ECLI:NL:RBNNE:2025:1653

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
18-201422-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van aanranding en veroordeling voor schennis van de eerbaarheid in wellness resort

Op 6 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding en schennis van de eerbaarheid. De zaak vond plaats in een wellness resort, waar de verdachte op 18 juni 2023 in de doucheruimte zichzelf zou hebben bevredigd in het bijzijn van een slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de aanranding, omdat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen niet voldoende concreet bewijs boden voor de aanranding. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan schennis van de eerbaarheid, omdat zijn gedrag in de doucheruimte als aanstootgevend werd beschouwd. De rechtbank legde een taakstraf van 30 uren op, waarbij rekening werd gehouden met de impact van het gedrag op het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade, en de verdachte werd verplicht om deze schade te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.201422.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 mei 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 april 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. hij op 18 juni 2023 te [plaatsnaam] , gemeente Oldambt, [slachtoffer] door geweld of een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds tegen [slachtoffer] aandrukken en die [slachtoffer] bij de (naakte) billen aanraken en/of vastpakken, [slachtoffer] gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het aanraken en/of vastpakken van de (naakte) billen van [slachtoffer] ;
2. hij op of omstreeks 18 juni 2023 te [plaatsnaam] , gemeente Oldambt, de eerbaarheid heeft geschonden op een niet voor het openbaar verkeer bestemde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten het [bedrijf] , door zijn (stijve) geslachtsdeel meermalen, althans eenmaal, zichtbaar voor en in het bijzijn van [slachtoffer] te betasten en zichzelf te bevredigen en/of waarbij hij hijgende geluiden maakte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor feiten 1 en 2. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en het vereiste steunbewijs in de getuigenverklaringen van [naam] de zus van aangeefster en [naam] te vinden is. Beide getuigen hebben verklaard over vreemd en aanstootgevend gedrag van verdachte, inclusief schennis van de eerbaarheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 en 2. Voor wat betreft feit 2 is er geen wettig en overtuigend bewijs, aangezien het strafbare karakter van de handelingen ontbreekt. Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij in de sauna had gezeten, onder de douche zijn geslachtsdeel stond te wassen en dat is in die omstandigheden geen ontuchtige gedraging. Daarnaast heeft getuige [naam] de handelingen anders uitgelegd dan aangeefster, en verklaard dat verdachte een erectie juist probeerde te maskeren. Voorts heeft zij, in tegenstelling tot aangeefster, niets gezegd over dat verdachte zich aan het aftrekken was. Op basis van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van schennis van de eerbaarheid, omdat de verklaringen teveel van elkaar afwijken. Ten slotte heeft getuige [naam] aangegeven dat zij zich niet aan het gedrag van verdachte heeft gestoord.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
In zedenzaken doet zich regelmatig de situatie voor dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de gestelde strafbare handelingen: de aangever/aangeefster en de vermeende dader. Dat is ook bij de onderhavige verdenking het geval. Aangeefster heeft verklaard dat zij door verdachte is aangerand, hetgeen verdachte heeft ontkend.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval door één getuige feiten en omstandigheden naar voren worden gebracht die op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de aanranding als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever/aangeefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van aangeefster op zichzelf betrouwbaar vindt. In de aangifte heeft zij authentiek en gedetailleerd verklaard over het voorval. Daarin heeft zij specifiek de ten laste gelegde gedragingen omschreven, te weten het tegen de muur aandrukken en het knijpen in de billen.
De rechtbank dient te beoordelen of er in het dossier voldoende steunbewijs voor haar verklaring aanwezig is. De rechtbank is van oordeel dat de getuigenverklaring van [naam] onvoldoende concrete steun biedt aan de verklaring van aangeefster. Zij heeft het aanraken van aangeefster door verdachte zelf niet gezien. Zij heeft wel verklaard dat zij zag dat haar zus overstuur was, nadat ze haar zus had horen roepen “die is van mij”. Desgevraagd heeft [naam] verduidelijkt dat aangeefster een hele strakke uitdrukking op haar gezicht had. Dit zou volgens de getuige ook kunnen komen doordat de man haar tas had willen pakken.
Bovendien had haar zus daarvoor ook al wat meegemaakt. Daarmee staat onvoldoende vast dat de emoties die [naam] bij aangeefster heeft waargenomen, in verband staan met een aanranding van aangeefster door verdachte. De getuigenverklaring van [naam] biedt evenmin voldoende concrete steun aan de verklaring van aangeefster. Zij heeft de gestelde aanranding niet waargenomen, maar spreekt kort na de gestelde aanranding met de beide zussen [naam] over verdachte. Uit haar verklaring blijkt niet dat de aanranding daarbij besproken is of dat zij bijzonderheden heeft waargenomen met betrekking tot de gemoedstoestand van aangeefster.
Concluderend acht de rechtbank feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feit 2 redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 22 april 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 18 juni 2023 was ik in de sauna in [plaatsnaam] . Ik stond onder de douche en daar waren vrouwen bij. Er zat drie meter tussen mij en aangeefster.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 juli 2023, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023167222 d.d. 29 mei 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 18 juni 2023 zijn ik en mijn zus [naam] naar de sauna gegaan, namelijk [plaatsnaam] van [bedrijf] . Aan het einde van de dag gingen we beiden douchen. Ik kwam binnen in de douche en zag een man in de douche staan. Hij stond één douche van mijn zus vandaan. Toen liep ik naar de douche die achterin zat. Toen ging de man ook daarheen, recht tegenover mij douchen. Ik zag dat de man met beide handen om zijn penis stond en maakte bewegingen alsof hij zichzelf aan het bevredigen was. Ik hoorde dat hij hijgende geluiden maakte. Continue had hij een erectie.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 25 juli 2023, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik en mijn zus [slachtoffer] waren aan de saunakant bij [plaatsnaam] . Een jongeman ging onder de warme douches staan. Hij schoof toen eentje dichter naar mij toe. [slachtoffer] kwam er toen aan en zij ging tegenover ons onder de douches staan. Mijn observaties van hem. Ik wilde niet kijken. Ik vond dat
hij smerig bezig was. Hij zat aan zijn billen. Ik zag dat hij ook een stijve kreeg. Dat probeerde hij ook te verdringen doordat hij met zijn handen erbij zat. Alles met elkaar was een nare situatie. Ook dat hij steeds dichter bij mij kwam staan terwijl alle douches vrij waren.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 augustus 2023, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
A: Die man was de hele dag (de rechtbank begrijpt: op 18 juni 2023) al in de sauna. Ik werd aangesproken door 2 dames, waaronder [slachtoffer] . [slachtoffer] zei volgens mij dat de man een beetje raar deed. Ik gaf aan dat ik het in de gaten zou houden. Ik stond op een gegeven moment onder de douche. Ik zag dat de man ook weer onder de douche kwam. Ik vond dat wel gek. Ik zag toen dat de man zijn piemel vasthield en ermee speelde. Hij keek hierbij op een aparte manier en lachte daarbij. Hij lachte op een smerige manier, net alsof hij genoot van wat hij zag.
V: Je vertelde dat de man zijn piemel vasthad en ermee speelde. Wat bedoelde je daarmee? A: Het was aftrekken. De man had zijn piemel vast en ging heen en weer.
De rechtbank acht feit 2 op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De verklaring van verdachte, dat hij zichzelf slechts heeft gewassen onder de douche, wordt weerlegd door de verklaringen van aangeefster en getuige [naam] . Aangeefster heeft gezien dat verdachte voor haar stond te douchen, beide handen om zijn penis had, bewegingen maakte alsof hij zichzelf aan het bevredigen was en zij heeft gehoord dat hij hijgende geluiden maakte. Bovendien heeft zij waargenomen dat hij een erectie had. Getuige [naam] heeft ook gezien dat verdachte een stijve kreeg en dat hij met zijn handen erbij zat. Zij heeft het gedrag van verdachte als smerig getypeerd. Daarbij komt dat getuige [naam] dezelfde dag op een ander moment heeft opgemerkt dat verdachte zichzelf aan het aftrekken was, eveneens terwijl zij onder de douche stond.
De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid en juistheid van de verklaringen van aangeefster en de voormelde getuigen. De rechtbank acht daarmee de uit de bewijsmiddelen blijkende seksuele strekking van de gedragingen evident. Ook in een sauna is aftrekken in bijzijn van anderen onbehoorlijk en aanstootgevend.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2. hij op 18 juni 2023 te [plaatsnaam] de eerbaarheid heeft geschonden op een niet voor het openbaar verkeer bestemde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten het [bedrijf] , door zijn (stijve) geslachtsdeel zichtbaar voor en in het bijzijn van [slachtoffer] te betasten en zichzelf te bevredigen en waarbij hij hijgende geluiden maakte.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. schennis van de eerbaarheid op een andere dan de in artikel 239 onder 1° van het Wetboek van Strafrecht bedoelde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 150 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering van 15 april 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 maart 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid. In een doucheruimte van een wellnessresort stond hij voor het slachtoffer zichzelf af te trekken en daarbij maakte hij hijgende geluiden. Juist in een dergelijke omgeving waarin mensen naakt zijn, en daarmee meer kwetsbaar, behoren mensen zich veilig te kunnen voelen, zonder plots met seksuele gedragingen te worden geconfronteerd. Het onverwachte en ongewenste gedrag van verdachte moet als onfatsoenlijk en schaamteloos worden aangemerkt. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting die namens het slachtoffer ter zitting is gegeven, blijkt dat dit feit nog steeds veel impact heeft op het slachtoffer.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport. Daaruit volgt dat dat de reclassering vraagtekens plaatst bij verdachtes middelengebruik en psychische functioneren, maar dat verdachte ontkent problemen te hebben en niet openstaat voor behandeling of begeleiding door de reclassering of andere instanties. Daarom wordt het risico op onttrekking aan een reclasseringstoezicht ingeschat als hoog. Het algemene recidiverisico wordt als laag-gemiddeld beoordeeld. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, aangezien zij geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risicos te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Verder zijn er geen contra-indicaties voor de oplegging van een taakstraf.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf aangewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast een voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met het tijdsverloop tussen de pleegdatum en de terechtzitting. De rechtbank zal, alles afwegende, aan verdachte een taakstraf van 30 uren opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 1.125,20 ter vergoeding van materiële schade en (na bijstelling ter terechtzitting) 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat die moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite integrale vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De vordering, die is onderbouwd en waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 juni 2023.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade deels een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op 500,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen. Het overige gedeelte van de vordering zal niet-ontvankelijk worden verklaard en kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 239 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 30 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 1.125,20 bestaande uit materiële schade (zegge: duizend honderdvijfentwintig euro en twintig eurocent),
  • het bedrag van 500,- aan immateriële schade (zegge: vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 juni 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] ten aanzien van de overige immateriële schade niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.625,20 (zegge: duizend zeshonderdvijfentwintig euro en twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 1.125,20 aan materiële schade en 500,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 26 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. A. Nieuwenhuis en mr. M.O. Thijsen, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 mei 2025.
Mr. Thijsen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.