ECLI:NL:RBNNE:2025:1654

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
18-111042-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak tegen verdachte

Op 6 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar geldbedragen die vermoedelijk afkomstig waren uit misdrijven. De verdachte, geboren in 1995, werd bijgestaan door haar advocaat, mr. D. Kisteman, terwijl het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. E.C. Hellinga. De tenlastelegging omvatte het verwerven, voorhanden hebben, overdragen en omzetten van geldbedragen, terwijl de verdachte en haar mededaders wisten dat deze bedragen afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 24 maart 2020 tot en met 28 augustus 2021 betrokken was bij het witwassen van geldbedragen die toebehoorden aan verschillende slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als medepleger of medeplichtige kon worden aangemerkt, omdat niet bewezen kon worden dat zij opzet had op het gronddelict. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, behalve die van één benadeelde partij, die werd toegewezen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, die bijna 1 jaar en 3 maanden bedroeg.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/111042-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 06 mei 2025 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 april 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Kisteman, advocaat te Amsterdam. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.C. Hellinga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zij op/in of omstreeks 24 maart 2020 tot en met 28 augustus 2021, te [plaats] en/of te [plaats] en/of te [plaats] en/of [plaats] en/of te [plaats] en/of te Tilburg en/of te Nijmegen en/of te s-Gravenhage en/of te [plaats] en/of te [plaats] en/of te [plaats] en/of te [plaats] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) een of meerdere geldbedragen, althans een of meer voorwerpen, te weten
  • Een bedrag van 176,75 euro toebehorende aan [slachtoffer] en/of
  • Een bedrag van 306,75 euro toebehorende aan [slachtoffer] en/of
  • Een bedrag van 153,50 euro toebehorende aan [slachtoffer] en/of
  • Een bedrag van 366,75 euro toebehorende aan [slachtoffer] en/of
  • Een bedrag van 186,75 euro toebehorende aan [slachtoffer] en/of
  • Een bedrag van 200 euro toebehorende aan [slachtoffer] en/of
  • Een bedrag van 240 euro toebehorende aan [slachtoffer] en/of
  • Een bedrag van 4.027,87 euro toebehorende aan [slachtoffer]
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt terwijl, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), of redelijkerwijs moesten vermoeden, dat dat/die bedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[verdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of een of meer andere (onbekend gebleven) mededaders op of omstreeks 24 maart 2020 tot en met 28 augustus 2021, te [plaats] en/of te [plaats] en/of te [plaats] en/of [plaats] en/of te [plaats] en/of te Tilburg en/of te Nijmegen en/of te s-Gravenhage en/of te [plaats] en/of te [plaats] en/of te [plaats] en/of te [plaats] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) een of meerdere geldbedragen, althans een of meer voorwerpen, te weten
  • Een bedrag van 176,75 euro toebehorende aan [slachtoffer] en/of
  • Een bedrag van 306,75 euro toebehorende aan [slachtoffer] en/of
  • Een bedrag van 153,50 euro toebehorende aan [slachtoffer] en/of
  • Een bedrag van 366,75 euro toebehorende aan [slachtoffer] en/of
  • Een bedrag van 186,75 euro toebehorende aan [slachtoffer] en/of
  • Een bedrag van 200 euro toebehorende aan [slachtoffer] en/of
  • Een bedrag van 240 euro toebehorende aan [slachtoffer] en/of
  • Een bedrag van 4.027,87 euro toebehorende aan [slachtoffer]
heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen, heeft/hebben omgezet, en/of gebruik heeft/hebben gemaakt terwijl verdachte en/of haar mededaders wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat/die bedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door haar bankgegevens en/of haar pinpas met code en/of haar bankrekening beschikbaar te stellen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft haar bankpas en pincode ter beschikking gesteld aan haar toenmalige partner en tevens medeverdachte [medeverdachte] . Als eigenaar van de rekening had verdachte de verplichting om toezicht te houden op de transacties die op die rekening plaatsvonden. Door het ter beschikking stellen van haar bankpas en pincode heeft verdachte het witwassen van geldbedragen opzettelijk gefaciliteerd, en is zij daarmee schuldig aan medeplichtigheid aan witwassen. Dat in de tenlastelegging 24 maart 2020 in plaats van 12 maart 2020 staat dient te worden beschouwd als een kennelijke verschrijving.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De overboekingen door aangevers [slachtoffer] en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden buiten de ten laste gelegde periode. Verdachte heeft geen geld witgewassen dat toebehoort aan aangever [slachtoffer] , omdat uit diens aangifte blijkt dat het geld toebehoort aan [slachtoffer] . De betalingen door [slachtoffer] , [slachtoffer] , [slachtoffer] en [slachtoffer] zijn direct of indirect op bankrekeningen van verdachte gestort, maar uit het dossier blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] over de bankpassen en pincode beschikte en verdachte geen weet heeft gehad van de oplichtingen, zodat verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt. Verdachte kan evenmin als medeplichtige worden aangemerkt omdat zij geen opzet heeft gehad op het gronddelict en het gronddelict niet opzettelijk heeft ondersteund. Aangeefster [slachtoffer] heeft geld overgeboekt naar een bankrekening van verdachte, maar zij heeft geen weet gehad van deze overboekingen en contante geldopnames. Ook is het niet verdachte geweest die de opnamelimietheeft verhoogd. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij beschikte over de telefoon van verdachte en dat hij deze telefoon en code aan een jongen uit Drachten heeft gegeven. Medeplegen van witwassen kan niet worden bewezen, net zo min als medeplichtigheid daaraan omdat opzet op het gronddelict niet kan worden vastgesteld.
Oordeel van de rechtbank
Aangevers [slachtoffer] en [slachtoffer]
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij in de periode van 24 maart 2020 tot en met 28 augustus 2021 kort gezegd geldbedragen heeft witgewassen die onder meer toebehoren aan aangevers [slachtoffer] en [slachtoffer] . Uit hun aangiftes blijkt dat zij de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen hebben overgeboekt in de periode van 12 maart 2020 tot en met 16 maart 2020. Omdat deze overboekingen niet hebben plaatsgevonden in de pleegperiode zoals ten laste is gelegd, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het witwassen van geldbedragen die toebehoren aan aangevers [slachtoffer] en [slachtoffer] . Anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd, kan dit niet worden uitgelegd als een kennelijke verschrijving.
Aangever [slachtoffer]
De rechtbank ziet in het dossier geen enkele relatie tussen de overboeking door aangever [slachtoffer] en (een bankrekening op naam van) verdachte, zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het witwassen van een geldbedrag dat toebehoort aan aangever [slachtoffer] .
Aangevers [slachtoffer] , [slachtoffer] , [slachtoffer] en [slachtoffer]
Uit het dossier blijkt dat geld dat toebehoort aan aangevers [slachtoffer] , [slachtoffer] , [slachtoffer] en [slachtoffer] rechtstreeks of niet-rechtstreeks, via medeverdachte [medeverdachte] , is overgeboekt naar bankrekeningen op naam van verdachte. Verdachte heeft ontkend wetenschap te hebben gehad van deze
overboekingen en heeft verklaard daar haar toenmalige partner [medeverdachte] over haar pinpassen en pincodes beschikte. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij dit geld van deze rekeningen heeft opgenomen en dat verdachte daar niet van heeft geweten. De rechtbank acht de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] geloofwaardig omdat zij de overtuiging heeft dat overboekingen door medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] naar bankrekeningen op naam van verdachte, telkens bedoeld waren voor medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank acht aldus niet wettig en overtuigend dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen, noch aan medeplichtigheid daaraan, ten aanzien van geldbedragen die toebehoren aan aangevers [slachtoffer] , [slachtoffer] , [slachtoffer] en [slachtoffer] .
Aangeefster [slachtoffer]
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 september 2021, opgenomen op pagina 436 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021072259 (Pumbaa / NN3R021084) d.d. 21 april 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Plaats delict: [plaats]
Op 27 augustus 2021 omstreeks 20:00 uur was ik thuis met mijn moeder en werd er gebeld op onze huistelefoon. Aan de andere kant van de lijn hoorde zij een vrouwenstem. De vrouw stelde zich voor als een medewerkster van de fraudeafdeling van de ABN AMRO bank. De vrouw sprak vloeiend Nederlands. De vrouw vertelde dat zij kon zien dat er een poging was gedaan om 2300 Euro van mijn moeder haar rekening over te schrijven naar een bankrekening in België. De vrouw vroeg ons in te loggen op de laptop en Team Viewer te installeren. Zij keek nog steeds mee op mijn laptop en zei dat ze geld veilig zo gaan stellen en twee bedragen over zou gaan boeken. Ik zag dat zij zes overboekingen invoerde van mijn bankrekeningen naar twee verschillende bankrekeningen.
Van mijn bankrekening NL28INGB0009670707 op mijn naam [slachtoffer] zijn de volgende bedragen afgeschreven:
-713 Euro naar [nummer] t.n.v. [verdachte]
-1675,87 Euro naar [nummer] t.n.v. [verdachte]
-872,00 Euro naar [nummer] t.n.v. [verdachte]
Van mijn bankrekening met nummer [nummer] op mijn naam [slachtoffer] zijn de volgende bedragen afgeschreven:
-267,00 Euro naar [nummer] t.n.v. [verdachte]
-500,00 Euro naar [nummer] t.n.v. [verdachte]
2. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens ex art. 126 nd lid 1 Sv (met bijlagen) d.d. 1 februari 2022, opgenomen op pagina 780 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Saldo en transactiegegevens van bankrekening [nummer] .
Voornoemde studenten bankrekening is blijkens de identificerende gegevens van rekeninghouder mevrouw [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1995
Op 27/28 augustus 2021 werden vijf geldbedragen met een totaalbedrag van 4.027,87 euro op de bankrekening bijgeschreven afkomstig van de bankrekeningen van [slachtoffer] .
De bijgeschreven geldbedragen werden met bankpas [nummer] van de rekening contant opgenomen bij geldautomaten in Drachten en Groningen. Aangezien een contante geldopname van 2.000,- euro een hoog bedrag is om in één keer op te nemen en derhalve meestal vooraf wordt gegaan van een limiet verhoging, werd op 1-2-2022 navraag gedaan bij de ABN-AMRO bank verwijzend naar de reeds ingediende vordering betreffende de bankrekening en de persoon/klant [verdachte] . De bank deelde hierop mede: Op 28
augustus 2021 om 00:18:10 uur is het limiet tijdelijk verhoogd via Internet Bankieren door de klant zelf.
3. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 februari 2022, opgenomen op pagina 93 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
0=Op 27/28 augustus 2021 werd mevrouw [slachtoffer] uit [plaats] gebeld door een vrouw die zich voordeed als een bankmedewerkster. Zij wist mevrouw [slachtoffer] te bewegen om geld over te boeken naar uw bankrekening [nummer] . In vijf keer werd zo een totaalbedrag van 4.027,87 euro op uw rekening bijgeboekt. Op 27 augustus 2021 werd een gedeelte van dit geld met uw bankpas van deze bankrekening opgenomen bij een geldautomaat in Drachten en op 28 augustus 2021 werd de rest opgenomen met dezelfde bankpas van uw rekening bij een geldautomaat in Groningen. Tussendoor op 27 augustus 2021 om 23.26 uur werd er met de bankpas nog betaald bij het [naam] tankstation [plaats] in Groningen.
V=Wat hebt u hier op te zeggen?
A= Ik reed die avond. [nummer] was 28 augustus jarig en we hadden het idee om gezellig naar Groningen te gaan, een spelletje spelen. Er was één jongen mee. Die ken ik vaag [nummer] .
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat aangeefster [slachtoffer] als gevolg van bankmedewerkerfraude is bewogen tot het overmaken van in totaal 4.027,87 naar een bankrekening die op naam staat van verdachte. Uit het dossier blijkt dat verdachte, tezamen met medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] en een derde, die avond en nacht samen in een auto hebben gereden en onder meer een casino in Groningen hebben bezocht. Die avond en nacht is geld dat door aangeefster [slachtoffer] is overgemaakt op verschillende locaties contant opgenomen. In het casino is 500,00 opgenomen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de limiet voor de opname van contant geld die nacht is verhoogd. De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte niet wist dat er die avond en nacht geld op haar rekening is overgemaakt dat afkomstig is uit enig misdrijf. De rechtbank acht daarom het kort gezegd witwassen van geld dat afkomstig is van aangeefster [slachtoffer] , wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 27 augustus 2021 tot en met 28 augustus 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen een geldbedrag, te weten
- Een bedrag van 4.027,87 euro toebehorende aan [slachtoffer]
heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte en haar mededaders wisten dat dat bedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair
medeplegen van witwassen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit, als de rechtbank overgaat tot strafoplegging, daarbij te houden met de beperkte rol van verdachte, de schending van de redelijke termijn, het ontbreken van relevante documentatie en de moeilijke periode waarin verdachte de afgelopen jaren heeft verkeerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van 12 januari 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Aangeefster [slachtoffer] heeft in goed vertrouwen geld overgemaakt omdat zij en haar moeder in de veronderstelling verkeerden dat zij contact hadden met een medewerker van de bank. Naast de financiële benadeling is daarmee voor aangeefster het vertrouwen in de mens geschaad. Verdachte heeft dit geld witgewassen en alleen oog gehad voor haar eigen financiële gewin. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het overschrijden van de redelijke termijn. Verdachte is op 10 februari 2022 aangehouden en gehoord als verdachte. De overschrijding van de termijn bedraagt daardoor bijna één jaar en drie maanden.
Gelet op het voorgaande en alles afwegende, acht de rechtbank de oplegging van taakstraf voor de duur van 60 uren, geheel voorwaardelijk en met een proeftijd van 1 jaar, passend en geboden.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer] , tot een bedrag van 176,75 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 306,75 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 153,50 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 186,75 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 280,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , die ter terechtzitting haar vordering heeft gewijzigd tot een bedrag van 4.027,87 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer] , [slachtoffer] , [slachtoffer] , [slachtoffer] en [slachtoffer] tot de hoogte van de bedragen zoals opgenomen in de tenlastelegging, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tussen benadeelde partij [slachtoffer] en verdachte bestaat geen verband.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen. Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de gestelde immateriële schade niet is onderbouwd door stukken. Ten aanzien van de materiële schade geldt dat slechts de schade kan worden vergoed die de benadeelde heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragen van de verdachte, in dit geval 4.027,87. Het is echter onbekend of de bank de schade (deels) heeft vergoed en het aanhouden van de strafzaak om daartoe strekkend nader onderzoek te verrichten levert een onevenredige belasting op voor het strafgeding. Subsidiair zou het aandeel van verdachte ertoe moeten leiden dat wordt geoordeeld dat toewijzing van een vierde deel billijk is.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] , [slachtoffer] , [slachtoffer] , [slachtoffer] en [slachtoffer]
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
[slachtoffer]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting verklaard dat zij deze schade daadwerkelijk heeft geleden. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 augustus 2021. De rechtbank ziet geen aanleiding het toe te wijzen bedrag om redenen van billijkheid te matigen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien haar medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar , aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Benadeelde partijen
[slachtoffer]
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] zijn eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer]
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] zijn eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer]
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] zijn eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer]
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer]
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] zijn eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 4.027,87 (zegge: vierduizend zevenentwintig euro en zevenentachtig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 4.027,87 (zegge: vierduizend zevenentwintig euro en zevenentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 4.027,87 aan materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 50 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. A.S. Venema-Dietvorst en mr. F.J. de Lange, rechters, bijgestaan door mr. R. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 06 mei 2025.
Mr. A.S. Venema-Dietvorst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.