug/heup raakt aan de linkerzijde met het voorwerp. Verdachte [medeverdachte 2] slaat vermoedelijk met de fietsstandaard. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte [medeverdachte 2] vervolgens nogmaals een slaande beweging met dezelfde arm maakt. Verdachte Mohammed Al Jabawi gooit het potje. Het potje raakt aangever [slachtoffer] . Hierna is te zien dat verdachte [medeverdachte 3] een slaande beweging maakt met een lang voorwerp, mogelijk een riem. Verdachte [medeverdachte 3] maakt vervolgens nogmaals een slaande beweging, met kracht in de richting van aangever [slachtoffer] . Verdachte [verdachte] steekt zijn linkerhand in zijn jaszak. Verdachte [verdachte] heeft een voorwerp in zijn linkerhand wat lijkt op een mes. Hij maakt hiermee drie keer een stekende beweging. De verdachte [medeverdachte 4] vliegt vervolgens op de aangever [slachtoffer] af.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 september 2024, opgenomen op pagina 253 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik zag op de video dat er een vechtpartij ontstond. Ik zag dat [medeverdachte 4] opstond en met een schoudertasje achter [slachtoffer] aan rende en met zijn schoudertasje uithaalde richting [slachtoffer] .
12. Een eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 10 april 2025, voor zover inhoudende:
Op de camerabeelden met bestandsnaam “ [naam] ” is te zien dat de haardracht van de persoon die een stekende beweging richting aangever maakt, overeenkomt met de haardracht van verdachte zoals hij ter terechtzitting is verschenen.
Bewijsoverweging
De rechtbank verwerpt de tot vrijspraak strekkende verweren en overweegt daartoe als volgt.
Betrokkenheid verdachte
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontkennende verklaring van verdachte weersproken door de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen blijkt dat verdachte samen met anderen aangever heeft aangevallen, waarbij verschillende voorwerpen als wapens zijn gebruikt. Verdachte is daarbij degene geweest die aangever met een mes gestoken heeft. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank het volgende. Uit de beelden blijkt dat persoon nummer 6 degene is geweest die met een puntig voorwerp meerdere stekende bewegingen jegens aangever heeft gemaakt. Onder meer getuige [getuige] en medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat persoon nummer 6 [verdachte] betreft.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft eveneens verklaard dat [verdachte] een mes bij zich droeg. Daarnaast wordt verdachte op de beelden van kort na het incident, waarbij verdachte met zijn gezicht in beeld is, door de verbalisant herkend. Verder komt de aangetroffen bodywarmer met het herkenbare Moncler-logo van verdachte overeen met de bodywarmer die verdachte nummer 6 draagt op de beelden. Drie dagen na het incident op 19 september 2024 aan het [adres] , ontstaat er tussen aangever en verdachte opnieuw een conflict. Aangever heeft hierbij verdachte herkend als degene die hem drie dagen eerder heeft gestoken met een mes. Verder merkt de rechtbank op dat de haardracht van verdachte zoals hij ter terechtzitting is verschenen, overeenkomt met die van de persoon die op de beelden is te zien.
Uit het vorenstaande, in onderling verband en in samenhang bezien, volgt dat de rechtbank verdachte aanmerkt als degene die op 19 september 2024 aangever heeft gestoken met een mes.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden.
Poging tot doodslag
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, zoals impliciet primair ten laste is gelegd onder feit 1. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet (opzet als bedoeling) heeft gehad op de dood van aangever, zodat zij dient te beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier het overlijden van aangever aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat verdachte de wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte meermalen in de richting van de buik van aangever heeft gestoken. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat verdachte met enige kracht moet hebben gestoken, het mes is immers door de kleding van aangever heen gegaan en in zijn pols is een diepe steekverwonding toegebracht. Ook op de beelden is te zien dat verdachte wilde steekbewegingen maakt in de richting van de romp van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de romp/buik meerdere vitale organen bevinden en waarbij dergelijk stekend geweld tot dodelijk letsel kan leiden. Verdachte heeft aangever meermalen met kracht gestoken terwijl meerdere medeverdachten aangever belaagden, hetgeen een oncontroleerbare en chaotische situatie veroorzaakte. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde gedragingen, in het bijzonder de oncontroleerbare en chaotische situatie waarin met het mes is gestoken, de krachtige wijze waarop is gestoken en de hoeveelheid aan steekbewegingen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van aangever gericht, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan
een poging tot doodslag. De rechtbank acht het ten laste gelegde onder feit 1 impliciet primair en onder feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Feit 3
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 10 april 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ben naar de aangever toegegaan. Ik wilde hem waarschuwen. Het klopt dat ik een mes bij mij had.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 214 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik zat op 22 september 2024 op een bankje in Leeuwarden. Ik zag dat er een persoon mijn kant op kwam lopen. Ik zag vervolgens dat deze persoon een groot mes in zijn hand had. Ik zag vervolgens dat deze persoon mij met dat mes probeerde te steken. Ik kon deze aanval afweren met mijn arm, hierdoor is mijn horloge stuk gegaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 216 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
V: Kunt een omschrijving geven van het mes? A: Het was een lang dun keuken mes.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 september 2024, opgenomen op pagina 114 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik zag dat de jongen (
de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) uithaalde naar [slachtoffer] (
de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer]).
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 228 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Toen ik naar rechts keek zag ik dat daar een jongen (
de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) stond. Ik zag dat deze jongen een mes in zijn hand had. Ik zag dat hij het mes zo vast had dat het lemmet van het mes naar onderen wees. Ik zag dat hij het mes ongeveer ter hoogte van zijn schouder had opgetild.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 208 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik zag dat een persoon (
de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) in mijn richting kwam rennen. Ik zag dat deze persoon in zijn linkerhand een lang mes had. Ik zag dat hij in het voorbij rennen in de bloembak zijn mes weggooide. Nadat ik in de bloembak zocht, zag ik dat er een groot vleesmes in de planten lag. Ik zag dat dit hetzelfde mes was waar de verdachte mee aan kwam rennen. Op de hand van het slachtoffer waren kleine krasjes en een blauw plek zichtbaar.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 september 2024, opgenomen op pagina 224 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik onderzocht het inbeslaggenomen mes. Het mes was in totaal 37 centimeter lang. Ik zag dat het lemmet ongeveer 25 centimeter lang was.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen vast dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt richting aangever. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op de verklaring van aangever en de verklaring van getuige [getuige] . De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaringen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden.
Poging tot doodslag
Zoals hiervoor onder feit 1 overwogen is, is om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat bij verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het overlijden van aangever. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt onvoldoende op welke wijze en in richting van welk lichaamsdeel verdachte heeft gestoken. Het ontbreken van bewijs voor de wijze van steken en de kracht waarmee is gestoken, maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood van aangever is geweest en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
De gedraging van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank wel een poging tot zware mishandeling op. Het steken met een groot mes in de richting van het lichaam roept de aanmerkelijke kans in het leven dat aangever zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Verdachte heeft die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder feit 3 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank komt wel tot een veroordeling van de onder feit 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Feit 4
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De door verdachte ter zitting van 10 april 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende: Het klopt dat ik een mes bij mij had.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 228 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Toen ik uit de auto was, kwam de jongen (
de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) met het mes naar mij toe. Ik zag dat hij het mes nog steeds in zijn handen had. Ik schrok dat de jongen naar mij toe kwam en ik was bang dat hij mij neer zou steken. Ik rende achteruit weg. Ik zag vervolgens dat de jongen met het mes naar mijn auto liep. Ik rende terug naar mijn auto. De jongen was wat sneller dan ik en ik zag dat
hij het mes nog steeds in zijn hand had. Ik zag dat hij weer naar mij toe kwam. Ik liep weer een stuk achteruit. Ik zag vervolgens dat hij wegrende en ik zag dat hij mijn telefoon in zijn linkerhand had.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2024, opgenomen op pagina 208 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik zag dat een persoon (
de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) in mijn richting kwam rennen. Ik zag dat deze persoon in zijn linkerhand een lang mes had en in zijn rechterhand een mobiele telefoon vast had. Ik zag dat hij in het voorbij rennen in de bloembak zijn mes weggooide. Ik zag vervolgens dat hij de telefoon die hij nog vast had weggooide in een prullenbak bij de tweede bloembak. Nadat ik in de bloembak zocht, zag ik dat er een groot vleesmes in de planten lag. Ik zag dat dit hetzelfde mes was waar de verdachte mee aan kwam rennen. Nadat ik in de prullenbak bij de tweede bloembak ging kijken, zag ik dat daar een mobiele telefoon in lag. Ik zag dat er een foto van een man op de achtergrond stond, ik zag dat deze persoon op de achtergrond de persoon betrof die eerder naar mij riep dat de verdachte zijn telefoon had.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, de diefstal van de telefoon wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat aan de hand van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte de diefstal heeft gepleegd met (bedreiging van) geweld en zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken. Desalniettemin ziet de rechtbank wel voldoende bewijs voor de cumulatief ten laste gelegde bedreiging. Verdachte heeft het mes zichtbaar aanwezig gehad op het moment dat hij naar aangever toeliep.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 4 ten laste gelegde diefstal en de cumulatief ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Ten aanzien van parketnummer 18-207755-24
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 april 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 juni 2024, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024151031 d.d. 14 juni 2024, inhoudende de verklaring van [getuige] .
Bewijsoverweging
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte de diefstal samen met een ander heeft gepleegd en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van parketnummer 18-210101-24
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 april 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 juni 2024, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024172427 d.d. 30 juni 2024, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van parketnummer 18-208053-24
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 april 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 mei 2024, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024117956 d.d. 18 augustus 2024, inhoudende de verklaring van [getuige] .