ECLI:NL:RBNNE:2025:1657

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
18-093551-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens ontuchtige handelingen met minderjarige dochter

Op 6 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met zijn dochter, geboren in 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 26 januari 2024 tot en met 28 januari 2024 in Assen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn dochter, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De zaak kwam aan het licht na een verklaring van het slachtoffer aan haar moeder, die onmiddellijk contact opnam met de politie. Tijdens de rechtszitting op 22 april 2025 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder verklaringen van het slachtoffer, haar moeder en haar oom, die de emoties van het slachtoffer bevestigden. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was en voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar zijn verklaring bood onvoldoende tegenwicht tegen de gedetailleerde en consistente verklaring van het slachtoffer. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen en legde een onvoorwaardelijke taakstraf op van 180 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van 1.000 euro aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/093551-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 mei 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 april 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Elzinga, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 26 januari 2024 tot en met 28 januari 2024 te Assen, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2013, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
  • knijpen in en/of wrijven over haar (bedekte) borsten, en/of
  • wrijven over haar (bedekte) billen, en/of
  • wrijven over haar (bedekte) vagina.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat het procesdossier onvoldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van [slachtoffer] , zodat niet aan het bewijsminimum is voldaan. De verklaringen van de moeder en de oom van [slachtoffer] , over de vermeende ontuchtige handelingen, zijn enkel gebaseerd op wat [slachtoffer] aan hen heeft verteld en kunnen derhalve om die reden niet als (steun)bewijs worden gebruikt. Ook de verklaringen van haar moeder en oom over de door hen waargenomen emoties bij [slachtoffer] ten tijde van het vertellen, kunnen niet als steunbewijs dienen omdat deze emoties meer dan 24 uur na de vermeende ontuchtige handelingen zijn waargenomen. Niet uitgesloten kan daarom worden dat de emoties van [slachtoffer] een andere oorzaak hebben gehad. Voorts kan de verklaring van verdachte niet als steunbewijs worden gebruikt omdat deze verklaring enkel ziet op zijn aanwezigheid op de vermeende plaats delict. Deze verklaring bevat echter geen steun voor het daadwerkelijk plaatsvinden van ontuchtige handelingen. Tot slot kan de dagboekaantekening niet als steunbewijs dienen. Deze aantekening is niet gedateerd en de inhoud daarvan is onvoldoende concreet.
Oordeel van de rechtbank
De vraag die de rechtbank in onderhavige zaak dient te beantwoorden, is of het ten laste gelegde feit, gelet op de belastende verklaring van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2013, (hierna te noemen: [slachtoffer] ) enerzijds en de ontkenning van verdachte anderzijds, wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank dient daartoe allereerst te beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] voldoende betrouwbaar is om als bewijsmiddel te kunnen worden gebruikt.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
heeft het weekend van 26 januari 2024 tot en met 28 januari 2024 doorgebracht bij verdachte, haar vader. In de avond van 28 januari 2024 heeft verdachte [slachtoffer] weer teruggebracht naar haar moeder, die op dat moment op visite was bij haar broer (de oom van [slachtoffer] ). De rechtbank constateert dat [slachtoffer] direct na binnenkomst in de woning aan haar moeder heeft verteld wat er dat weekend tussen haar en verdachte zou zijn voorgevallen. Meteen daarna heeft [slachtoffer] ook aan haar oom verteld wat er zou zijn gebeurd. [slachtoffer] heeft dus niet gewacht op een rustiger moment, met alleen haar moeder, maar heeft in feite op het eerst mogelijke moment haar verhaal gedaan. De moeder van [slachtoffer] heeft nog diezelfde avond contact opgenomen met de politie. [slachtoffer] is vervolgens op 1 februari 2024 in een kindvriendelijke studio gehoord. [slachtoffer] heeft, zakelijk weergeven, verklaard dat zij in de nacht van vrijdag op zaterdag naast verdachte in zijn bed sliep, dat ze op een gegeven moment wakker werd omdat ze voelde dat verdachte haar aanraakte, dat verdachte toen eerst
met zijn rechterhand onder haar nachtjapon ging en dat hij met deze hand vervolgens in haar borsten kneep en over haar borsten wreef, dat hij daarna met zijn linkerhand over haar heup, billen en vagina wreef, dat dit over haar slaapbroekje heen was, dat ze op dat moment erg bang voor verdachte was, dat zij daarom deed alsof ze nog sliep en dat verdachte zijn hand steeds langzamer bewoog tot hij uiteindelijk is gestopt.
De rechtbank stelt vast dat de door [slachtoffer] gegeven informatie in haar verklaringen feitelijk, gedetailleerd en in de kern consistent is. De handelingen van verdachte en de context waarbinnen deze hebben plaatsgevonden, zijn door [slachtoffer] met het verloop van de tijd niet groter of ernstiger gemaakt. [slachtoffer] geeft het aan als ze niet weet hoe ze iets moet uitleggen en ze vertelt op eigen initiatief ook duidelijk over handelingen die niet zijn gebeurd, wat de betrouwbaarheid van haar verklaringen versterkt. Zo vertelt [slachtoffer] bijvoorbeeld:
Dus toen moest ik ook nog een nachtje bij m slapen, maar toen is dr niks gebeurd. En op de vraag hoe het verder ging nadat verdachte in haar borsten had geknepen en over haar borsten had gewreven, antwoordt [slachtoffer]
Ja, toen was precies eigenlijk hetzelfde bij andere plekken, alleen niet bij mijn plasser want daar wreef hij alleen. De verklaring die [slachtoffer] heeft afgelegd, komt de rechtbank ook authentiek en oprecht voor. Uit het studioverhoor komt het beeld naar voren dat het voor [slachtoffer] niet makkelijk is geweest om een verklaring over verdachte, haar vader, af te leggen. Zo geeft zij meerdere malen aan dat zij bang is dat verdachte boos op haar wordt. Daarnaast vindt ze het moeilijk dat ze verdachte misschien niet meer zal zien:
En nu hoorde ik dus dat ik mn papa niet meer ga zien waarschijnlijk, maar ik vind het heel moeilijk om op te pakken omdat het wel mijn papa is. Dus ik denk dat ik wel een beetje hulp dr bij moet hebben.Gevraagd naar wat [slachtoffer] vindt dat er nu met verdachte moet gebeuren, antwoordt [slachtoffer] :
Ja, dat weet ik niet precies, want het is wel echt heel strafbaar, dat wel. Alleen ik weet het niet.En:
Ik vind wel echt dat hij straf moet hebben. Want ik hoop echt niet dat het mn zusje ook overkomt, want zij moet daar dus nu nog wel heen.
Dat [slachtoffer] , een meisje van destijds tien jaar oud, (bewust) in strijd met de waarheid een belastende verklaring over verdachte heeft afgelegd, acht de rechtbank gelet op voorgaande overwegingen niet aannemelijk. Het procesdossier bevat hiervoor ook geen aanwijzingen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het dan ook niet anders zijn dan dat [slachtoffer] heeft verklaard over een ervaring die zij daadwerkelijk heeft doorgemaakt. Dat er in de opvolgende verklaringen van [slachtoffer] op (ondergeschikte) punten verschillen naar voren komen, rechtvaardigt niet de conclusie dat de verklaring van [slachtoffer] in haar geheel niet (voldoende) betrouwbaar moet worden geacht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt.
Steunbewijs
In zedenzaken doet zich veelal de situatie voor dat naast het slachtoffer en de verdachte geen getuigen aanwezig zijn geweest bij de veronderstelde ontuchtige handelingen. Ook in deze zaak is dit het geval. De belastende verklaring van [slachtoffer] staat daardoor lijnrecht tegenover de ontkennende verklaring van verdachte. Volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), kan de rechter het bewijs dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd, niet uitsluitend baseren op de verklaring van één getuige (het slachtoffer). Er moet, met andere woorden, ander bewijsmateriaal zijn dat de verklaring van het slachtoffer voldoende ondersteunt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is daarbij niet vereist dat de (ten laste gelegde) ontuchtige handelingen - hier het knijpen in en wrijven over de borsten en het wrijven over de (bedekte) billen en vagina door verdachte - als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal. Voldoende kan zijn dat de verklaring van het slachtoffer op bepaalde, specifieke punten wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Voorwaarde hierbij is wel dat dit steunbewijs afkomstig is van een andere bron dan het slachtoffer en dat er niet een te ver verwijderd verband bestaat tussen de verklaring van het slachtoffer en het steunbewijs. Dit steunbewijs kan volgens
vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ook bestaan uit een verklaring van een getuige over door hem of haar waargenomen emoties bij het slachtoffer vlak na het moment dat de ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden. Dit is het geval indien de emotionele gemoedstoestand (of de eventuele gedragsverandering) die de getuige (disclosure-getuige) bij het slachtoffer heeft waargenomen, niet anders kan worden opgevat dan als een bevestiging van de verklaringen van het slachtoffer. Het tijdsverloop tussen de ontuchtige handelingen en de waargenomen emoties is daarbij relevant.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun in andere bewijsmiddelen.
Allereerst wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door de verklaring van haar moeder, [naam] (hierna: aangeefster) en de WhatsAppberichten die [slachtoffer] aan haar heeft verstuurd. De verklaring van aangeefster berust niet alleen op informatie die zij van [slachtoffer] heeft verkregen (de auditu), maar zij verklaart ook over de emoties die zij zelf bij [slachtoffer] heeft waargenomen op het moment dat [slachtoffer] haar vertelde wat er tussen haar en verdachte zou zijn voorgevallen. Aangeefster verklaart dat [slachtoffer] op zondagavond door verdachte is afgezet bij de woning van haar broer (de oom van [slachtoffer] ). Bij binnenkomst vertelde [slachtoffer] haar dat ze met haar wilde praten en dat ze moest beloven niet boos te worden. [slachtoffer] heeft vervolgens verteld dat verdachte op vrijdagavond aan haar had gezeten. Ze ging daarbij met haar hand langs haar borsten en vagina. Volgens aangeefster was [slachtoffer] tijdens het vertellen overstuur en zij huilde heel erg. [slachtoffer] zei daarnaast steeds sorry. Ook in de auto moest [slachtoffer] steeds huilen. [slachtoffer] was bang dat aangeefster boos op haar was en zei dat ze zich vies voelde. Die zondagavond heeft [slachtoffer] meerdere WhatsAppberichten aan haar moeder verstuurd. In deze berichten is (onder meer) het volgende te lezen: “
Sorry mama Dat ik je boos heb gemaakt”, en: “
Ja wel ik voel me zo vies nu ik ben egt een kut kind”. Naar het oordeel van de rechtbank bevestigen deze WhatsAppberichten de verklaring van de moeder van [slachtoffer] over de emoties die zij eerder die avond bij [slachtoffer] heeft waargenomen. Daarnaast komt de wijze waarop [slachtoffer] aan haar moeder beschrijft hoe verdachte haar heeft aangeraakt overeen met de wijze waarop ze dit in het studioverhoor ook aan verbalisant heeft verteld (voordoen met de handen). De rechtbank is dan ook van oordeel dat de eigen waarneming van de moeder van [slachtoffer] over haar gedrag en emoties voldoende objectief is en in direct verband staat tot de verklaring van [slachtoffer] over de (ten laste gelegde) ontuchtige handelingen door verdachte.
Daarnaast wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door de verklaring van getuige [naam] , de oom van [slachtoffer] (hierna: de getuige). Ook hij verklaart over door hem zelf waargenomen emoties bij [slachtoffer] tijdens de disclosure. De getuige verklaart dat [slachtoffer] , direct nadat zij door verdachte bij zijn woning was afgezet, aan haar moeder vroeg mama wil je even met me meelopen, want ik moet wat tegen je zeggen. Hij zag dat [slachtoffer] toen al betraande ogen had. Toen [slachtoffer] kort daarna de woonkamer binnenkwam hoorde hij [slachtoffer] huilend en heel verdrietig zeggen dat verdachte aan haar had gezeten. Hij zag dat ze daarbij wreef over haar borsten en heup. Ook tegen haar oom beschrijft [slachtoffer] de door verdachte verrichte ontuchtige handelingen op dezelfde wijze als in het studioverhoor. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook de eigen waarneming van de oom van [slachtoffer] over haar gedrag en emoties voldoende objectief is en in direct verband staat tot de verklaring van [slachtoffer] over de (ten laste gelegde) ontuchtige handelingen door verdachte.
Dat de emoties van [slachtoffer] niet direct na het (ten laste gelegde) ontuchtige handelen zijn waargenomen, doet naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan de bewijswaarde van die waarnemingen. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat het enkele tijdsverloop van meer dan 24 uur niet reeds dwingt tot de conclusie dat de waargenomen emoties in een te ver verwijderd verband staan tot de ten laste gelegde gedragingen. De rechtbank acht dit tijdsverloop in onderhavige
zaak zelfs begrijpelijk en invoelbaar. [slachtoffer] , destijds een jong meisje van tien jaar oud, verbleef in het kader van een omgangsregeling het hele weekend bij verdachte. Gedurende dit weekend bevond zij zich ten opzichte van verdachte derhalve in een kwetsbare en afhankelijke positie. Het moment dat zij door verdachte bij de woning van haar oom was afgezet, was voor [slachtoffer] dan ook het eerste moment waarop zij (buiten de aanwezigheid van verdachte) over de gebeurtenissen
konvertellen. Er is voorts geen alternatieve verklaring voor de emotionele gemoedstoestand van [slachtoffer] aannemelijk geworden. Verdachte heeft ter terechtzitting zelf verklaard dat er in het weekend niets zou zijn voorgevallen dat de emoties van [slachtoffer] kan verklaren. Ook in de auto zou er tussen hen geen ruzie geweest.
Nu de door aangeefster en de getuige waargenomen emoties bij [slachtoffer] binnen de context van de gebeurtenissen voldoende objectief en zelfstandig zijn én in een direct verband staan tot de verklaring van [slachtoffer] over de (ten laste gelegde) ontuchtige handelingen door verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster en de getuige niet anders kunnen worden opgevat dan als een bevestiging van de verklaring van [slachtoffer] . Deze verklaringen kunnen daarom worden gebruikt als steunbewijs.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] die bewuste vrijdagavond naast hem in zijn bed heeft geslapen. Voor wat betreft de context waarbinnen de ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden, wordt de verklaring van [slachtoffer] derhalve ook ondersteund door de verklaring van verdachte. Verdachte ontkent echter ontuchtige handelingen te hebben gepleegd. Aan deze ontkenning heeft verdachte ter terechtzitting geen verdere inhoud of context kunnen geven. Verdachte heeft (stellig) verklaard dat het niet mogelijk is dat hij per ongeluk tegen [slachtoffer] is aangerold, ook niet in zijn slaap. Er is gedurende het weekend ook helemaal niets tussen hem en [slachtoffer] voorgevallen, ook geen ruzie. Hij heeft zelf ook niets aan [slachtoffer] gemerkt. Op de vraag van de rechtbank hoe het kan dat [slachtoffer] direct nadat zij door verdachte bij haar moeder was afgezet in huilen uitbarstte, heeft verdachte geen antwoord kunnen geven. De ontkennende verklaring van verdachte biedt naar het oordeel van de rechtbank daarom (te) weinig tegenwicht tegen de (betrouwbare) gedetailleerde verklaring van [slachtoffer] en het hierboven weergeven steunbewijs.
Conclusie
Op basis van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is en op specifieke punten voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat aan het bewijsminimum is voldaan. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 februari 2024, opgenomen op pagina 47 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100/2024024962 (onderzoek [naam] ) d.d. 6 maart 2024, inhoudend als verklaring van verbalisant [naam] :
V: [slachtoffer] , waar kom je over praten? A: Over wat papa allemaal heeft gedaan.
V: Hé, vertel mij eens alles over wat papa heeft gedaan?
A: Nou, papa heeft aan mij gezeten op plekken wat niet hoort. En dat zijn dus ook wel privé plekjes.
V: Wat bedoel jij met privéplekjes?
A: Nou, bij mijn kont, bij mij hier en hier...
O: De getuige doet haar rechterhand richting haar kruis, vervolgens doet de getuige dezelfde hand richting haar borst.
V: En dan was ja aan hier, en hoe noem je dit? A: Borsten.
V: En dan wijs je ook naar onderen. En hoe noem je dat? A: Ja, ik noem het altijd plasser.
V: Hé, en waar was jij toen, toen dat gebeurde? A: Toen lag ik naast papa in zijn bed.
V: We beginnen even bij het begin, hè. hij raakte eerst mijn borst aan. En welke borst raakt 'ie dan aan? A: De linker.
V: De linker. Oké. En wat doet die hand dan precies?
A: Toen begon die bij mijn borsten ging die d'r in knijpen, en daarna een soort van wrijven. V: Doe eens voor hoe papa dat deed?
A: Wrijven deed die zo.
O: De getuige doet haar rechterhand op haar linker pols en maakt een wrijvende beweging. A: En ja, knijpen dat weet ik niet.
V: Want hoe zit het met de kleren? Hoe komt die hand daar? A: Die ging dus onder mijn nachtjapon.
A: En ja, toen ging die dus naar mijn kont.
V: En wat doet papa zn hand dan bij jouw kont? A: Toen ging die daar dus wrijven.
O: De getuige maakt met haar rechterhand een wrijvende beweging over haar linke pols. V: Als je je kont hebt, waar ligt papa zn hand dan? Waar op je kont?
A: Op de linker bil, en dan in het midden.
V: Is het dan op jouw broekje, of onder jouw broekje? A: Op mijn kont is dus op mijn broekje.
V: En als papa bij jouw plasser zit, waar is papa zn hand dan precies?
A: Nou, ehm... ja, hij zat gewoon echt overal. En ja, dat vond ik dus echt niet leuk.
V: Hé, en die hand van papa, hè, zat die dan bij jouw broekje? Je zegt van bij de kont was het gewoon op het broekje. En bij de plasser?
A: Ook op het broekje.
V: Oké. En waar raakt papa zijn hand jou dan aan? Is dat aan de voorkant, is het d'r tussen? A: Voorkant.
V: Aan de voorkant.
V: En wat doet die hand van papa dan precies? A: Toen begon hij ook daar te wrijven.
O: De getuige legt haar rechterhand op haar linker pols, en beweegt haar rechterhand vervolgens meerdere malen van haar onderarm in de richting van haar vingertoppen.
V: En op- en neergaande beweging. A: Ja.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 31 januari 2024, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
[slachtoffer] is zondagavond bij mijn broer thuis gebracht door [verdachte] . [slachtoffer] vertelde dat ze met mij wilde praten en dat ik moest beloven niet boos te worden. Ze vertelde dat haar vader aan haar
had gezeten. Ik vroeg toen hoe? Toen deed ze voor met haar hand langs haar zij en haar borsten en haar plassertje. [slachtoffer] zei dat ze er wakker van geworden was maar dat ze net deed alsof ze sliep. Ze was helemaal overstuur. Ze huilde toen heel erg. [slachtoffer] zegt steeds sorry tegen mij. In de auto moest ze ook steeds maar huilen. Ze is bang dat ik boos op haar ben en ze zegt dat ze zich vies voelt.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een foto van een WhatsAppgesprek gemaakt van de telefoon van [naam] , als bijlage bij het naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2024, opgenomen op pagina 31 e.v. (inclusief bijlagen) van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Zondag
[slachtoffer] : Sorry mama Waarvoor sorry???
[slachtoffer] : Dat ik je boos gemaakt hebt Geen sorry
Ik ben niet boos op jou!!!!! Wil niet dat je dat denkt Ben trots op jou!!!
[slachtoffer] : Ja wel ik voel me zo vies nu ik ben egt een kut kind
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 9 februari 2024, opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Toen [slachtoffer] binnenkwam vroeg [slachtoffer] aan haar moeder: “mama wil je even met me meelopen, want ik moet je wat zeggen.” Ik zag toen al dat [slachtoffer] betraande ogen had. Toen ze terug kwamen in de kamer hoorde ik [slachtoffer] zeggen, huilend en heel verdrietig, dat ze elke dag naast haar vader moet gaan slapen en dat hij aan haar had gezeten. Ik zag dat ze daarbij wreef over haar borsten en ook aan haar rechterheup. Ze was helemaal in tranen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 26 januari 2024 tot en met 28 januari 2024 te Assen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2013, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
  • knijpen in en wrijven over haar (bedekte) borsten, en
  • wrijven over haar (bedekte) billen, en
  • wrijven over haar (bedekte) vagina.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen, waarvan 49 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en
  • een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis indien de taakstraf niet of niet naar behoren is verricht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om
-bij een bewezenverklaring
-een taakstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een gevangenisstraf van één dag.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 27 september 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 maart 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn dochter, [slachtoffer] . Terwijl [slachtoffer] naast verdachte in zijn bed (ogenschijnlijk) lag te slapen, heeft hij haar borsten, billen en vagina betast. Met dit handelen heeft verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden en het vertrouwen dat [slachtoffer] in hem als haar vader had, ernstig beschaamd. De ontuchtige handelingen hebben voorts plaatsgehad in de woning van verdachte, bij uitstek
de plek waar [slachtoffer] veiligheid, geborgenheid en bescherming had moeten vinden. Verdachte heeft hier geen oog voor gehad en heeft zijn eigen behoeften boven de belangen van [slachtoffer] gesteld. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt hoe groot de impact van het handelen van verdachte op [slachtoffer] is geweest. Zij heeft zich boos, verdrietig, vies en schuldig gevoeld. Voor haar gevoel is zij haar vader kwijtgeraakt. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte (het strafblad) van 10 maart 2025. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf. Het strafblad van verdachte werkt bij het bepalen van de (hoogte van de) straf dan ook niet strafverzwarend.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 27 september 2024. Uit dit rapport volgt dat geen sprake is van problematiek op de verschillende leefgebieden. Verdachte heeft een vaste baan, een eigen woning en een goede band met zijn moeder en stiefvader. Er is voorts geen sprake van een schuldenlast of middelengebruik. Omdat verdachte de ontuchtige handelingen ontkent, heeft de reclassering geen (eigen) oordeel over het recidiverisico kunnen geven. De bij verdachte afgenomen zedengerichte risicotaxatie-instrumenten laten evenwel een laag risico op recidive zien. Dat verdachte zijn leven (relatief) goed op de rit heeft, weegt de rechtbank bij het bepalen van (de hoogte van de straf) in het voordeel van verdachte mee. Daarnaast heeft de rechtbank oog voor het feit dat het handelen van verdachte ook voor hemzelf grote gevolgen heeft gehad. Zo is verdachte in een sociaal isolement geraakt en heeft hij geen contact meer met [slachtoffer] , wat hem zichtbaar verdriet doet. Tegelijkertijd heeft verdachte ter terechtzitting geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Door de ontkennende houding van verdachte heeft de rechtbank ook geen zicht kunnen krijgen op wat hem heeft gedreven om het bewezenverklaarde feit te plegen. Ook heeft hij er geen blijk van gegeven dat hij heeft nagedacht over de (nadelige) gevolgen daarvan voor [slachtoffer] en lijkt de impact die dit handelen ook daadwerkelijk op [slachtoffer] heeft gehad niet goed tot hem door te dringen. Deze proceshouding weegt de rechtbank bij het bepalen van (de hoogte van) de straf in het nadeel van verdachte mee.
De straf
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank het taakstrafverbod, zoals neergelegd in artikel 22b Wetboek van Strafrecht (Sr), niet van toepassing op onderhavig feit. Het handelen van verdachte heeft weliswaar een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] , maar deze inbreuk is niet van zodanige aard geweest dat deze gekwalificeerd kan worden als ernstige inbreuk in de zin van artikel 22b Sr. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat het wrijven over de billen en vagina van [slachtoffer] over de kleding heen en eenmalig heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht voorts een gevangenisstraf, ook in (grotendeels) voorwaardelijke vorm, niet passend. Verdachte is een
first offenderdie zijn leven op orde lijkt te hebben en de (zedengerichte) risicotaxatie-instrumenten laten een laag risico op recidive zien. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot een andere strafoplegging dan door de officier van justitie is geëist. Alles afwegende, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uren passend en geboden. Deze straf doet naar het oordeel van de rechtbank voldoende recht aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de gevolgen die het feit voor [slachtoffer] heeft gehad.

Benadeelde partij

[naam] heeft zich, als wettelijk vertegenwoordiger (op grond van artikel 1:245 lid 4 BW) van haar dochter, benadeelde partij [slachtoffer] , in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
Gevorderd wordt een bedrag van 2.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van een immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de hoogte van het door de benadeelde partij gevorderde bedrag, heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de immateriële schadevergoeding dient te worden verlaagd tot een bedrag van 1.000,
-omdat de aangehaalde jurisprudentie niet overeenkomt met het ten laste gelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank zal bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. Rekening houdend met de aard en de ernst van het delict en de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij, acht de rechtbank toekenning van een bedrag van 1.000,
-billijk. Voor het overige deel zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte aan de benadeelde partij een schadevergoeding moet betalen van 1.000,
-vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 januari 2024. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam] , toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 1.000,- (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 januari 2024 tot de dag van algehele voldoening.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af.
Wijst toe de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.000,- (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Lange, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. A.S. Venema-Dietvorst, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 mei 2025.
Mr. Van Bruggen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.