ECLI:NL:RBNNE:2025:1793

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
LEE 23/4746
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, enkelvoudige belastingkamer, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 oktober 2023 beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die hem was opgelegd. De heffingsambtenaar had het bezwaar afgewezen zonder inhoudelijke behandeling, wat de rechtbank onterecht achtte. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet inhoudelijk heeft behandeld en vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank draagt de heffingsambtenaar op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij eiser in de gelegenheid moet worden gesteld om te worden gehoord. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de heffingsambtenaar het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 15 mei 2025 en de rechtbank geeft de heffingsambtenaar twaalf weken om een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/4746

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 15 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: [naam gemachtigde heffingsambtenaar] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 oktober 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser afgewezen. Hij heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Feiten

2.1.
Eiser heeft op 14 april 2023 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting. Het bezwaarschrift luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Belanghebbende betwist dat sprake is geweest van parkeren, waardoor de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Voorts verzoekt belanghebbende u de op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder een foto van de gedraging, te verstrekken ingevolge artikel 7:4 lid 4 Awb. Ook verzoekt belanghebbende u om diens gemachtigde, na ontvangst van de hiervoor bedoelde stukken, te horen en aan hem een nadere termijn te verlenen voor het aanvullen van de gronden van dit bezwaar.
2.2.
Op 8 september 2023 heeft de heffingsambtenaar eiser een brief gestuurd met het verzoek om binnen twee weken het bezwaar te motiveren. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Ik heb van u nog geen motivering van uw bezwaarschrift ontvangen. Ik verzoek u deze toe te sturen binnen twee weken na dagtekening van deze brief.
Als ik binnen deze termijn geen motivering ontvang, ga ik ervan uit dat u uw bezwaar niet verder wilt motiveren.
In bijlage I ontvangt u het brondocument met onder andere foto’s van het voertuig.
2.3.
Eiser heeft op 20 september 2023 per e-mail het bezwaar (nader) gemotiveerd. De nadere motivering luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

In de zaak met bovengenoemd kenmerk vul ik het bezwaar als volgt aan:
Het is belanghebbende volstrekt onduidelijk hoe de kosten van de naheffingsaanslag zijn berekend, welke kosten daarin zijn betrokken en hoe dit zich verhoudt met de in artikel 2 lid 1 Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen limitatief opgesomde kostenposten. Aangezien slechts de in dat artikel genoemde kostenposten mogen worden doorberekend in de hoogte van de kosten van de naheffingsaanslag, is het van belang dat kan worden vastgesteld of de berekening van de gemeente Leeuwarden wel of niet overeenkomstig art. 2 lid 1 Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen is verricht.
Aangezien dergelijke informatie niet beschikbaar is, concludeert belanghebbende dat de kosten in strijd met het Besluit zijn vastgesteld. De aanslag komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Belanghebbende verzoekt u om een hoorzitting te houden en zijn proceskosten te vergoeden.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft op 4 oktober 2023 het bezwaar afgewezen. De uitspraak op bezwaar luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Op 14 april 2023 heb ik uw bezwaarschrift ontvangen.
U heeft het bezwaarschrift ingediend namens [eiser] .
U maakt bezwaar tegen de naheffingsaanslag parkeerbelastingen 2023.
Ik wijs uw bezwaar af om de volgende reden(en).
Op 8 september 2023 heb ik een brief verstuurd met het verzoek om binnen twee weken na dagtekening het bezwaar te motiveren. Ik heb binnen deze termijn geen motivering ontvangen. Ik ga ervan uit dat u uw bezwaar niet verder wilt motiveren.
Voor meer informatie verwijs ik u naar de bijlage.
Hoogachtend,
de heffings- en invorderingsambtenaar.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet inhoudelijk heeft behandeld. Hierna legt zij uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De rechtbank stelt voorop dat ter zitting vast is komen te staan dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat:
  • het bezwaarschrift reeds een bezwaargrond bevat;
  • het bezwaar in de door de heffingsambtenaar gestelde termijn nader is gemotiveerd;
  • de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden.
De rechtbank acht dit juist en volgt partijen hierin.
4. Eiser heeft verzocht om terugwijzing naar de heffingsambtenaar. De rechtbank wijst dat verzoek toe. Daartoe overweegt zij als volgt. Uit de uitspraak op bezwaar volgt dat de heffingsambtenaar het bezwaar niet inhoudelijk heeft behandeld. Ter zitting is gebleken dat eiser zijn grond over de hoogte van de in rekening gebrachte kosten nog nader wil toelichten. Verder is ter zitting duidelijk geworden dat partijen het over de relevante feiten nog niet eens zijn.
5. Het voorgaande brengt met zich mee dat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd. De heffingsambtenaar dient eiser, alvorens opnieuw uitspraak op het bezwaar te doen, in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Omdat de rechtbank de zaak zal terugwijzen komt zij niet toe aan een beoordeling van de naheffingsaanslag.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat de heffingsambtenaar ten onrechte het bezwaar niet inhoudelijk heeft behandeld. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en draagt de heffingsambtenaar op om, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank geeft de heffingsambtenaar hiervoor twaalf weken.
7. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen.
8. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Omdat de zaak een licht gewicht heeft, is op de waarde de factor 0,5 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907,-.
9. De rechtbank beschouwt de zaak met zaaknummer LEE 23/4510 als samenhangend met deze zaak in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb. Het beroep in die zaak is op dezelfde zitting behandeld als het beroep in deze zaak en de rechtbank vindt de werkzaamheden van de gemachtigde in beide zaken nagenoeg identiek in de zin van het Bpb. Omdat sprake is van samenhang zal de rechtbank per zaak de helft van het genoemde bedrag van € 907,- als proceskostenvergoeding voor de beroepsfase toekennen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • draagt de heffingsambtenaar op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2025.
w.g. griffier
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.