ECLI:NL:RBNNE:2025:1784

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
18.225652.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes en wapenbezit in Leeuwarden

Op 25 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en wapenbezit. De verdachte heeft haar ex-vriendin meerdere keren met een mes gestoken en haar geschopt en geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, waarbij zij voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij werd volledig toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar jeugdige leeftijd en psychische stoornis. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat de verdachte begeleiding en behandeling zou krijgen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-225652-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 25 maart 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 maart 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. Hellinga.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in de periode 11 juli 2024 22.40 uur tot en met 12 juli 2024 00.10 uur te Leeuwarden, in de (hal van de) woning [adres] alhier, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte die [slachtoffer] met een mes in de rug en/of aan de rechterzijde van het lichaam (ter hoogte van de borst) gestoken en/of in het gezicht gestoken en/of gesneden en/of meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of gezicht en/of tegen de borst, althans het lichaam getrapt en/of geschopt en/of geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in de periode 11 juli 2024 22.40 uur tot en met 12 juli 2024 00.10 uur te Leeuwarden, in de (hal van de) woning [adres] alhier, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte die [slachtoffer] met een mes in de rug en/of aan de rechterzijde van het lichaam (ter hoogte van de borst) gestoken en/of in het gezicht gestoken en/of gesneden en/of meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of gezicht en/of tegen de borst, althans het lichaam getrapt en/of
geschopt en/of geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 11 juli 2024 te Leeuwarden, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een zakmes, merk Sencys zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat op grond van de aangifte, de deels bekennende verklaring van verdachte, de getuigenverklaring van [getuige] , het forensisch geneeskundig letselverslag en het proces-verbaal van de politie bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft geslagen, geschopt en gestoken met een mes in haar rug, zij en gezicht. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster als gevolg van de messteken in de vitale lichaamsdelen zou komen te overlijden.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte met haar handelen geen opzet ook niet in voorwaardelijke zin heeft gehad op de dood van aangeefster. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Omdat verdachte de feitelijke handelingen, met uitzondering van het schoppen en slaan, duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 maart 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 12 juli 2024, opgenomen op pagina 95 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer 2024186031 en onderzoeksnaam CARVER van 1 augustus 2024, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
een geschrift, te weten een Forensisch Geneeskundig Letselverslag met onbekende datum, datum van het onderzoek 13 juli 2024, opgenomen op pagina 109 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt en ondertekend door S.H. Estourgie, forensisch arts i.o., inhoudend zijn of haar bevindingen.

Nadere bewijsoverwegingen

Schoppen en slaan
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar ook heeft geschopt en geslagen. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat zij aangeefster alleen heeft gestoken met een mes en dat zij haar niet heeft geschopt en geslagen. De rechtbank neemt op dit punt de verklaring van aangeefster als uitgangspunt. Haar verklaring wordt ondersteund door het forensisch geneeskundig letselverslag waarin is beschreven dat een onderhuidse bloeduitstorting is waargenomen op de rechterbovenarm van aangeefster. Uit het letselverslag volgt dat bloeduitstortingen kunnen worden verklaard door geweld dat onder meer bestaat uit slaan of schoppen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook heeft geschopt en geslagen.
Voorwaardelijk opzet
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat verdachte opzet op het overlijden van aangeefster heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet (de bedoeling) heeft gehad op de dood van aangeefster, zodat zij dient te beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier het overlijden van aangeefster aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat verdachte de wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in een donkere en kleine gang aangeefster meermalen heeft gestoken met een mes waarvan het lemmet zes centimeter was. Toen aangeefster op de grond was gevallen, heeft verdachte haar nog een keer gestoken. Ook heeft verdachte haar geslagen en geschopt. Verdachte heeft aangeefster met het mes geraakt in de rug, de rechterzijde van het lichaam en in het gezicht. Als gevolg daarvan heeft aangeefster steekverwondingen opgelopen in haar rug, haar rechterzijde van het lichaam en in haar mondhoek. Daarnaast heeft aangeefster een klaplong opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een aanmerkelijke kans dat aangeefster zou komen te overlijden als gevolg van het door verdachte met een mes steken in de rug, de zij en het gezicht van aangeefster. Bovendien was deze kans voor verdachte voorzienbaar. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in voornoemde lichaamsdelen meerdere vitale organen en structuren bevinden. Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte met het mes heeft gestoken, had zij die organen en structuren zo maar kunnen raken. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de gedragingen van verdachte dan ook naar hun uiterlijke verschijningsvorm aangemerkt te worden als zozeer gericht op de dood van aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever en verwerpt het verweer van de raadsman hieromtrent.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 maart 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 juli 2024, opgenomen op pagina 178 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair ten laste gelegde feit en het onder 2. ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
zij in de periode van 11 juli 2024 22.40 uur tot en met 12 juli 2024 00.10 uur te Leeuwarden, in de hal van de woning [adres] alhier, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
immers heeft verdachte die [slachtoffer] met een mes in de rug en aan de rechterzijde van het lichaam gestoken en in het gezicht gestoken en meermalen tegen het lichaam geschopt en geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
zij op 11 juli 2024 te Leeuwarden, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een zakmes merk Sencys zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen heeft gedragen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair Poging tot doodslag.
Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden verbonden met een proeftijd van 3 jaren. Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd. De raadsman heeft alleen naar voren gebracht dat verdachte zich kan vinden in de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en dat de verdediging eveneens voor toepassing van artikel 9a Sr is voor het onder 2. ten laste gelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting de rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op de avond van 11 juli 2024 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van haar ex-partner. Het slachtoffer had de relatie enkele dagen daarvoor beëindigd. Op de bewuste avond is verdachte naar het huis van het slachtoffer gegaan om afscheid te nemen en haar spullen op te halen. Tijdens het afscheid in de gang van de woning stak verdachte het slachtoffer meerdere keren met het mes dat zij bij zich had en schopte en sloeg zij haar. Als gevolg van het handelen van verdachte liep het slachtoffer blauwe plekken en steekwonden op in haar rug, haar rechterzijde van het lichaam en in de mondhoek, waarbij de spier van haar mond zelfs was doorgesneden. Ook liep het slachtoffer een klaplong op. Door zo te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer in ernstige mate geschonden en haar pijn en letsel toegebracht in haar eigen woning, een plek waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft zowel bij de politie als tijdens de zitting weinig inzicht gegeven of kunnen geven over de beweegredenen van haar handelen. Toen zij er tijdens de zitting naar werd gevraagd, verklaarde zij in paniek te zijn geweest omdat de relatie was beëindigd. Verdachte was erg verliefd op het slachtoffer en vond het moeilijk dat de relatie was afgelopen. Dit rechtvaardigt op geen enkele wijze dat verdachte het slachtoffer heeft neergestoken met een mes. Dat het feit zowel lichamelijk als psychisch nog steeds een grote impact heeft op het slachtoffer, blijkt uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding en de slachtofferverklaring die ter zitting is uitgesproken.
De rechtbank neemt het verdachte verder kwalijk dat zij een mes bij zich had en dat zij dat daadwerkelijk heeft gebruikt. Het ongecontroleerde bezit van steekwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een grote maatschappelijke impact. Het voorhanden hebben van messen leidt namelijk gemakkelijk tot het gebruik daarvan, zoals ook in deze zaak is gebleken, met alle gevolgen van dien.
Persoon van verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit de justitiële documentatie van 14 januari 2025 blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op het psychologisch Pro Justitiarapport van 25 oktober 2024, opgemaakt door S.A. Moonen, GZ-psycholoog.
Uit het rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van AD(H)D. Deze stoornis was ook aanwezig tijdens de ten laste gelegde poging tot doodslag. Omdat verdachte slechts gedeeltelijk heeft meegewerkt aan het onderzoek van de psycholoog en niet over het feit heeft willen praten, was het niet mogelijk om met verdachte stil te staan bij de mogelijke motieven, gedachten en gevoelens die een rol kunnen hebben gespeeld in de aanloop naar en tijdens de poging tot doodslag.
Hierdoor was het ook niet mogelijk om een inschatting te maken van het recidiverisico of te beoordelen in hoeverre de psychische stoornis van verdachte haar gedragskeuzes en gedragingen heeft beïnvloed. De psycholoog heeft dan ook geen advies uitgebracht over de mate van toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico. Volgens de psycholoog is behandeling of begeleiding binnen een strafrechtelijk kader niet noodzakelijk, maar is het vanuit gedragskundig oogpunt wel wenselijk om een delictscenario met verdachte op te stellen. Op die manier kan verdachte inzicht krijgen in hoe haar handelen tot stand heeft kunnen komen.
De rechtbank heeft tot slot gelet op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 6 maart 2025. Verdachte heeft bij de reclassering ook geen openheid van zaken willen of kunnen geven over wat er is gebeurd, waardoor de reclassering geen inschatting heeft kunnen maken van de risicos en geen advies heeft kunnen formuleren over interventies die de mogelijke risicos zouden kunnen verminderen. De reclassering deelt het oordeel van de psycholoog dat er gelet op de aard en ernst van de verdenking aanknopingspunten zijn om een behandeling te adviseren die is gericht op de bespreking van het delictscenario. De hoop is dat verdachte daardoor inzicht krijgt in wat haar handelen heeft veroorzaakt, hoe zij in de toekomst risicosignalen kan herkennen en hoe zij hiermee kan leren omgaan. Daarnaast ziet de reclassering meerwaarde in ambulante woonbegeleiding. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een contactverbod met het slachtoffer.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de onder
1. primair bewezen verklaarde poging tot doodslag passend en geboden is. Naar het oordeel van de rechtbank doet de straf voldoende recht aan zowel de ernst van het feit en de impact daarvan op het slachtoffer als aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en haar kwetsbaarheid. Op basis van de zitting en de inhoud van het dossier heeft de rechtbank de indruk gekregen dat bij verdachte sprake is van problematiek, waarvan het zeer wenselijk is dat daarvoor behandeling plaatsvindt. De rechtbank zal daarom aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering in haar rapport geformuleerde voorwaarden verbinden waaraan verdachte zich gedurende een proeftijd van drie jaren moet houden.
Verdachte heeft gezegd dat zij denkt dat een klinische opname passend zou zijn. De psycholoog en de reclassering hebben geen advies uitgebracht over een eventuele klinische opname, omdat verdachte geen
openheid van zaken heeft gegeven of heeft kunnen geven. Aangezien een dergelijk advies ontbreekt, zal de rechtbank geen klinische opname opleggen als bijzondere voorwaarde. Mocht in de toekomst blijken dat een klinische opname wel gewenst dan wel geïndiceerd is, dan kunnen de bijzondere voorwaarden worden gewijzigd op verzoek van verdachte of de reclassering.
De rechtbank constateert dat het onder 2. bewezen verklaarde feit een overtreding oplevert waarvoor de rechtbank een aparte straf moet opleggen. Gelet op de samenhang tussen het onder 1. primair bewezen verklaarde feit en het onder 2. bewezen verklaarde feit, zal de rechtbank toepassing geven aan artikel 9a Sr en voor dit feit geen straf opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 1.083,77 ter vergoeding van materiële schade en 6.400,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schadepost die betrekking heeft op het tapijt op het standpunt gesteld dat deze niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat het tapijt niet toebehoort aan de benadeelde partij en niet is gebleken dat de schade op haar is verhaald. Ten aanzien van de overige gevorderde materiële en immateriële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. primair bewezen verklaarde feit. De verdediging heeft de vordering op de kosten voor de tapijtschade na, niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat ook die kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De schade die is ontstaan aan het tapijt is eveneens een rechtstreeks gevolg van het onder 1. primair bewezen verklaarde feit. De schade is onderbouwd met een factuur en uit de toelichting op de vordering blijkt dat de huisbaas van de benadeelde partij zich tot haar heeft gewend om de schade op haar te verhalen. De vordering zal daarom voor wat betreft de materiële schade volledig worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast 6.400,00 aan immateriële schade gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is eveneens voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. primair bewezen verklaarde
feit. Aangezien de benadeelde partij onder andere lichamelijk letsel heeft opgelopen, heeft zij op grond van artikel 6:106 sub b BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde schadebedrag redelijk is, gelet op de aard en de ernst van het letsel en de verwachting ten aanzien van het herstel van de benadeelde partij. De rechtbank heeft daarbij gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken zijn toegekend. De vordering zal daarom voor wat betreft de immateriële schade ook volledig worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen schadebedrag toewijzen vanaf de datum van het ontstaan van de schade, te weten 12 juli 2024. Ook ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel zal dit worden bepaald.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het mes te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het mes vatbaar voor verbeurdverklaring is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het mes vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat het onder 1. primair bewezen verklaarde feit gepleegd is met het mes.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 45, 62 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. primair ten laste gelegde feit en het onder 2. ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde feit:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen twee (2) werkdagen volgend op haar ontslagdatum uit detentie meldt bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam, en dat zij zich daarna gedurende de proeftijd zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde zich zolang de reclassering dat nodig vindt, laat behandelen door een zorgverlener, zulks ter beoordeling van de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. De veroordeelde werkt mee aan diagnostisch onderzoek indien dit wenselijk wordt geacht;
3. dat de veroordeelde zolang de reclassering dat nodig vindt, verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, zulks ter beoordeling van de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het (dag-) programma dat de instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
4. dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde onder 4. genoemd waarop de politie toezicht houdt, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde feit:

Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel

Benadeelde partij
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde feit
Wijst de vordering van de benadeelde partij volledig toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]
te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juli 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat te betalen een bedrag van
7.483,77(zegge: zevenduizend vierhonderddrieëntachtig euro en zevenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 1.083,77 aan materiële schade en 6.400,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van
72 dagenkan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslag

Verklaart onttrokken aan het verkeerhet volgende inbeslaggenomen goed: Mes (Omschrijving:PL0100-2024186031-1735363, zwart, merk: Sencys)
Dit vonnis is gewezen door M.J. Dijkstra, voorzitter, mr. G.C. Koelman en H.P. Eckert, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Toussaint, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2025.