ECLI:NL:RBNNE:2025:1781

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
18.005770.25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met een valse sleutel en afwijzing van de ISD-maatregel

Op 25 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met een valse sleutel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, maar heeft in afwijking van de eis van de officier van justitie de ISD-maatregel niet opgelegd. De rechtbank oordeelde dat niet voldaan was aan de criteria uit de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers voor het opleggen van deze maatregel. De verdachte had op 6 januari 2025 in Drachten een auto gestolen door gebruik te maken van een valse sleutel. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten. De rechtbank concludeerde dat de ISD-maatregel niet kon worden opgelegd, omdat de verdachte niet voldeed aan de definitie van een 'zeer actieve veelpleger'. De rechtbank heeft de gevangenisstraf van 4 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-005770-25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 25 maart 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 maart 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.J. Kuiters, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. Hellinga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 januari 2025 te Drachten, gemeente Smallingerland een auto (kenteken: [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door gebruik te maken van een autosleutel tot welk gebruik hij, verdachte, niet gerechtigd was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 maart 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 7 januari 2025, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2025005563 van 7 januari 2025, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 6 januari 2025 te Drachten, een auto (kenteken: [kenteken] ) die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door gebruik te maken van een autosleutel tot welk gebruik hij niet gerechtigd was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte formeel voldoet aan de wettelijke criteria voor het opleggen van de ISD- maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat hoewel verdachte de ISD-maatregel liever niet opgelegd krijgt, er op dit moment geen passend alternatief is. Alleen binnen het kader van de ISD-maatregel is stabilisatie mogelijk. Formeel is voldaan aan de wettelijke criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel. Het is aan de rechtbank om te beoordelen of de ISD-maatregel wenselijk en noodzakelijk is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting de rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 6 januari 2025 schuldig gemaakt aan diefstal van een auto. Het slachtoffer had per ongeluk de sleutels van zijn woning en van zijn auto aan de buitenkant van zijn voordeur laten hangen.
Verdachte heeft de sleutels gepakt en is vervolgens met de auto weggereden. Dankzij een AirTag die aan de sleutelbos hing, kon het slachtoffer achterhalen waar de auto zich bevond. Toen het slachtoffer ter plaatse kwam bij zijn auto, trof hij verdachte aan op de achterbank. Er was schade ontstaan aan de band en de velgen van de auto. Naar eigen zeggen heeft verdachte de auto gestolen omdat hij op zoek was naar een slaapplek. Met zijn handelen heeft verdachte laten zien dat hij geen respect heeft voor andermans eigendommen. Daarnaast heeft verdachte overlast veroorzaakt bij het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van verdachte
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van 14 januari 2025. Uit die documentatie blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren veelvuldig is veroordeeld wegens vermogensdelicten. In 2021 is verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. De eerdere veroordelingen en de ISD-maatregel hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op het reclasseringsadvies van GGZ Verslavingszorg Noord-Nederland van 7 maart 2025. Uit het advies blijkt dat de reclassering het risico op recidive bij verdachte inschat als hoog. Verdachte is al jarenlang bekend bij de reclassering en hulpverlening. Bij verdachte is sprake van middelenproblematiek, LVB-problematiek en psychiatrische problematiek. Door de combinatie van enerzijds een gebrekkig ziektebesef en probleeminzicht en anderzijds de overschatting van de eigen mogelijkheden, is verdachte in de afgelopen jaren niet ontvankelijk geweest voor de noodzakelijke zorg. Verdachte heeft sinds mei 2014 de veelplegerstatus en hij is in 2021 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. De klinische opname in 2022 na de ISD-maatregel in combinatie met het innemen van antipsychotica leek aanvankelijk een positieve invloed te hebben. Dit bleek echter van korte duur te zijn en heeft niet geleid tot een duurzame en bestendige positieve gedragsverandering en het uitblijven van recidive. De reclassering schat een blijvende positieve gedragsverandering zonder een forensisch kader in als vrijwel onmogelijk. Dit vanwege het ontbreken van beschermende factoren en de zorgmijdende houding van verdachte. Omdat verdachte niet openstaat voor een klinische opname is volgens de reclassering de ISD-maatregel de enige mogelijkheid om tot gedragsverandering bij verdachte te komen en het recidiverisico te verminderen. Binnen deze maatregel kan verdachte tijdens de extramurale fase een klinische behandeling en een eventuele noodzakelijke ambulante behandeling volgen. Als dit onverhoopt stagneert of voortijdig negatief wordt beëindigd door toedoen van verdachte, levert de ISD-maatregel in ieder geval een bijdrage aan het verminderen van de maatschappelijke overlast omdat verdachte geen strafbare feiten kan plegen.
De rechtbank heeft tot slot gelet op de ter zitting gegeven toelichting van de deskundige. De deskundige heeft naar voren gebracht dat de ISD-maatregel op dit moment het meest passend is. Verdachte is ook aangemeld bij het Veiligheidshuis en daar wordt besproken wat een passend zorgaanbod is. Gelet op de problematiek van verdachte is er na de ISD-maatregel waarschijnlijk een zorgkader nodig vanuit de Wet zorg en dwang.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank dient te beoordelen of aan de vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan. Allereerst dient voldaan te zijn aan de wettelijke vereisten van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarnaast vordert het openbaar ministerie ingevolge de “Richtlijn voor strafvordering bij
meerderjarige veelplegers” van het openbaar ministerie de ISD-maatregel uitsluitend indien is voldaan aan voornoemde wettelijke vereisten en verdachte kan worden aangemerkt als een “zeer actieve veelpleger”. Een zeer actieve veelpleger wordt in de richtlijn omschreven als een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden. Daarbij moet worden teruggerekend vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
De rechtbank constateert dat aan de vereisten is voldaan die artikel 38m Sr stelt aan het opleggen van de ISD-maatregel, maar dat niet is voldaan aan de in voornoemde richtlijn genoemde definitie van een zeer actieve veelpleger. Er is namelijk niet voldaan aan het vereiste dat, teruggerekend vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit, er in de afgelopen vijf jaren processen-verbaal zijn opgemaakt tegen verdachte voor meer dan tien misdrijffeiten. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat in de afgelopen vijf jaren processen-verbaal zijn opgemaakt tegen verdachte voor tien misdrijffeiten, waarbij het onderhavige feit is meegerekend. De richtlijn vereist dat er sprake moet zijn van méér dan tien misdrijffeiten, wat hier dus niet het geval is.
De Hoge Raad heeft overwogen dat de richtlijn een aanwijzing is als bedoeld in artikel 130, vierde lid van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO).1 De richtlijn moet worden beschouwd als recht in de zin van artikel 79 Wet RO. De richtlijn bevat door het College van procureurs-generaal vastgestelde en behoorlijk bekend gemaakte regels over de uitoefening van het beleid van het openbaar ministerie.
Weliswaar kan de richtlijn niet gelden als een algemeen verbindend voorschrift, maar het openbaar ministerie is op grond van de beginselen van een behoorlijke procesorde wel aan de richtlijn gebonden. De regels die in de richtlijn staan kunnen door hun inhoud en strekking geschikt zijn om als rechtsregels te worden toegepast.
In voornoemde richtlijn staan strikte grenzen over wanneer het openbaar ministerie oplegging van de ISD- maatregel mag vorderen. Gelet hierop staan de beginselen van een behoorlijke rechtspleging eraan in de weg dat de rechter die vaststelt dat een vordering is gedaan in strijd met de richtlijn toch de ISD- maatregel oplegt.2
De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat de ISD-maatregel niet aan verdachte kan worden opgelegd.
Gevangenisstraf
De rechtbank constateert dat de reclassering geen advies heeft uitgebracht over een andere afdoening dan de ISD-maatregel. De rechtbank heeft wel uit de toelichting van de reclassering op de zitting vernomen dat verdachte bij het Veiligheidshuis is aangemeld en dat de mogelijkheden van een civiele zorgmachtiging in aansluiting op vrijheidsbeneming worden besproken. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is, gelet op de justitiële documentatie van verdachte en de veelvuldige eerdere veroordelingen wegens vermogensdelicten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van deze uitspraak geldt.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.P. Eckert, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. M.J. Dijkstra, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Toussaint, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2025.
1. Zie HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9943,
NJB 2009/1434.
2 Zie HR 15 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9885,
NJB 2011,536.