ECLI:NL:RBNNE:2025:1774

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
18.276316.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het handelen in harddrugs met een taakstraf van 240 uren

Op 14 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het handelen in harddrugs, specifiek cocaïne en heroïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, conform het afdoeningsvoorstel dat was gemaakt in overleg met het Openbaar Ministerie. De verdachte, geboren in 2003, was aanwezig tijdens de zitting en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.P.M. Canoy. De officier van justitie, mr. D.P. Menting, heeft veroordeling gevorderd en de rechtbank heeft het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen geacht. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk verkopen en afleveren van cocaïne en heroïne in de periode van 19 augustus 2021 tot en met 19 oktober 2021 te Sneek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet heeft gerealiseerd dat zijn handelen schadelijk was voor de gezondheid van anderen en dat hij enkel handelde uit financieel gewin. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft de gemaakte procesafspraken in acht genomen en geoordeeld dat deze recht doen aan de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft de taakstraf opgelegd met inachtneming van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, die in mindering zal worden gebracht op de taakstraf.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-276316-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 14 februari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 januari 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2021 tot en met 19 oktober 2021 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (telkens) heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) heroïne, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de bewijsmiddelen toe zoals die zullen worden opgenomen in de eventueel later op te maken aanvulling van dit vonnis. Deze bewijsmiddelen bevatten de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 19 augustus 2021 tot en met 19 oktober 2021 te Sneek, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd, hoeveelheden cocaïne en heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Procesafspraken

Het verloop van de procesafspraken
In de aanloop naar de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van onderhavige strafzaak hebben het Openbaar Ministerie en de verdediging de mogelijkheden besproken van het maken van procesafspraken. Bij e-mail van 9 januari 2025 heeft de officier van justitie de rechtbank de overeenkomst tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging inzake de gemaakte procesafspraken doen toekomen. In de overeenkomst is onder meer de gezamenlijke zienswijze over de beoordeling van het ten laste gelegde feit en de op te leggen straf neergelegd. De overeenkomst is op 6 januari 2025 ondertekend door verdachte, op 8 januari 2025 door de raadsman van verdachte, mr. B. Canoy, en op 9 januari 2025 door de officier van justitie, mr. D.P. Menting. In de overeenkomst is vermeld dat het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben gesteld meerwaarde te zien in het maken van procesafspraken. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de procesafspraken.
De inhoud van de procesafspraken
Het afdoeningsvoorstel dat aan de rechtbank is voorgelegd, houdt concreet in dat:
de verdediging geen bewijsverweren zal voeren en ingediende onderzoekswensen zal intrekken;
verdachte geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken;
het Openbaar Ministerie ter terechtzitting zal rekwireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van het ten laste gelegde feit zoals opgenomen in het afdoeningsvoorstel en een strafeis zal vorderen van een taakstraf van 240 uren;
het Openbaar Miniserie geen vordering tot ontneming zal aankondigen of aanhangig zal maken.
Voorts is in het afdoeningsvoorstel opgenomen dat verdachte en het Openbaar Ministerie uitspreken voornemens te zijn geen hoger beroep in te stellen, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de inhoud van het voorstel.
Het kader van de procesafspraken
De rechtbank stelt voorop dat het maken van procesafspraken is toegestaan en dat de totstandkoming daarvan betekenis kan hebben voor de beslissingen die de strafrechter neemt, ondanks dat er thans nog geen wettelijke regeling is die voorziet in procesafspraken.1 Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2022 volgt dat procesafspraken geen afbreuk doen aan de autonome positie van de strafrechter. De strafrechter is niet gebonden aan de procesafspraken. De strafrechter blijft er namelijk verantwoordelijk voor dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende regelingen, in het bijzonder de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en de eisen van een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). De strafrechter kan uitsluitend acht slaan op gemaakte procesafspraken indien gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen uit art. 6 EVRM. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat doorgaans in procesafspraken wordt opgenomen dat verdachte afziet van het uitoefenen van bepaalde verdedigingsrechten. De Hoge Raad heeft in het arrest een aantal punten geformuleerd aan de hand waarvan de strafrechter die waarborg kan toetsen. De strafrechter dient te onderzoeken of verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.2 Om dit te kunnen toetsen is in beginsel vereist dat verdachte ter terechtzitting aanwezig is en gedurende het gehele proces wordt bijgestaan door een advocaat.
De behandeling ter terechtzitting
De rechtbank heeft op de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van 31 januari 2025 de procesafspraken besproken, zoals deze zijn vervat in de ondertekende overeenkomst. De officier van justitie heeft de achterliggende redenen voor het maken van de procesafspraken toegelicht. Daarbij heeft de officier van justitie aangegeven dat de procesafspraken vooral zijn gemaakt vanuit het oogpunt van efficiëntie.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij goed heeft begrepen wat de gemaakte procesafspraken inhouden, wat de gevolgen daarvan zijn en dat hij vrijwillig heeft meegewerkt aan de totstandkoming van het afdoeningsvoorstel. Daarnaast heeft de verdediging ter terechtzitting de eerder ingediende onderzoekswensen ingetrokken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aldus vrijwillig en op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan hetgeen in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in de overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van bepaalde verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, zoals neergelegd in art. 6 EVRM. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte gedurende het proces is bijgestaan door zijn advocaat. Ter terechtzitting heeft de rechtbank benadrukt dat zij geen partij is bij de gemaakte procesafspraken en dat zij daaraan niet gebonden is.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de afspraken, gelet op de artikelen 348 en 350 Sv, stand kunnen houden.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat zij acht kan slaan op de gemaakte procesafspraken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de gemaakte procesafspraken, gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de eis van de officier van justitie, die in overeenstemming is met de gemaakte procesafspraken, te volgen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gedurende een periode van twee maanden verkopen van cocaïne en heroïne. Door zo te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit en de daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit. Bovendien heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het gebruik van verdovende middelen, terwijl algemeen bekend is dat harddrugs zoals cocaïne en heroïne zeer schadelijk zijn voor de gezondheid. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich kennelijk geen rekenschap heeft gegeven van deze nadelige effecten en dat hij enkel heeft gehandeld uit financieel gewin.
Persoon van de verdachte
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van 3 december 2024. Uit die documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
De rechtbank beschikt niet over een reclasseringsrapport over verdachte, aangezien hij geen gehoor heeft gegeven aan de oproepen van de reclassering.
Op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de door het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken. Het afdoeningsvoorstel doet naar
het oordeel van de rechtbank voldoende recht aan de aard en de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking
genomen dat het feit in 2021 is begaan en dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De rechtbank heeft daarnaast in aanmerking
genomen dat het voorstel niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling dient, maar ook een effectieve afdoening van de zaak. Het Openbaar Ministerie en de verdediging zijn immers overeengekomen dat zij voornemens zijn geen hoger beroep in te stellen, indien de
rechtbank komt tot een bewezenverklaring en een strafoplegging conform de procesafspraken. Een eventuele procedure in hoger beroep zal daardoor uitblijven en de op te
leggen straf kan daardoor onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd. Daarmee doen de procesafspraken naar het oordeel van de rechtbank tevens recht aan de belangen van de
maatschappij.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande overeenkomstig het afdoeningsvoorstel aan verdachte een taakstraf opleggen van 240 uren. Daarbij bepaalt de rechtbank dat de dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht bij de uitvoering van de taakstraf in mindering zal worden gebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op:
  • de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
  • de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf voor de duur van 240 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. M.E. Joha en mr. L. Potijk, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Toussaint, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 februari 2025.
1. HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252,
NJB2022/2260.
2 HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, r.o. 5.4.3,
NJB2022/2260.